28 973 Toekomst van de intensieve veehouderij

Nr. 168 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 14 december 2015

Hierbij ontvangt u, mede namens de Minister van Infrastructuur en Milieu, de antwoorden op de vragen van de vaste commissie voor Economische Zaken, ingezonden op 11 februari 2015.

De commissie heeft gevraagd om een kabinetsreactie op het artikel «Brabant wil eigen veehouderijwet. Provinciebestuur stapt naar kabinet» uit Boerderij Vandaag van 30 januari jongstleden. De commissie verzoekt mij daarbij specifiek in te gaan op het voorstel van de commissaris van de Koning van Noord-Brabant voor wetgeving. Tevens verzoekt de commissie mij om mijn visie op de toekomst van de Brabantse Zorgvuldigheidsscore veehouderij en het Brabantse veehouderijbeleid. Ook beantwoord ik een vraag die uw Kamer stelde tijdens het dertigledendebat van 28 januari 2015 over het Groninger Verdienmodel. Mijn reactie is opgenomen in de onderstaande antwoorden op de vragen van de commissie.

1

Welke gevolgen heeft de recente uitspraak van de Raad van State die oordeelde dat gemeenten en provincies het ruimtebeleid niet mogen gebruiken om landbouwbedrijven extra regels op te leggen?

Antwoord

In zijn uitspraak over het bestemmingsplan buitengebied van de gemeente Reusel – De Mierden van 21 januari 2015 oordeelde de Raad van State dat de Maatlat duurzame veehouderij mede betrekking heeft op niet ruimtelijk relevante aspecten, zoals energieverbruik en omgevingsgerichtheid, en dat de gemeente daarom niet in het bestemmingsplan voor een bedrijfsuitbreiding mag eisen dat wordt voldaan aan de maatlat. Meer in het algemeen geldt dat gemeenten en provincies binnen het kader van de Wet ruimtelijke ordening van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (verder: Wro) geen regels mogen opleggen aan bijvoorbeeld landbouwbedrijven die niet ruimtelijk relevant zijn.

Voor Noord-Brabant geldt inmiddels een ander wettelijk regime, op grond van de Crisis- en herstelwet van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (verder: Chw). Op grond hiervan kan de provincie Noord-Brabant in de verordening ruimte regels stellen omtrent de inhoud van bestemmingsplannen met het oog op «een veilige en gezonde fysieke leefomgeving, een goede omgevingskwaliteit, mede met inachtneming van het belang om private inspanningen gericht op een duurzame en zorgvuldige veehouderij te bevorderen». De Verordening ruimte van Noord-Brabant is ten aanzien van veehouderijen dienovereenkomstig verbreed. Dit biedt een basis om in Noord-Brabant de Maatlat duurzame veehouderij en ook de zogenaamde Brabantse zorgvuldigheidsscore veehouderij (verder: BZV) in het ruimtelijk beleid toe te passen.

Tijdens het dertigledendebat van uw Kamer van 28 januari jongstleden over de bouw van een megastal in Grubbenvorst (Handelingen II 2014/15, nr. 47, item 3) is u toegezegd dat nagegaan wordt of de hiervoor bedoelde wijziging van de Crisis- en herstelwetgeving ook voor het Groninger Verdienmodel soelaas biedt. Die wijziging heeft specifiek betrekking op Noord-Brabant en biedt vanuit dat perspectief dus geen soelaas voor het Groninger Verdienmodel. Het is aan de provincie Groningen te bepalen of hier behoefte toe bestaat en, zo ja, met het Ministerie van Infrastructuur en Milieu in overleg te treden.

2

Wat zijn de ideeën die leven naar aanleiding van de voorstellen van commissaris van de Koning van Noord-Brabant voor een zogenoemde Brabant Wet; wetgeving die het voor de provincie en gemeenten mogelijk maakt om te sturen op duurzame veehouderij en tegengaan van overbelaste gebieden?

Antwoord

Gelet op de verruiming van de Verordening ruimte van Noord-Brabant (en de grondslag hiervoor in de Chw) geldt voor Noord-Brabant niet langer de beperking dat alleen ruimtelijk relevante eisen in het kader van een bestemmingsplan kunnen worden gesteld. Vooruitlopend op de Omgevingswet kan de provincie een verordening maken die betrekking heeft op de hele fysieke leefomgeving. Noord-Brabant kan thans sturen op een duurzame en zorgvuldige veehouderij, via de BZV.

Het regime van de Chw maakt het verder mogelijk voor Noord-Brabant om voor aangewezen urgentiegebieden, waarvoor verbeterplannen zijn vastgesteld, maatwerk te leveren op het vlak van geur en fijnstof. Dit houdt in dat, aanvullend op de bestaande normen voor geur en fijnstof, maatwerkvoorschriften inzake geur en fijnstof kunnen worden gesteld om de overlast van deze emissies versneld te verminderen.

In goed overleg met provincie Noord-Brabant wordt gekeken in hoeverre op dit moment vanuit het Rijk nog andere maatregelen nodig zijn.

3

Wat is de toekomst van de Brabantse Zorgvuldigheidsscore Veehouderij (BZV) en het Brabantberaad?

Antwoord

De BZV en het beleid van de Verordening ruimte blijven ook in het nieuwe bestuursakkoord van provincie Noord-Brabant onderdeel van de Brabantse Agrofood-aanpak. De BZV bevat in toenemende mate certificaten die afkomstig zijn uit de agrofoodketen zelf. Het streven is dat de certificaten op den duur de BZV overbodig maken.

De provincie Noord-Brabant streeft met haar aanpak Agrofood naar een duurzame zorgvuldige veehouderij in 2020. De denklijn «ontwikkelruimte moet je verdienen, en is niet onbegrensd» is daarbij leidend. Noodzakelijke acties zijn opgenomen in de Uitvoeringsagenda Brabantse Agrofood. De aanpak van deze provincie loopt langs drie lijnen: beheersen (onder andere Verordening Ruimte 2014), stimuleren van de ontwikkeling naar een duurzame veehouderij bij bedrijfsontwikkeling (onder andere BZV) en aanpak van overbelaste situaties die erop gericht is om in dialoog met de betrokken partijen te komen tot een gedragen oplossing waarbij de ervaren overlast afneemt.

Het Brabantberaad bestaat niet meer als afzonderlijk platform. Wel is er nog steeds veelvuldig en intensief overleg tussen de provincie Noord-Brabant, gemeenten en een groot aantal stakeholders. Het doel van dit overleg is het verkrijgen van een breed draagvlak voor de complexe transitie van de veehouderij in Noord-Brabant, en ruimte creëren voor maatregelen die men in Noord-Brabant noodzakelijk acht. De provincie Noord-Brabant geeft aan dat partijen elkaar blijven spreken en waar mogelijk ondersteunen gedurende de gehele transitieperiode.

4

Welke mogelijkheden en taken heeft de provincie bij de verduurzaming van veehouderij en bij het sturen op dieraantallen in overbelaste gebieden? Welke mogelijkheden en taken hebben andere bestuurslagen zoals Rijk en gemeente en hoe verhoudt dit zich tot elkaar?

Antwoord

Op basis van de Wro hebben gemeenten de bevoegdheid en taak de bestemming van gebieden te bepalen, uitgaand van het belang van een goede ruimtelijke ordening. Dat biedt de mogelijkheid de ontwikkeling van veehouderijen te reguleren, ter beperking van negatieve effecten van veehouderijen, mits dat in ruimtelijk opzicht relevant is. Dit kan leiden tot beperkingen aan de nieuwe vestiging of uitbreiding van individuele veehouderijen. Ook kunnen eisen worden gesteld ten aanzien van de situering van veehouderijen ten opzichte van woonkernen, onder meer door een systeem van zonering of in de vorm van minimumafstanden.

Op grond van de Wro kunnen provincies via een verordening ruimte eisen stellen aan de inhoud van bestemmingsplannen voor zover nodig voor het behartigen van een provinciaal ruimtelijk ordeningsbelang.

Een voorbeeld van de wijze waarop verschillende bestuurslagen zich tot elkaar verhouden bij verduurzaming van de veehouderij betreft de toepassing van de experimenteerbepaling van de Chw ten behoeve van de BZV. Het rijk heeft zorg gedragen voor een wijziging van het Besluit uitvoering Crisis- en Herstelwet, om zo een afwijking van het bestaande regime voor ruimtelijke ordening, specifiek voor de situatie in Noord-Brabant, mogelijk te maken. Op basis hiervan zijn in de verordening ruimte van Noord-Brabant kaders bepaald voor de bestemmingsplannen, met inbegrip van het uitgangspunt van zorgvuldige veehouderij, vertaald in de BZV. Het is aan gemeenten hier uitvoering aan te geven. Gemeenten dienen in de periode totdat de bestemmingsplannen hieraan zijn aangepast, voorwaarden, waaronder die van de BZV, toe te passen bij aanvragen voor uitbreiding van de bestaande bebouwing van veehouderijen.

Ten aanzien van de omvang van de veehouderij staat het kabinet een integrale aanpak voor. Onderdeel daarvan is een begrenzing of beperking van de groei van de veehouderij waar dit uit een oogpunt van volksgezondheid, milieu, natuur, kwaliteit van de leefomgeving (waaronder geurhinder) of landschappelijke inpassing noodzakelijk is. Milieu en ruimtelijke ordeningswetgeving bieden een basis voor het op regionaal en lokaal niveau beperken van de effecten van veehouderijbedrijven op de kwaliteit van de leefomgeving. Aanvullend op het bestaande instrumentarium is een wetsvoorstel aangekondigd waarmee provincies de bevoegdheid krijgen om grenzen te stellen aan de omvang van veehouderij vanuit het oogpunt van volksgezondheid.

Het bedoelde wetsvoorstel inzake de Wet dieren heeft raakvlakken met het omgevingsrecht en de Omgevingswet. Bij de behandeling van het wetsvoorstel voor de Omgevingswet in de Tweede Kamer is dit voorstel op een aantal onderdelen gewijzigd, mede door amendementen, in het bijzonder ook betreffende de toepassing van het voorzorgbeginsel en de bescherming van de gezondheid. Bij de begrotingsbehandeling van Economische Zaken, onderdeel Landbouw en Natuur op 2 en 3 december jl. heb ik aangegeven te willen bekijken op welke manier het voorgenomen wetsvoorstel dieraantallen en volksgezondheid meerwaarde heeft boven wat nu al geregeld is in de Omgevingswet, mede na amendering, en hierover de Tweede Kamer begin 2016 te informeren.

De Staatssecretaris van Economische Zaken, M.H.P. van Dam

Naar boven