28 684 Naar een veiliger samenleving

29 279 Rechtsstaat en Rechtsorde

Nr. 512 DE BRIEF VAN DE MINISTER VOOR RECHTSBESCHERMING

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 12 december 2017

In zijn brief d.d. 31 mei 2017 heeft de toenmalige Minister van Veiligheid en Justitie aangegeven met het College van procureurs-generaal en de Raad voor de rechtspraak te zullen bespreken of betere waarborgen kunnen worden gecreëerd om te voorkomen dat verdachten van wie de voorlopige hechtenis is geschorst tegen betaling van een waarborgsom buiten het bereik van het opsporingsonderzoek raken en deze waarborgsom betalen met crimineel verkregen vermogen.1 In deze brief doe ik, mede namens de Minister van Justitie en Veiligheid, verslag van deze besprekingen, waarmee tevens uitvoering wordt gegeven aan de moties van de leden Groothuizen en Van Nispen zoals ingebracht in het debat met uw kamer op 1 juni van dit jaar over de enkelband.2

Uit de besprekingen komt naar voren dat de borgsom in algemene zin als een nuttig alternatief voor vrijheidsbeneming in het kader van voorlopige hechtenis wordt beschouwd. Het betreft echter ook een voorziening die in de praktijk een zorgvuldige toepassing vereist. Om deze zorgvuldigheid verder te versterken en de beoogde betere waarborgen te creëren wordt door het Openbaar Ministerie een lijst met (contra-)indicatoren ontwikkeld die door officieren van justitie maar ook door rechters en de advocatuur zal kunnen worden betrokken bij afwegingen met betrekking tot de toepassing van de borgsom. Ook binnen de rechtspraak wordt de aandacht gevestigd op (contra-)indicaties voor toepassing van de borgsom en waarborgen, onder meer in de sfeer van kennisdeling en opleiding.

Als voorbeelden van indicatoren kan onder meer worden gedacht aan beschikbare informatie over de herkomst van de financiële middelen (is er informatie uit het opsporingsonderzoek beschikbaar waaruit naar voren komt dat de betrokken financiële middelen mogelijk door criminele activiteiten verkregen zijn of weigert de verdachte desgevraagd inzage te geven in de herkomst van de financiële middelen?) en aan de aard en ernst van het delict dat het betreft (gaat het bijvoorbeeld om een criminele activiteit waarmee potentieel grote criminele winsten kunnen worden behaald?). Naast (contra-)indicatoren zal aandacht uitgaan naar randvoorwaarden voor de toepassing van de borgsom, zoals bijvoorbeeld de verplichting van de verdachte om permanent inzicht te geven in zijn verblijfplaats en aanwezig te zijn bij zijn berechting.

De te ontwikkelen lijst van indicatoren en randvoorwaarden zal naar verwachting begin 2018 kunnen worden afgerond. De komende periode zal verder aandacht worden besteed aan de vraag hoe kennis over indicatoren en randvoorwaarden het meest effectief binnen het Openbaar Ministerie en de rechtspraak kan worden verspreid.

De Minister voor Rechtsbescherming, S. Dekker


X Noot
1

Kamerstukken 28 684 en 29 279, nr. 498.

X Noot
2

In een eerste motie wordt de regering opgeroepen om te onderzoeken of en hoe het geschatte wederrechtelijk verkregen vermogen en het inkomen van een verdachte kunnen worden meegewogen bij de vaststelling van de hoogte van de zekerheidstelling (Kamerstukken 28 684 en 29 279, nr. 500). Ten tweede betreft dit een motie waarin de regering wordt opgeroepen om te onderzoeken of en hoe de verdachte, of een derde, bij het aanbieden van een zekerheidstelling kan worden verplicht inzicht te geven in de herkomst van het geld (Kamerstukken 28 684 en 29 279, nr. 501). Handelingen II 2016/17, nr. 82, item 6.

Naar boven