28 863
Aanpassing van enkele onderdelen van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en enige andere wetten in verband met het nieuwe procesrecht

A1
OORSPRONKELIJKE TEKST VAN HET VOORSTEL VAN WET EN DE MEMORIE VAN TOELICHTING ZOALS VOORGELEGD AAN DE RAAD VAN STATE EN VOORZOVER NADIEN GEWIJZIGD

Wetsvoorstel

1. Het opschrift luidde: Aanpassing van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en enige andere wetten (Veegwet burgerlijk procesrecht).

2. In plaats van hoofdletters ter aanduiding van de onderdelen binnen een met Romeins cijfer aangeduid artikel waren Arabische cijfers gebruikt.

3. Artikel V ontbrak.

4. De artikelen VI tot en met XI waren genummerd V tot en met X.

5. In artikel VII, onderdeel A, ontbraken de onderdelen a, c en d en was onderdeel b gesplitst in twee afzonderlijke onderdelen genummerd a en b, luidende:

a. De onderdelen c tot en met h worden geletterd d tot en met i.

b. Er wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

c. een individuele arbeidsovereenkomst, indien de arbeid tijdelijk in Nederland wordt verricht, voorzover het betreft een rechtsvordering met betrekking tot arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden, welke is gegrond op artikel 1 van de Wet arbeidsvoorwaarden grensoverschrijdende arbeid, artikel 7 of 15 van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, artikel 2, zesde lid, van de Wet op het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten, artikel 8 of 11 van de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs, alsmede artikel 5, eerste lid, onder b, d, e, of f, van de Algemene wet gelijke behandeling;

6. Artikel VII, onderdeel B, ontbrak.

7. Artikel VII, onderdeel C (was 2) luidde:

2. In artikel 8, derde lid, onder b, wordt na de zinsnede «onder c» toegevoegd: en d.

8. Artikel VII, onderdeel D, ontbrak.

9. In artikel VII, onderdeel F (was 4), onder b, stond in plaats van «laatstelijk gewoonlijk»: gewoonlijk laatstelijk.

10. Artikel VII, onderdeel R (was 16), onder b, stond in plaats van «zaken die ten gronde door de kantonrechter worden behandeld en beslist»: kantonzaken.

11. Artikel VII, onderdeel S (was 17), luidde:

17. Aan artikel 270 wordt, met vernummering van het derde tot vierde lid, na het tweede lid een lid ingevoegd, luidende:

3. In zaken betreffende een individuele arbeidsovereenkomst en in zaken als bedoeld in artikel 101 en 103, tweede volzin, vindt een verwijzing als bedoeld in het eerste lid ook plaats zonder dat een verschenen belanghebbende de bevoegdheid betwist, met dien verstande dat verwijzing niet plaatsvindt indien de verzoeker en de opgeroepen belanghebbenden hebben aangegeven dat zij geen verwijzing wensen.

12. Artikel VII, onderdeel JJ, ontbrak.

13. Artikel XI luidde:

Artikel XI

Indien de bij koninklijke boodschap van 2 juli 1998 en 30 november 1999 ingediende voorstellen van wet tot vaststelling van titel 7.4 (Huur) van het Burgerlijk Wetboek (26 089), tot integratie van de Huurprijzenwet woonruimte en de Wet op de huurcommissies in een uitvoeringswet huurprijzen woonruimte onder gelijktijdige overheveling van een deel van de tekst van de Huurprijzenwet woonruimte naar de nieuwe titel 7.4 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte) (26 090) en tot vast-stelling van afdeling 7.4.6 van het Burgerlijk Wetboek (huur van bedrijfsruimte) (26 932), na tot wet te zijn verheven, in werking treden, wordt in artikel 270, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering «103, tweede volzin» vervangen door: 264.

14. Het wetsvoorstel bevatte een artikel XV, luidende:

Artikel XV

Deze wet wordt aangehaald als: Veegwet burgerlijk procesrecht.

Memorie van toelichting

15. In het algemeen deel van de toelichting stond voor «aanpassingen» het woord «technische» en ontbraken de zevende tot en met elfde volzin van de tweede alinea.

16. De toelichting op de toegevoegde bepalingen ontbrak.

17. De toelichting op de artikelen VI tot en met XI was genummerd V tot en met X.

18. In de toelichting op artikel VII, onderdeel A, onder c (was 1), stond in plaats van «Het nieuwe onderdeel c»: De voorgestelde bepaling.

19. De toelichting op artikel VII, onderdeel C (was 2), luidde:

2. De wijziging is nodig om de verwijzing naar artikel 6 in overeenstemming te brengen met de gewijzigde belettering van die bepaling.

20. In de toelichting op artikel VII, onderdeel E (was 3), eerste volzin, stond in plaats van «ter»: tot.

21. In de toelichting op artikel VII, onderdeel Q (was 15), stond in plaats van «blz. 4»: blz. 5.

22. In de toelichting op artikel VII, onderdeel R (was 16), ontbrak de derde volzin.

23. De toelichting op artikel VII, onderdeel S (was 17), luidde:

17. In overeenstemming met de toevoeging in artikel 110, vierde lid, voor de dagvaardingsprocedure wordt ook voor de verzoekschriftprocedure vastgelegd dat in arbeids-, huur- en consumentenzaken de relatieve bevoegdheid door de rechter zo nodig ambtshalve wordt bewaakt. Zodra het nieuwe huurrecht in werking treedt, zal in verband hiermee voor huurzaken in artikel 270 worden verwezen naar het daarbij in te voeren artikel 264. Het wetsvoorstel bevat daartoe in artikel XI een voorwaardelijke bepaling. Het slot van het derde lid laat ruimte voor partijen om de aangezochte rechter alsnog bevoegd te doen zijn en komt in zoverre overeen met de mogelijkheid bij de dagvaardingsprocedure van een forumkeuze achteraf op de voet van artikel 108, tweede lid, onder a.

24. In de toelichting op artikel VII, onderdeel V (was 20), ontbrak in de derde volzin het woord «te» voor «vermelden».

25. De toelichting op artikel XI luidde:

De voorgestelde voorwaardelijke bepaling hangt samen met de invoering van het nieuwe huurrecht. Daarbij wordt een nieuw artikel 264 Rv ingevoerd waarin de relatieve bevoegdheid in huurzaken die met een verzoekschrift worden ingeleid, is geregeld. Zodra het nieuwe huurrecht inwerking treedt, dient de verwijzing in artikel 270 Rv daaraan te worden aangepast.


XNoot
1

I.v.m. alsnog afdrukken van deze oorspronkelijke tekst.

Naar boven