nr. 6
NOTA VAN WIJZIGING
Ontvangen 27 november 2003
Het wetsvoorstel wordt als volgt gewijzigd:
1. Artikel I, onderdeel B, wordt als volgt gewijzigd:
a. De aanhef komt te luiden:
Artikel 38m, eerste tot en met vierde lid, komt te luiden:.
b. Aan het onderdeel wordt toegevoegd:
4. De rechter legt de maatregel slechts op, nadat hij een met redenen
omkleed, gedagtekend en ondertekend advies over de wenselijkheid of noodzakelijkheid
van de maatregel heeft doen overleggen. Indien dit advies eerder dan een jaar
voor de aanvang van de terechtzitting is gedagtekend, kan de rechter hiervan
slechts gebruik maken met instemming van het openbaar ministerie en de verdachte.
2. In artikel I, onderdeel D, wordt in artikel 38s, eerste lid, «voorzetting»
vervangen door «voortzetting» en «plan van opvang»
door: verblijfsplan.
3. In artikel II worden na onderdeel D drie onderdelen ingevoegd, luidende:
Da
Artikel 509aa wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst van het artikel wordt de aanduiding «1.»
geplaatst.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
2. Wanneer de rechtbank een verzoek of een vordering tot een tussentijdse
toetsing als bedoeld in artikel 38s, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht,
gedaan na het opleggen van de maatregel, afwijst, neemt zij deze beslissing
zonder verdere behandeling van dat verzoek of die vordering.
Db
In de artikelen 509ee, derde lid, en 509ff, eerste lid, vervalt »,
tweede lid,».
Dc
In artikel 509ee, zesde lid, wordt «tweede lid» vervangen
door: derde lid.
Toelichting
Onderdeel 1
De voorgestelde wijziging van artikel 38m, vierde lid, berust op de volgende
overwegingen.
In de praktijk inzake de SOV is gebleken dat het niet nodig is dat de
rechter – naast het in de praktijk gebruikelijke voorlichtingsrapport
van de reclassering – steeds beschikt over een advies van een gedragsdeskundige
(dat is een psycholoog of een psychiater). De advisering van een gedragsdeskundige
is ingevolge het huidige artikel 38m, vierde lid, verplicht. Niet alle veelplegers
hebben psychische dan wel psychiatrische problemen en dus is niet in alle
gevallen een gedragsdeskundige rapportage nodig. Een rapportage van een gedragsdeskundige
stelt weliswaar vast in welke mate sprake is van psychische dan wel psychiatrische
problematiek, maar doet geen uitspraken over het recidiverisico, de mate van
responsiviteit en de specifieke interventies die nodig zijn om het recidive
risico te verminderen. Bovendien blijkt met de totstandkoming van zo'n advies
nogal veel tijd te zijn gemoeid.
Sinds de totstandkoming van de SOV is recentelijk in het kader van het
programma Terugdringen Recidive een diagnose-instrument (RISc) ontwikkeld.
RISc is een instrument voor handelingsdiagnostiek. Het instrument geeft
een diagnose die gericht is op de vraag: wat moet er gebeuren om het recidive
risico te verminderen. RISc doet uitspraken over:
1. het recidiverisico
2. het risico op gevaar voor anderen
3. de criminogene factoren die ten grondslag liggen aan het risico
4. de responsiviteit (ontvankelijkheid voor interventies).
Dit instrument waarborgt dat in die gevallen waar een rapportage van een
gedragsdeskundige noodzakelijk is, een verdiepingsdiagnose door een gedragsdeskundige
wordt uitgevoerd.
RISc zal vanaf de zomer van 2004 worden geïmplementeerd binnen de
reclasseringsorganisaties. Vanaf 1 januari 2005 wordt het instrument
ingezet voor het opmaken van alle voorlichtingsrapportages door de reclassering.
In het kader van de aanpak van veelplegers en het bepalen welke straf of maatregel
aan een veelpleger wordt opgelegd, is het relevant om antwoord te krijgen
op bovengenoemde vier punten.
Bij iedereen wordt standaard een quick scan afgenomen. De reclassering
zal bij een hoge score op recidive risico – dit is bij veelplegers standaard –
aan het OM adviseren om een voorlichtingsrapportage uit te brengen waarbij
RISc als vast onderdeel wordt ingezet.
Bij het inzetten van het diagnose-instrument RISc wordt standaard een
basisdiagnose afgenomen door een reclasseringswerker. Zo nodig volgt een verdiepingsdiagnose
op bepaalde criminogene factoren, waaronder verslaving en psychische problematiek.
De verdiepingsdiagnose op het gebied van verslaving wordt uitgevoerd door
de verslavingsreclassering, de verdieping op het gebied van psychische/ psychiatrische
problematiek wordt uitgevoerd door een gedragsdeskundige. Vervolgens wordt geïndiceerd welke interventies ingezet moeten worden om het recidiverisico
te verminderen.
Als blijkt dat een veelpleger vatbaar is voor interventies, geeft het
diagnose-instrument RISc aan op welke gebieden interventies moeten plaatsvinden.
RISc geeft daarbij ook aan of, en zo ja, welke andere effectieve interventies
mogelijk zijn behalve de maatregel voor veelplegers.
Het instrument is gebaseerd op buitenlandse instrumenten (LSI-R, OASys)
die uitgebreid getest zijn op validiteit en betrouwbaarheid. RISc is in een
pilot getest en de resultaten ten aanzien van validiteit en betrouwbaarheid
zijn voldoende om tot implementatie over te gaan.
Onderdeel 2
Nu in de Penitentiaire beginselenwet het plan van opvang wordt vervangen
door het verblijfsplan, dient deze wijziging ook doorgevoerd te worden in
artikel 38s, eerste lid. Daarin wordt tevens een redactionele verbetering
aangebracht.
Onderdeel 3
De voorgestelde wijziging van artikel 509aa beoogt buiten iedere twijfel
te stellen dat de beslissing waarbij het verzoek of de vordering om een tussentijdse
toetsing, gedaan na het opleggen van de maatregel, wordt afgewezen, een beslissing
is inzake de toepassing van artikel 38s Sr.
De wijzigingen in de artikelen 509ee, derde lid, en 509ff, eerste lid,
beogen buiten iedere twijfel te stellen dat de beslissingen inzake de toepassing
van artikel 38s Sr – de beslissing om niet tussentijds te toetsen, de
beslissing dat voortzetting van de maatregel is vereist en de beslissing dat
voortzetting van de maatregel niet is vereist – voor beroep openstaan.
De wijziging van artikel 509ee, zesde lid, is redactioneel.
De Minister van Justitie,
J. P. H. Donner