28 851
Wijziging van de Telecommunicatiewet en enkele andere wetten in verband met de implementatie van een nieuw Europees geharmoniseerd regelgevingskader voor elektronische communicatienetwerken en -diensten en de nieuwe dienstenrichtlijn van de Commissie van de Europese Gemeenschappen

nr. 47
GEWIJZIGD AMENDEMENT VAN HET LID ATSMA TER VERVANGING VAN DAT GEDRUKT ONDER NR. 33

Ontvangen 27 oktober 2003

De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:

In artikel I wordt na onderdeel I een nieuw onderdeel ingevoegd, luidende:

Ia

Na artikel 3.12 wordt een nieuw artikel ingevoegd luidende:

Artikel 3.13

Onverminderd artikel 3.12 is het college bevoegd om op eigen initiatief in concrete gevallen maatregelen te nemen die gericht zijn op de verwezenlijking van de in artikel 8, tweede, derde of vierde lid, van Richtlijn 2002/21/EG genoemde doelstellingen. Op de voorbereiding van een besluit van het college en op het besluit van het college is de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. Het college handelt bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid als bedoeld in de eerste volzin, met inachtneming van bij ministeriële regeling te geven voorschriften.

Toelichting

Artikel 5, vierde lid, van Richtlijn 2002/19/EG schrijft voor dat de lidstaten er voor zorgen dat de nationale regelgevende instantie de bevoegdheid heeft «op eigen initiatief» dan wel, bij gebreke van overeenstemming tussen ondernemingen, indien één van betrokken partijen daarom vraagt in te grijpen ter waarborging van de doelstellingen van artikel 8, van Rchtlijn 2002/21/EG, zulks overeenkomstig het bepaalde in de richtlijn en met inachtneming van de procedures van de artikelen 6, en 7, 20, en 21, van Richtlijn 2002/21/EG, niet alleen als het gaat om interconnectie maar ook waar het toegang betreft. Onder toegang wordt blijkens artikel 2, tweede volzin en onderdeel a) van Richtlijn 2002/19/EG mede verstaan het beschikbaar stellen van faciliteiten, zoals onder meer het bieden van toegang tot netwerkonderdelen en toegang tot materiële infrastructuur waaronder masten. Het is dus niet voldoende implementatie van artikel 5, vierde lid, van de toegangsrichtlijn alleen betrekking te laten hebben op interconnectie, zoals bedoeld in hoofdstuk 6 van de nieuwe Telecommunicatiewet, maar tevens op toegang tot masten en antennesystemen, zoals bedoeld in de artikelen 3.11 en 3.12 van die wet en op geschilbeslechting over deze toegang, zoals bedoeld in artikel 12 van de nieuwe Telecommunicatiewet.

Het begrip «nationale regelgevende instantie» in de richtlijn kan tot verwarring aanleiding geven, omdat naar Nederlands staatsrecht onder een «regelgevende instantie» een wetgever in materiële zin wordt verstaan, of, anders gezegd, een overheidsorgaan dat de bevoegdheid heeft eenieder verbindende en voor herhaalde toepassing vatbare voorschriften te geven. Wie de richtlijn in de andere originele talen beziet, moet vaststellen dat met «nationale regelgevende instantie» de uitvoeringsinstantie bedoeld is.

Op grond van de thans vigerende Telecommunicatiewet is het College van de Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit belast met de toepassing van artikel 3.11, van die wet op grond waarvan het college regels kan geven die betrekking hebben op medegebruik van antenne-opstelpunten, antennes en antenne-systemen en op de tarieven voor medegebruik. Aan het ingrijpen van het college is verbonden dat partijen in onderhandelingen geen overeenstemming hebben kunnen bereiken of indien de rechthebbende op de infrastructuur weigert enige onderhandeling te voeren. Het college heeft dus de bevoegdheid om achteraf in te grijpen in een geschil tussen marktpartijen.

Artikel 5, vierde lid, van de richtlijn verlangt evenwel ook dat een uitvoeringsinstantie «op eigen initiatief» moet kunnen ingrijpen zonder dat sprake is van een conflict tussen marktpartijen. De huidige Telecommunicatiewet noch het ontwerp voorzien in een dergelijke mogelijkheid. Deze wijziging strekt derhalve ter uitvoering van en voldoening aan verplichting van communautiair recht. Het ligt dan ook voor de hand het college eveneens aan te wijzen als de uitvoeringsinstantie die belast is met de uitvoering van het implementatievoorschrift gegeven op grond van artikel 5, vierde lid, van de richtlijn als het gaat om de toegang tot de materiële infrastructuur waarop artikel 3.11, van de Telecommunicatiewet betrekking heeft.

Op zich zou in de nieuwe bepaling de tekst van artikel 8, van Richtlijn 2002/21/EG kunnen worden overgenomen. Wij hebben er voor gekozen dat niet te doen en te volstaan met een verwijzing naar de tekst.

Erkend moet worden dat het gewenst kan zijn dat de Minister van Economische Zaken voorschriften geeft die het college bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid heeft te respecteren. Om die reden is in het voorstel aan de regeling toegevoegd dat de Minister de bevoegdheid heeft bij ministeriële regeling voorschriften te stellen die het college in acht heeft te nemen.

De artikelen 6, en 7, van Richtlijn 2002/21/EG geven voorschriften die betrekking hebben op de totstandkoming van een maatregel die OPTA op eigen initiatief neemt. Naar ons oordeel wordt aan die voorschriften voldaan door op de totstandkoming van de maatregel en het besluit van OPTA al dan niet een maatregel te nemen, de Algemene wet bestuursrecht van toepassing te verklaren. Aldus is gewaarborgd dat de totstandkoming van een maatregel plaatsvindt met inachtneming van voorschriften die de betrokkenheid van de partij tot wie de maatregel is gericht, waarborgen. Zo wordt ook bereikt dat adequate rechtsbescherming bestaat.

Atsma

Naar boven