28 684 Naar een veiliger samenleving

Nr. 503 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 1 juni 2017

Uw Kamer heeft per motie verzocht om in overleg te treden met de gemeenten die concrete plannen hebben om straatintimidatie in de algemene plaatselijke verordening (APV) te sanctioneren en de Kamer te informeren over eventuele knelpunten in de uitvoering van deze gemeentelijke plannen.1 Met deze brief informeer ik u over de uitvoering van de motie.

Intimiderende opmerkingen en gedragingen in de openbare ruimte tasten het gevoel van veiligheid en het gevoel van eigenwaarde van slachtoffers aan. Zeker wanneer deze uitingen en gedragingen tot gevolg hebben dat mensen niet langer ongehinderd en vrij over straat kunnen gaan. De diverse verschijningsvormen van straatintimidatie vragen om een aanpak die aansluit bij het optreden tegen andere vormen van overlast, discriminatie en openbare orde verstoringen in de openbare ruimte, zoals de woonomgeving. Ik waardeer het daarom zeer dat de gemeenten Amsterdam en Rotterdam een breed plan van aanpak hebben vastgesteld dan wel ontwikkelen waarin wordt ingezet op verschillende acties en initiatieven gericht op bewustwording, gedrag en het vergroten van weerbaarheid o.a. door middel van lesprogramma’s, voorlichting en handhaving.

In Amsterdam heeft de gemeenteraad ingestemd met een bepaling volgens welke het verboden is om op of aan de weg of in een voor publiek toegankelijk gebouw in groepsverband dan wel afzonderlijk anderen uit te jouwen of met aanstootgevende taal, gebaren, geluiden of gedragingen lastig te vallen. In aanvulling stelt de gemeente een handhavingsplan op waarin de instructies voor handhavers nader worden uitgewerkt. Een APV-bepaling waarin straatintimidatie wordt verboden zal naar verwachting van de gemeente Rotterdam ook een onderdeel – het sluitstuk – van de lokale aanpak in Rotterdam vormen. Uit navraag bij andere gemeenten kwam geen specifieke aandacht voor het fenomeen straatintimidatie naar voren. Met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten is afgesproken dat zij het ministerie informeert wanneer gemeenten specifieke knelpunten ervaren. Ik heb hier vooralsnog geen berichten over ontvangen.

Zoals eerder aan uw Kamer is gemeld kunnen gemeenten in het belang van de handhaving van de openbare orde bepaalde vormen van straatintimidatie in een bepaling in de APV regelen, voor zover de uitingen die leiden tot straatintimidatie niet vallen onder het censuurverbod van artikel 7, derde lid, Grondwet («het openbaren van gedachten of gevoelens»). Daarnaast kan (seksuele) straatintimidatie, afhankelijk van de omstandigheden van het concrete geval, op verschillende manieren strafrechtelijk worden aangepakt.2

In het verleden zijn lokale strafbepalingen, waaronder verboden om in het openbaar de naam van God vloekend te gebruiken, bij koninklijk besluit vernietigd en door de Hoge Raad onverbindend verklaard vanwege strijdigheid met artikel 7 Grondwet. Het motief van de APV-bepaling in Amsterdam verschilt van deze bepalingen o.a. in die zin dat het motief is gelegen in het wegnemen van de effecten op de openbare orde als gevolg van intimiderend gedrag op straat. Nu de gemeenteraad heeft ingestemd met de voorgestelde APV-bepaling en daarnaast verscheidene andere (strafrechtelijke) maatregelen bestaan, heb ik in dit stadium geen knelpunten in de aanpak van straatintimidatie geconstateerd. Bovendien kan met sanctionering in de APV goed op verschillende verschijningsvormen van straatintimidatie worden ingespeeld en lokaal maatwerk worden geboden.

Om meer inzicht te krijgen in de verschillende verschijningsvormen van straatintimidatie en onwenselijk gedrag tegen te gaan is het belangrijk naar de oorzaken van het gedrag te kijken. Ik ben graag bereid om met betreffende gemeenten nader te verkennen welke preventieve interventies gericht op plegers van straatintimidatie kunnen bijdragen aan een effectieve aanpak van het fenomeen. Bestaande kennis en ervaring over de preventie van overlast, openbare orde verstoringen en discriminatie zal hierbij worden benut. Daarnaast zal ik, zoals ik in het Landelijk Overleg Veiligheid en Politie en het Strategisch Beraad Veiligheid heb afgesproken, gezamenlijk optrekken met de gemeenten in het geval zich juridische knelpunten voordoen.

De Minister van Veiligheid en Justitie, S.A. Blok


X Noot
1

Kamerstuk 34 550 VI, nr. 50 van de leden Van Toorenburg, Segers, Marcouch en Van der Staaij.

X Noot
2

Zie schriftelijke antwoorden op de eerste termijn van de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Veiligheid en Justitie (VI) voor het jaar 2017 (Bijlage bij Handelingen II 2016/17, nr. 30, item 4).

Naar boven