Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 31 maart 2011
Hierbij bied ik u aan het rapport «Koude uitsluiting – Materiële problemen en onbillijkheden
na scheiding van in koude uitsluiting gehuwde echtgenoten en na scheiding van ongehuwd
samenlevende partners, alsmede instrumenten voor de overheid om ze tegen te gaan –».1
De toenmalige Minister van Justitie heeft in september 2008 aan de Tweede Kamer toegezegd
een onderzoek te zullen instellen naar de mogelijkheden van een aanvullende wettelijke
regeling met betrekking tot de koude uitsluiting. De Minister deed zijn toezegging
naar aanleiding van een tweetal moties2 waarin werd verzocht een wettelijke regeling te treffen om koude uitsluiting te voorkomen.
Doel van het onderzoek is inzicht te genereren in de problematiek van de koude uitsluiting
en mogelijke oplossingen.
Het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum van het Ministerie van Veiligheid
en Justitie heeft aan het Netherlands Institute for Law and Governance, een samenwerkingsverband
tussen de rechtenfaculteiten van de Vrije Universiteit Amsterdam en de Rijksuniversiteit
Groningen opdracht verleend om onderzoek naar Koude uitsluiting» te verrichten.
Het onderzoek heeft plaatsgevonden aan de hand van twee centrale vragen:
-
1. Wat is de aard en omvang van de problematiek van (echt)scheiding van in koude uitsluiting
gehuwde echtparen, wat zijn de oorzaken en wat zijn mogelijke oplossingen?
-
2. Wat is de aard en omvang van de problematiek van scheiding van ongehuwd samenlevende
partners, wat zijn de oorzaken en wat zijn mogelijke oplossingen?
Ten behoeve van de beantwoording van de onderzoeksvragen hebben de onderzoekers normatief
onderzoek verricht door wetgeving, jurisprudentie en literatuur te analyseren. Daarnaast
hebben zij empirisch onderzoek gedaan door interviews te houden met advocaten en notarissen,
gebruik te maken van sociaal-demografische, sociaal-economische en juridische literatuur,
van analyse van bestaande statistische gegevens, en expertmeetings met deskundigen.
Tot slot hebben de onderzoekers aan de hand van een rechtsvergelijkend onderzoek getracht
vast te stellen op welke wijze in de regelgeving van andere westerse landen is geprobeerd
de negatieve gevolgen van koude uitsluiting voor gehuwde paren en het ontbreken van
alimentatieaanspraken bij ongehuwd samenwonende paren te ondervangen.
Onderzoekers concluderen onder meer dat aan de keuze van koude uitsluiting bij gehuwden
uiteenlopende motieven ten grondslag liggen (zoals huwen op latere leeftijd, aanwezigheid
van eigen vermogen of van een onderneming). Ongehuwde paren die geen samenlevingsovereenkomst
hebben gesloten, om evenzoveel uiteenlopende motieven, bevinden zich in een situatie
die in hoge mate lijkt op koude uitsluiting bij gehuwden, met dien verstande dat na
scheiding geen recht op alimentatie bestaat. Maar ook als er wel een samenlevingsovereenkomst
is gesloten, komt deze in veel gevallen neer op koude uitsluiting, aangezien zij vaak
niet veel verder gaat dan afspraken over kosten van de huishouding, over pensioenaanspraken
en over wat er bij overlijden gebeurt met gezamenlijke goederen. Slechts zelden worden
ook afspraken over verrekening van inkomen of vermogen gemaakt of partneralimentatie
overeengekomen. Uit het onderzoek komt naar voren dat koude uitsluiting thans zowel
absoluut als relatief veel minder frequent voorkomt.
Ik heb waardering voor de inspanning die de onderzoekers hebben verricht en de grondigheid
waarmee zij het onderzoek gestalte hebben gegeven.
Een reactie op het onderzoek en de aanbevelingen verwacht ik u voor het zomerreces
te doen toekomen. Indien de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel aanpassing
wettelijke gemeenschap van goederen (Kamerstukken 28 867) is afgerond, zal ik gelijktijdig op het voorstel van het lid der Tweede Kamer mevrouw
Berndsen, gedaan bij de behandeling van de begroting over 2011 van dit departement,
om huwen buiten gemeenschap van goederen als hoofdregel in het Burgerlijk Wetboek
op te nemen en daarbij uitdrukkelijk de kosten te betrekken, terugkomen.
De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
F. Teeven