28 863
Aanpassing van enkele onderdelen van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en enige andere wetten in verband met het nieuwe procesrecht

A
ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT1

Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State d.d. 31 januari 2003 en het nader rapport d.d. 23 april 2003, aangeboden aan de Koningin door de minister van Justitie. Het advies van de Raad van State is cursief afgedrukt.

Bij Kabinetsmissive van 20 december 2002, no.02.005641, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Justitie, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet met memorie van toelichting tot aanpassing van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en enige andere wetten (Veegwet burgerlijk procesrecht).

Het wetsvoorstel strekt ertoe nadere aanpassingen aan te brengen in het op 1 januari 2002 in werking getreden herziene burgerlijk procesrecht. De Raad van State onderschrijft de strekking van het wetsvoorstel maar maakt daarbij de volgende kanttekening.

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 20 december 2002, nummer 02.005.641, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen.

Dit advies, gedateerd 31 januari 2003, nummer W 03. 02. 0550/I, bied ik U hierbij aan.

De Raad van State onderschrijft de strekking van het wetsvoorstel en maakt daarbij enkele kanttekeningen. Daarop ga ik als volgt in.

1. De memorie van toelichting vermeldt in het algemeen deel dat het in deze veegwet om merendeels technische wijzigingen gaat, zoals herstel van verschrijvingen en verbetering van onjuiste verwijzingen. In een veegwet dienen inderdaad geen voorstellen te worden opgenomen die verder gaan.2 De Raad is echter van oordeel dat de voorgestelde artikelen 110, eerste lid, 254, vierde lid, 270, derde lid, 339, vierde lid, en 410, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (WRv) inhoudelijke wijzigingen betreffen die als niet technisch kunnen worden aangemerkt. De Raad adviseert daarom deze wijzigingen niet onder de noemer «Veegwet» te brengen.

1. Met de Raad meen ik dat een aantal voorstellen niet van louter technische aard is. Die suggestie is in de memorie van toelichting en door het schrappen van de aanduiding «Veegwet» weggenomen.

2. De voorgestelde wijziging van artikel 254, vierde lid, WRv wil onder meer bewerkstelligen dat een kort geding voor de kantonrechter ook mogelijk is in zaken die met een verzoekschrift worden ingeleid. In verband daarmee wordt voorgesteld de formulering «kantonzaken» te gebruiken. De Raad acht deze oplossing niet geschikt, omdat dat begrip niet voorkomt in de bepalingen van de verzoekschriftprocedure en omdat in de Derde titel (De verzoekschriftprocedure in eerste aanleg) een verwijzing ontbreekt naar artikel 254, vierde lid, en de Veertiende afdeling (Het kort geding) van de Tweede titel (De dagvaardingsprocedure in eerste aanleg).

De Raad adviseert de titel waarin de verzoekschriftprocedure is geregeld te betrekken bij het wijzigingsvoorstel.1

2. Naar aanleiding van een opmerking van de Raad van State heb ik in het wetsvoorstel het begrip «kantonzaken» vervangen door de omschrijving «zaken die ten gronde door de kantonrechter worden behandeld en beslist». Deze omschrijving maakt duidelijk dat het gaat om alle zaken die de kantonrechter ten gronde behandelt, ongeacht of dit dagvaardings- of verzoekschriftzaken zijn en ongeacht of dit voortvloeit uit de algemene bepalingen van artikel 96 e.v. Rv dan wel uit een bijzondere wettelijke regeling. Ik meen dat het niet wenselijk is om de titel waarin de verzoekschriftprocedure is geregeld, te betrekken bij het wijzigingsvoorstel wordt niet gevolgd. Die titel bevat namelijk geen bepalingen waarin is geregeld welke zaken door de kantonrechter worden behandeld en beslist. Dit volgt steeds uit een bijzondere wettelijke regeling.

3. Voor redactionele kanttekeningen verwijst het college naar de bij het advies behorende bijlage.

3. Aan de redactionele kanttekeningen van de Raad is gevolg gegeven.

4. Van de gelegenheid is gebruikgemaakt om nog enige technische verbeteringen en aanvullingen in het wetsvoorstel aan te brengen. Het wetsvoorstel wordt hierdoor niet ingrijpend gewijzigd.

– Artikel 23, zesde lid, Wet politieregisters is aangepast aan de inwerkingtreding van het herziene procesrecht; ten onrechte werd nog verwezen naar artikel 429d, derde lid, Rv.

– In artikel 270 Rv is ambtshalve toetsing van de relatieve competentie in verzoekschriftzaken tot hoofdregel verheven.

– De rechtsmachtbepalingen in de eerste titel van het Eerste Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zijn aangepast aan de op 1 maart 2002 in werking getreden Verordening (EG) Nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken («EEX-verordening»).

– In artikel 56 lid 3 Rv is naar aanleiding van een arrest van de Hoge Raad van 17 januari 2003 (NJ 2003, 113, Oerlemans) een termijn toegevoegd voor de verzending ter betekening overeenkomstig de EG-betekeningsverordening Vo 1348/2000. Deze verzending moet plaatsvinden binnen veertien dagen na de betekening aan de procureur van de vorige instantie overeenkomstig artikel 63, eerste lid, Rv.

– Aan artikel 700 Rv is een nieuw lid 4 toegevoegd, waarin voor verzoeken tot verlof voor beslaglegging is voorzien in het voorafgaand horen van de schuldenaar, als de schuldenaar een kredietinstelling is als bedoeld in artikel 212a, onder a, Faillissementswet.

De Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat aan het vorenstaande aandacht zal zijn geschonken.

De Vice-President van de Raad van State,

H.D. Tjeenk Willink

Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

Bijlage bij het advies van de Raad van State van 31 januari 2003, no. W03.02.0550/I, met redactionele kanttekeningen die de Raad in overweging geeft.

Voorstel van wet

– In de voorgestelde wijziging van artikel 100 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (WRv) (artikel VI, onderdeel 4, onder b) de volgorde van de woorden «gewoonlijk laatstelijk» omdraaien: laatstelijk gewoonlijk.

Memorie van toelichting

– Binnen een afzonderlijk artikel de verschillende wijzigingen van een regeling aanduiden met hoofdletters (aanwijzing 235 van de Aanwijzingen voor de regelgeving (Ar)).

– Daar het een wijzigingsregeling betreft ontbreekt de noodzaak van een citeertitel (aanwijzing 184, tweede lid, Ar).

In artikel 254 WRv kwam aanvankelijk in plaats van de term «voorzieningenrechter» drie maal de omschrijving «de president» of «de president van de rechtbank» voor (artikel 2.13.1, Stb. 2001, 580). In de toelichting op artikel VI onderdeel 16, onder a, dient volledigheidshalve vermeld te worden dat in de tekstplaatsing in Stb. 2001, 623 – waarbij een en ander gecorrigeerd zou worden – een fout is geslopen. De wijzigingen met betrekking tot artikel 254 WRv, zoals opgenomen in de Aanpassingswet (Stb. 2001, 581), zijn namelijk bij drie artikelleden verwerkt, terwijl dit strikt genomen alleen voor het eerste lid mogelijk was en niet voor het tweede en derde lid. Deze laatstgenoemde leden moeten nu alsnog gewijzigd worden.


XNoot
1

De oorspronkelijke tekst van het voorstel van wet en van de memorie van toelichting zoals voorgelegd aan de Raad van State is ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

XNoot
2

Zie ook het advies van de Raad van 9 juli 2002, no.W06.02.0151/IV, Kamerstukken II 2001/02, 28 487, A, blz. 1–2.

XNoot
1

De artikelen 261 en volgende WRv.

Naar boven