28 851
Wijziging van de Telecommunicatiewet en enkele andere wetten in verband met de implementatie van een nieuw Europees geharmoniseerd regelgevingskader voor elektronische communicatienetwerken en -diensten en de nieuwe dienstenrichtlijn van de Commissie van de Europese Gemeenschappen

nr. 48
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 27 oktober 2003

Naar aanleiding van de behandeling van bovengenoemd wetsvoorstel in de Tweede Kamer op 21 en 22 oktober 2003 is een aantal gewijzigde amendementen ingediend. Dit geeft mij aanleiding hierop in het kort te reageren.

Amendement nr. 36 dat amendement nr. 26 vervangt: Met de technische verbetering van het amendement kan ik instemmen. Daarmee wordt in elk geval voorkomen dat er strijdigheid zou zijn met het Europees verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Wij hebben in de Kamer uitvoerig over deze kwestie gesproken. Ik heb daarbij aangegeven dat amendement 26 een relatie heeft met de verantwoordelijkheid van de minister van Justitie en dat ik wel merk wat de Kamer met dit amendement zal doen.

Amendement nr. 37 dat amendement nr. 8 vervangt: Met de tekst van het amendement wordt in elk geval voorkomen dat artikel 8 van de Kaderrichtlijn apert onjuist zou zijn geïmplementeerd. Ik heb aangegeven dat dit acceptabel zou zijn.

Amendement nr. 39 ter vervanging van amendement nr. 10: Mijn bezwaren tegen dit amendement waren vooral gericht tegen de toelichting op het voorstel. Inhoudelijk had ik geen bezwaar tegen dit amendement. Met de nieuwe toelichting zijn mijn bezwaren weggenomen.

Amendement nr. 40 ter vervanging van amendement nr. 17: In de nieuw voorgestelde tekst is de oorspronkelijk voorgestelde wijziging onder onderdeel II komen te vervallen. Hier is sprake van een misverstand. Ik zou de heer Blok dan ook willen verzoeken om het amendement op stuk nummer 40 in te trekken en een nieuw amendement in te dienen met dezelfde inhoud als amendement nr. 17. Tijdens de behandeling heb ik uiteengezet dat doordat ik het amendement nr. 14 van het lid Van Dam heb overgenomen er geen bezwaar meer bestaat tegen het voorgestelde onderdeel II van amendement 17. Dat onderdeel zou dus in mijn visie moeten blijven bestaan. Het is juist wenselijk dat met het overnemen van amendement nr. 14 het vijfde lid van artikel 11.7 komt te vervallen omdat dit onderwerp nu reeds in het vierde lid wordt geregeld. Als het vijfde lid van artikel 11.7 niet komt te vervallen leidt dit tot dubbele regelgeving en tot extra administratieve lasten.

Amendement nr. 41 ter vervanging van amendement nr. 19: Met dit gewijzigde amendement worden lege mantelbuizen onder de werking van de gedoogplicht gebracht. Tijdens de behandeling in de Kamer heb ik reeds aangegeven dat ik met een voorstel kom om hoofdstuk 5 van de wet integraal te wijzigen. Daarin zal ook de problematiek van de lege mantelbuizen worden geregeld. Zoals ik al heb gezegd ben ik er geen voorstander van om hap snap nu wijzigingen te gaan aanbrengen in dit hoofdstuk. Door de wijze waarop het amendement nu is geformuleerd zullen mantelbuizen die nooit gevuld worden met kabels ten dienste van een openbaar elektronisch communicatienetwerk altijd onder de gedoogplicht blijven vallen. Dat vergroot de ondergrondse congestieproblematiek. Ik blijf dan ook bij mijn oordeel dat ik dit een ongewenst amendement vind.

Amendement nr. 42 dat amendement nr. 18 vervangt: Door de introductie van het begrip gebruiker in artikel 11.7 (onderdeel I van het amendement) wordt verder gegaan dan artikel 13 van richtlijn 2002/58/EG toestaat; aldaar wordt de werking van de voorgeschreven regeling beperkt tot abonnees (voor zover deze natuurlijke personen zijn). Met de introductie van het begrip gebruiker loopt Nederland het risico dat het door het Hof van Justitie veroordeeld kan worden wegens verkeerde, namelijk verder dan de richtlijn gaande implementatie van deze richtlijn. De introductie van het begrip gebruiker in artikel 11.7 betekent dat ook de natuurlijke persoon die gebruik maakt van een openbare elektronische communicatiedienst voor particuliere of zakelijke doeleinden zonder noodzakelijkerwijze op die dienst geabonneerd te zijn, onder de werking van het desbetreffende wettelijke regime wordt gebracht. Het gaat dan niet alleen om gebruikers bij bedrijven of overheidsinstellingen, maar ook om gebruikers in de particuliere sfeer. In feite kan dat dus iedereen zijn die op enig moment feitelijk gebruik maakt van de desbetreffende dienst. Het gaat echter te ver – en vandaar ook de beperking in artikel 13 van de richtlijn – dat een gebruiker (niet abonnee) van een faxvoorziening of een telefoondienst ter zake van het gebruik van de desbetreffende nummers kan bepalen dat daaraan ongevraagde communicatie voor direct marketing doeleinden kan worden gezonden; dit recht dient uitsluitend aan de abonnee (de rechthebbende op die aansluiting) toe te komen. Voor zover het gaat om elektronische post aan personeel van een bedrijf of overheidsinstelling kan dit anders liggen, doch de richtlijn voorziet daar niet in. Onderdeel I van het amendement ontraad ik dan ook ten sterkste.

Onderdeel II van het amendement bewerkstelligt dat ook de abonnees niet zijnde natuurlijke personen onder de werking van artikel 11.7 worden gebracht. Voor artikel 11.6 blijft gelden dat de werking beperkt blijft tot abonnees zijnde natuurlijke personen; dit laatste is ten opzichte van het oorspronkelijke amendement een verbetering. Echter zoals ik tijdens de plenaire behandeling heb aangegeven, spelen in casu waar het (met name) gaat om bedrijven tegenstrijdige belangen. Ik blijf bij mijn standpunt dat met het amendement – ook in aangepaste vorm – een ongewenste verruiming van de werking van artikel 11.7 Telecommunicatiewet wordt nagestreefd, waar het bedrijfsleven – althans in de volle omvang van zijn effecten – niet op zit te wachten. Voor zover beoogd wordt om met het amendement uitsluitend ongevraagde communicatie aan personeelsleden (natuurlijke personen) van een bedrijf (rechtspersoon) onder de werking van artikel 11.7 te brengen, moet echter worden geconstateerd dat dit niet het effect is. De richtlijn brengt naar mijn mening voor deze situatie geen oplossing. Daar wordt, zoals eerder op onderdeel I, is aangegeven, immers uitsluitend gesproken over abonnees. Bij een wijziging van de richtlijn zal dan voor deze problematiek aandacht moeten worden gevraagd. Ik ontraad dan ook het amendement op onderdeel II.

Amendement nr. 43 dat amendement nr. 25 vervangt: Met de technische verbetering van dit amendement kan ik instemmen.

Amendement nr. 44 dat amendement nr. 38 vervangt: De door de indiener aangebrachte wijziging acht ik onvoldoende om mijn bezwaren hiertegen weg te nemen. In dit verband wijs ik er op dat in artikel 8, eerste lid, van de Kaderrichtlijn is geregeld dat de toezichthouder bij de uitvoering van zijn door de wetgever opgedragen taken alle redelijke maatregelen moet treffen die gericht zijn op verwezenlijking van de doelstellingen. In het amendement is bepaald dat OPTA moet onderbouwen dat het besluit noodzakelijk is om (alle) doelstellingen te bereiken, terwijl de richtlijn van de toezichthouder verlangt dat de maatregel gericht is op verwezenlijking van de doelstellingen. Doordat het amendement een veel zwaardere, bijna onuitvoerbare, verplichting oplegt aan OPTA, is het amendement in strijd met de Kaderrichtlijn. Ik ontraad het amendement dan ook ten zeerste.

Amendement nr. 45 dat amendement nr. 29 vervangt: Met de juridisch technische aanpassing wordt in elk geval het doel bereikt dat het lid Atsma met dit amendement beoogt. Ik heb reeds aangegeven dat ik het oordeel over dit amendement aan de kamer overlaat.

Amendement nr. 46 dat amendement nr. 31 vervangt: Het amendement wordt krachtig ontraden. Ten eerste sluit het amendement nog altijd uit dat ook krachtens de wet een nadere regeling wordt gegeven.

Ten tweede dient een wettelijke regeling die strekt tot het langer opslaan of niet anonimiseren dan is voorzien in artikel 11.5, eerste lid, inderdaad duidelijk te worden omschreven, mede gelet op de eisen van artikel 8 EVRM. Er kunnen zich echter altijd onvoorziene gevallen voordoen, waarin de wetgeving niet voorziet en waarin het met inachtneming van artikel 8 EVRM te rechtvaardigen is dat een aanbieder van openbare elektronische communicatienetwerken endiensten bepaalde gegevens na een daartoe strekkend verzoek van de met opsporing belaste instanties op vrijwillige basis langer bewaart. Een voorbeeld hiervan is het geval waarin het meldpunt kinderporno een melding van kinderporno ontvangt en het om een serieuze zaak gaat die door politie en openbaar ministerie moet worden onderzocht. In een dergelijk geval is het mogelijk dat het openbaar ministerie de aanbieder vraagt om bepaalde gegevens tijdelijk langer te bewaren, omdat onderzoek anders niet meer mogelijk is. Een dergelijke medewerking van de zijde van de desbetreffende aanbieder moet mogelijk zijn; het voorgestelde artikel 11.13, eerste lid, onder b, biedt daarvoor de grondslag. Het amendement zou dit echter onmogelijk maken. Dat lijkt me echter gelet op de ernst van de soort zaken die het kan treffen uitermate onwenselijk.

Zoals toegezegd tijdens de mondelinge behandeling zal ik op een aantal punten, waaronder de problematiek van de spam, zoals de spam-meldpunten in het buitenland, voor het kerstreces nog schriftelijk reageren.

De Minister van Economische Zaken,

L. J. Brinkhorst

Naar boven