28 684 Naar een veiliger samenleving

Nr. 281 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 9 augustus 2010

De vaste commissie voor Justitie1 heeft een aantal vragen voorgelegd aan de minister van Justitie naar aanleiding van de brief van 25 februari 2010 inzake anonimiteit in het strafproces (Kamerstuk 28 684, nr. 266).

De minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 5 augustus 2010.

Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De fungerend voorzitter van de commissie,

Arib

De griffier van de commissie,

Nava

I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

1. Algemeen

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de onderhavige brief. Zoals zij ook al in het algemeen overleg van 28 januari 2010 hebben aangegeven, vinden zij het zeer van belang dat de overheid juist ook achter de slachtoffers (vaak ook de aangevers) van geweld gaat staan. Dat doet de overheid immers ook bij het horen van bedreigde criminele getuigen of informanten van de Criminele Inlichtingen Eenheid. Belangrijk gegeven bij de noodzaak tot het beschermen van slachtoffers is ook het feit dat indien dit niet gebeurt er vaak geen aangifte zal worden gedaan en de daders of verdachten blijven rondlopen. Om die reden zijn deze leden verheugd dat de minister zo snel actie heeft ondernomen en de mogelijkheden tot het doen van anonieme aangifte in de onderhavige brief helder in kaart heeft gebracht. Wel hebben zij nog enkele vragen en opmerkingen die zij de minister willen voorleggen.

De leden van de PvdA-fractie krijgen uit het lezen van de brief de indruk dat het bevorderen van het gebruik maken van de mogelijkheid van anoniem aangifte doen of anoniem getuige zijn, vooral een kwestie van voorlichting en onder de aandacht brengen van bestaande wettelijke mogelijkheden is. Is deze indruk juist?

De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de voorliggende brief. Deze leden vinden het van groot belang dat mensen aangifte durven te doen van en verklaringen af durven te leggen over misdrijven, zonder angst voor intimidatie of bedreigingen. Dit is in het belang van het slachtoffer of de getuige, maar ook de samenleving als geheel omdat het de vervolging van misdadigers ten goede komt. Het inboezemen van angst, door bedreigingen of intimidatie, mag nooit lonen. De aan het woord zijnde leden hebben de volgende vragen en opmerkingen.

Allereerst constateren de leden van de SP-fractie dat er volgens de minister al voldoende mogelijkheden zijn om de anonimiteit van de aangever of de getuige in het strafproces te waarborgen en dat er eigenlijk in de wetten en regels niets hoeft te worden aangepast. Begrijpen deze leden dit goed? Kan de minister verklaren hoe het komt dat deze mogelijkheden tot op heden onvoldoende zijn toegepast door politie en justitie? Waren deze mogelijkheden onvoldoende bekend? Zijn volgens de minister de door hem aangekondigde maatregelen voldoende om er voor te zorgen dat slachtoffers, mensen die aangifte doen of getuigenverklaringen afleggen voldoende worden gewezen op de mogelijkheden anoniem te blijven?

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de onderhavige brief.

2. Domiciliekeuze

De leden van de CDA-fractie merken op dat de minister aangeeft dat is ingezet op een ruimere toepassing van de mogelijkheid van domiciliekeuze. Kan de minister nog wat nader ingaan op deze verruimde mogelijkheid tot de (beperkte) vorm van anonimiteit bij aangifte? Wat zijn precies de verschillen met de huidige mogelijkheden in de wet? In hoeverre zijn de mogelijkheden nu in welke gevallen uitgebreid en wat zijn hier de voor de aangever nog resterende risico’s?

De minister noemt in zijn brief dat er op dit moment een pilot «vernieuwd slachtofferloket» loopt. Kan de minister al iets meer over de resultaten hiervan vertellen? Zo nee, wanneer verwacht hij dat deze bekend zullen worden?

De leden van de PvdA-fractie lezen dat de mogelijkheid van domiciliekeuze beter moet worden benut door slachtoffers of getuigen altijd op deze keuzemogelijkheid te wijzen. Waarom wordt dit nu al niet standaard gedaan door de politie? Welke waarborgen worden er in de geautomatiseerde systemen aangebracht om te voorkomen dat toch het feitelijke huisadres van iemand in het strafproces wordt geopenbaard?

3. Beperkt anonieme getuige/bedreigde getuige

De leden van de CDA-fractie vragen de minister voorbeelden te geven van situaties waarin het mogelijk (of beter: noodzakelijk) is om tot beperkt anonieme getuige of bedreigde getuige te worden verklaard.

In de handleiding «Opnemen (deels) anonieme aangifte/verklaring» wordt vermeld dat een 100% waarborging van de anonimiteit van de getuige/aangever niet kan worden gegeven. Is dit vanwege het onmiddellijkheidsbeginsel dat voortvloeit uit het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden? Hoe kijkt de minister aan tegen mogelijke schadeclaims indien de identiteit van het slachtoffer alsnog – onbedoeld – bekend wordt?

De leden van de PvdA-fractie vragen of de minister gaat bezien of maatregelen die een getuige kunnen anonimiseren ook toegepast kunnen worden bij andere zeer ernstige delicten. Denkt de minister hierbij onder andere ook aan geweldpleging tegen personen met een publieke taak?

Wat is de reden dat advocaten van verdachten niet of nauwelijks gebruik maken van de mogelijkheid om de beperkt anonieme of bedreigde getuige bij de rechter-commissaris te horen? Hoe vaak lopen zaken nu stuk omdat er niet van deze mogelijkheid gebruik is gemaakt?

De leden van de PvdA-fractie vragen of geregeld is dat op het moment dat de rechter-commissaris bepaalt dat iemand niet langer gerechtigd is om als anonieme getuige in het proces te blijven, dat die getuige dan zijn aangifte kan intrekken. Zo ja, hoe is dit geregeld? Zo nee, waarom niet?

De leden van de SP-fractie vragen of het probleem bij het anoniem doen van aangifte of het afleggen van een verklaring niet zozeer is dat er geen mogelijkheden zouden zijn, maar dat niet kan worden uitgesloten dat een rechter/rechter-commissaris deze anonimiteit niet toelaat. De rechter-commissaris kan immers bepalen of deze vindt dat afscherming noodzakelijk is. Dde vraag is hoe snel deze daartoe zal besluiten. Welke oplossingen worden hiervoor geboden? Wat gebeurt er wanneer de rechter-commissaris besluit dat anonimiteit niet noodzakelijk is? Wordt dan slechts de betreffende verklaring buiten beschouwing gelaten zonder dat de anonimiteit wordt opgeheven? Hoe wordt de anonimiteit gedurende het gehele proces gewaarborgd?

De leden van de SP-fractie stellen vast dat het uitgangspunt is dat het in principe mogelijk moet zijn anoniem aangifte te doen van misdrijven, maar dat een verdachte recht heeft op een eerlijk strafproces en zich moet kunnen verdedigen tegen de beschuldiging en het hem of haar ten laste gelegde. Waarom zijn hiervoor in de regel de naam- en adresgegevens van de aangever of de getuige voor nodig? Waarom zouden deze gegevens in het dossier of proces-verbaal moeten worden opgenomen?

De leden van de SP-fractie leggen de minister de situatie voor waarin naam- en adresgegevens van degene die aangifte doet van een strafbaar feit reeds bekend zijn, bijvoorbeeld omdat het gaat om huiselijk geweld of een burenruzie. Welke voorziening, aan anonimiteit of bescherming, kan in dergelijke gevallen worden geboden?

De leden van de VVD-fractie lezen in de brief dat de minister zal bezien of de maatregelen ook bij andere dan zeer ernstige delicten kunnen worden toegepast. Deze leden vragen welke andere ernstige delicten hiermee worden bedoeld. Is de minister voornemens om per delictscategorie aan te duiden welke delicten hieronder moeten worden begrepen?

De minister geeft verder aan dat van de mogelijkheid dat de advocaat voorafgaand aan de zitting de beperkt anonieme of bedreigde getuige kan horen bij de rechter-commissaris niet of nauwelijks wordt gebruikt. De leden van de VVD-fractie verzoeken de minister hier op in te gaan en aan te geven wat de oorzaak hiervan is of zou kunnen zijn.

De aan het woord zijnde leden willen graag weten wanneer van de mogelijkheid om slachtoffers en getuigen die angst hebben voor represailles of zich bedreigd voelen via videoconferentie of telehoren te horen, gebruik wordt gemaakt.

Deze leden zouden verder graag vernemen hoe vaak de (partieel) anonieme aangifte/verklaring voorkomt (in absolute en relatiever cijfers). Welke aspecten, zoals genoemd in de handleiding opnemen (deels) anonieme aangifte/verklaring, spelen dan een rol en hoe vaak komen die dan voor?

De leden van de VVD-fractie verzoeken de minister tot slot in te gaan op de mogelijkheid van het in bepaalde gevallen aangifte doen op burgerservicenummer. Hoe staat de minister hier tegenover? Deze leden vragen daarbij wel of het voor derden (niet zijnde overheid) niet onmogelijk moet worden gemaakt informatie over het burgerservicenummer (en de houder daarvan) na te trekken bij de afdelingen bevolking van de gemeenten.

4. Voorlichting

De leden van de CDA-fractie merken op dat uit de voorliggende brief blijkt dat werkgevers en werknemers al sinds november 2008 worden voorgelicht over het belang van doen van aangifte, al dan niet beperkt anoniem in geval van geweld tegen overheidsdienaren. Hoe verklaart de minister dat het dan toch steeds zo’n probleem was de afgelopen maanden voor – bijvoorbeeld – bedreigde artsen en verpleegkundigen om aangifte te doen? Verwacht de minister dat hierdoor in de nieuwe voorlichtingsronde verbetering komt?

5. Andere maatregelen

De leden van de CDA-fractie vragen wat precies de aanpassingen zullen zijn in de informatieverstrekking aan slachtoffers in het kader van de Wet versterking positie van het slachtoffer in het strafproces.

De minister geeft verder onder andere aan dat Meld Misdaad Anoniem kan worden gebeld. Zijn de problemen die daar enige tijd geleden speelden, waardoor de identiteit van een anonieme beller alsnog bekend werd, inmiddels verholpen, met andere woorden kan de anonimiteit van de beller nu wel worden gegarandeerd? Zo ja, wat zijn de maatregelen die getroffen zijn om te voorkomen dat de anonieme beller alsnog bekend wordt?

Kan de minister alvast nader ingaan op de maatregelen die voor slachtoffers van mensenhandel worden getroffen bij het melden van misdaad? Denkt de minister dat het aantal opvangplaatsen dat op 50 gesteld is, zal volstaan en zijn hier, indien noodzakelijk, mogelijkheden tot uitbreiding van het aantal plaatsen?

II Reactie van de minister van Justitie

1. Algemeen

1.1 Is het bevorderen van het gebruik maken van de mogelijkheid van anoniem aangifte doen of anoniem getuige zijn vooral een kwestie van voorlichting en onder de aandacht brengen van bestaande wettelijke mogelijkheden? Is de minister van mening dat er al voldoende mogelijkheden zijn om de anonimiteit van de aangever of de getuige in het strafproces te waarborgen en dat er eigenlijk in de wetten en regels niets hoeft te worden aangepast?

Voor het bevorderen van de mogelijkheden van anonieme aangifte of getuigenis wordt ingezet op beter gebruik van de huidige mogelijkheden én wordt bezien of de huidige mogelijkheden moeten worden uitgebreid. Wat betreft betere benutting van de huidige mogelijkheden staat voorop dat de juiste omgang van anonimiteit in het strafproces begint bij het goed en behoorlijk opnemen van de aangifte of verklaring door de politie en het verstrekken van deugdelijke en volledige voorlichting over de bestaande mogelijkheden en onmogelijkheden. In mijn brief aan uw Kamer d.d. 25 februari 2010 (kamerstukken 2009–2010, 28 684, nr. 266) heb ik aangegeven welke voorlichting er inmiddels plaatsvindt om beter gebruik van de mogelijkheden te bewerkstelligen.

Wat betreft uitbreiding van de huidige wettelijke mogelijkheden heb ik in dezelfde brief aangegeven te bezien of de huidige regeling voor de bedreigde getuige die tot nu toe beperkt is tot een aantal ernstige strafbare feiten, waaronder levensdelicten, georganiseerde criminaliteit en zware geweldsdelicten, ook kan worden toegepast bij andere zeer ernstige delicten.

Behalve betere voorlichting en aanpassing van de wet zijn er nog meer maatregelen in gang gezet. Betere bescherming van slachtoffers en getuigen die vrezen voor represailles wordt ook via andere maatregelen bewerkstelligd, zoals aanpassing van de formulieren, waardoor minder persoonsgegevens hoeven worden ingevuld, door de inzet van videoconferencing, waardoor slachtoffers of getuigen zich niet in dezelfde ruimte hoeven te begeven als de verdachte, en door nadere werkafspraken, zoals die bijvoorbeeld gemaakt zijn in het kader van agressie en geweld tegen werknemers met een publieke taak.

1.2 Kan de minister verklaren hoe het komt dat deze mogelijkheden tot op heden onvoldoende zijn toegepast door politie en justitie? Waren deze mogelijkheden onvoldoende bekend?

De ervaring leert dat het bij het invoeren van nieuwe maatregelen altijd enige tijd kost voordat iedereen ook conform de nieuwe werkwijze werkt. Bovendien zijn veel van de maatregelen niet tegelijkertijd maar in fases ingevoerd, waardoor mogelijk niet iedereen op de hoogte was van alle ontwikkelingen die hebben plaatsgevonden. Om hieraan tegemoet te komen, heb ik de voorlichting binnen het Openbaar Ministerie en de politie en in de richting van werkgevers geïntensiveerd. Daarnaast worden ook slachtoffers, via de slachtofferloketten, beter geïnformeerd over de mogelijkheden, zodat ze de politie hierop kunnen aanspreken. Voorlichting blijft dus volop de aandacht houden van politie en Openbaar Ministerie.

1.3 Zijn volgens de minister de door hem aangekondigde maatregelen voldoende om er voor te zorgen dat mensen die aangifte doen of getuigenverklaringen afleggen voldoende worden gewezen op de mogelijkheden anoniem te blijven?

De eerder afgekondigde maatregelen bleken er in de praktijk nog niet voldoende toe te leiden dat mensen die aangifte deden of getuigenverklaringen aflegden voldoende werden gewezen op de mogelijkheden anoniem te blijven. Vandaar dat ik in mijn brief aan uw Kamer d.d. 25 februari 2010 (kamerstukken 2009–2010, 28 684, nr. 266) aanvullende maatregelen heb aangegeven om aangevers en getuigen beter te wijzen op de mogelijkheden anoniem te blijven. Zo is het huidige beleid erop gericht dat de politie altijd domiciliekeuze aanbiedt (zie hieronder vraag 2.1). Ook zijn er sinds 1 april 2010 eenduidige landelijke afspraken voor de aanpak van agressie en geweld tegen werknemers met een publieke taak van kracht, waarin uitgebreid aan medewerkers van politie en Openbaar Ministerie is gecommuniceerd mensen die aangifte doen of getuigenverklaringen afleggen te wijzen op de mogelijkheden anoniem te blijven. Hiertoe is ook de handleiding «Opnemen (deels) anonieme aangifte/verklaring» van het Openbaar Ministerie aangepast. Als blijkt dat ook deze afzonderlijke maatregelen danwel het gehele pakket aan maatregelen toch onvoldoende is, zal moeten worden bezien of aanvullende maatregelen moeten worden genomen.

2. Domiciliekeuze

2.1 Er is ingezet op een ruimere toepassing van de mogelijkheid van domiciliekeuze. Kan de minister nog wat nader ingaan op deze verruimde mogelijkheid tot deze (beperkte) vorm van anonimiteit bij aangifte? Wat zijn precies de verschillen met de huidige mogelijkheden in de wet? In hoeverre zijn de mogelijkheden uitgebreid, in welke gevallen en wat zijn hier de voor de aangever nog resterende risico’s?

Domiciliekeuze houdt in dat het slachtoffer of de getuige de keuze wordt aangeboden een ander adres op te laten nemen dan zijn of haar feitelijke huisadres. In plaats van het huisadres kan dan bijvoorbeeld het adres van de werkgever, het politiebureau of het bureau slachtofferhulp worden gebruikt. Meestal is het woonadres van een slachtoffer of getuige niet relevant in een strafzaak.

De politie kan zelfstandig en zonder nader overleg met de officier van justitie aan de aangever of getuige aanbieden domicilie te kiezen, bijvoorbeeld op het politiebureau. Het beleid is dat de politie altijd domiciliekeuze aanbiedt als mogelijkheid indien aangevers of getuigen aangeven angst voor represailles te hebben. Dit is dus ongeacht de vraag of die angst gegrond is. Daarnaast zijn sinds I april 2010 de eenduidige landelijke afspraken voor de aanpak van agressie en geweld tegen functionarissen met een publieke taak van kracht. In deze afspraken is vastgelegd dat in gevallen van agressie of geweld tegen een werknemer met een publieke taak standaard domicilie wordt gekozen op het werkadres.

In beginsel kan domiciliekeuze dus in alle gevallen worden aangeboden.

2.2 De minister noemt in zijn brief dat er op dit moment een pilot «vernieuwd slachtofferloket» loopt. Kan de minister al iets meer over de resultaten hiervan vertellen? Zo nee, wanneer verwacht hij dat deze bekend zullen worden?

De pilot Vernieuwd Slachtofferloket is eind 2008 gestart en loopt tot eind 2010. In het slachtofferloket werken politie, OM en Slachtofferhulp Nederland nauw samen aan de ondersteuning van slachtoffers en nabestaanden. Aan de pilot nemen zes slachtofferloketten deel, die verschillende organisatorische en inhoudelijke maatregelen implementeren en testen. Er vindt een evaluatie van de pilot plaats die eind dit jaar afgerond zal worden. De resultaten hiervan zullen begin 2011 bekend gemaakt worden. Wel is tijdens werkbezoeken en bijeenkomsten al een beeld ontstaan van de resultaten van de slachtofferloketten. Medewerkers van het loket ervaren de samenwerking en de korte lijnen als bijzonder prettig en een manier om slachtoffers beter van dienst te zijn.

2.3 Waarom worden slachtoffers of getuigen nu niet al standaard op de mogelijkheid van domiciliekeuze gewezen door de politie? Welke waarborgen worden er in de geautomatiseerde systemen aangebracht om te voorkomen dat toch het feitelijke huisadres van iemand in het strafproces wordt geopenbaard?

Het huidige beleid is erop gericht dat de politie altijd domiciliekeuze aanbiedt als mogelijkheid als er ook maar enigszins sprake van lijkt te zijn dat aangevers of getuigen angst voor represailles hebben. Er hoeft niet gecontroleerd te worden of die angst gegrond is. Domiciliekeuze is een organisatorisch en administratief instrument; juridisch is er geen bezwaar tegen het afschermen van het woonadres. De domiciliekeuze moet daarom ook worden gebruikt bij de invulling van andere administratieve formulieren, zoals het voegingsformulier (het Schadeopgaveformulier Misdrijven, voor schaderegeling en voegen in het strafproces). Anders komen de werkelijke adresgegevens en andere persoonsgegevens mogelijk alsnog terecht in het strafdossier. Om dit te voorkomen is daarom het voegingsformulier grondig aangepast, zodat er minder persoonsgegevens ingevuld hoeven worden. Gegevens die niet op het formulier staan kunnen op deze manier ook niet in het strafdossier terechtkomen. Voorts wordt momenteel ook bezien hoe het afschermen van gegevens door automatiseringsvoorzieningen bij politie en OM verder gewaarborgd kan worden in de ontwikkeling van de nieuwe informatiesystemen voor politie en OM (resp. BVH en GPS).

3. Beperkt anonieme getuige/bedreigde getuige

3.1 Kan de minister voorbeelden geven van situaties waarin het mogelijk (of beter: noodzakelijk) is om tot beperkt anonieme getuige of bedreigde getuige te worden verklaard?

De problematiek van de anonieme getuige vloeit voort uit de mogelijke strijdigheid tussen verschillende algemene, voor de strafvordering wezenlijke belangen. Aan de ene kant is er het belang van de waarheidsvinding, aan de andere kant het belang van een behoorlijke strafrechtspleging. Dit laatste schrijft voor dat de waarheidsvinding geschiedt met inachtneming van de beginselen van een eerlijk proces, waarbij recht wordt gedaan aan de rechtmatige belangen van de verdediging, het slachtoffer en de getuige.

Het antwoord op bovenstaande vraag is afhankelijk van de vorm van anonimiteit die wordt geboden. Vooropgesteld dient te worden dat domicilie kiezen (zie het antwoord op vraag 2.1) en het verlenen van beperkte anonimiteit (art. 190 lid 2 Sv) iets anders is dan het afschermen van een getuige (190 lid 5 Sv) of het verlenen van de status van bedreigde getuige (art. 226a Sv). Bij domiciliekeuze is de getuige/aangever wel bij naam bekend en kan nog steeds worden opgeroepen om bij de rechter-commissaris en/of ter terechtzitting een verklaring af te leggen.

Deze vorm van anonimiteit kan bijvoorbeeld worden geboden in geval van agressie en geweld tegen werknemers met een publieke taak.

Voor het verlenen van beperkte anonimiteit in de zin van art. 190 lid 2 Sv is een vordering van de officier van justitie bij de rechter commissaris nodig. De politiefunctionaris die de verklaring/aangifte opneemt kan hier niet zelfstandig over beslissen. De delicten waarvoor deze categorie van bescherming kan worden geboden zijn niet wettelijk beperkt, maar er moet wel een gegrond vermoeden bestaan dat de getuige in verband met het afleggen van zijn verklaring overlast zal ondervinden of in de uitoefening van zijn beroep zal worden geschaad. Aan bijvoorbeeld de bedreigde ambulancebroeder of de mishandelde buschauffeur kan dan op vordering van de officier van justitie door de rechter-commissaris beperkte anonimiteit worden verleend.

Wanneer gesproken wordt van afgeschermde getuigen wordt uitdrukkelijk gedoeld op personen die over AIVD-informatie beschikken. De identiteit van deze personen kan achterwege blijven als het belang van staatsveiligheid dit vereist. De rechter-commissaris beveelt of een getuige als afgeschermde getuige wordt gehoord (art. 226m Wetboek van Strafvordering)

Om voor de status van bedreigde getuige in aanmerking te komen moet een bedreiging bestaan die fundamentele rechten of belangen van de getuige raakt, zoals zijn leven, gezondheid, veiligheid, gezinsleven of sociaal-economische bestaan. De status van bedreigde getuige kan uitsluitend door de rechter-commissaris worden verleend. Te denken valt in dit verband aan personen die toevallig getuige zijn van een terroristische aanslag en daardoor doelwit kunnen worden van de betrokken organisatie. De verklaring van een bedreigde getuige kan alleen als bewijsmiddel worden gebruikt bij de berechting van zeer ernstige strafbare feiten (artikel 344a, tweede lid, Wetboek van Strafvordering).

3.2 In de handleiding «Opnemen (deels) anonieme aangifte/verklaring» wordt vermeld dat een 100% waarborging van de anonimiteit van de getuige/aangever niet kan worden gegeven. Is dit vanwege het onmiddellijkheidsbeginsel dat voortvloeit uit het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden ?

In de OM-handleiding staat dat een 100% waarborging van de anonimiteit van de getuige/aangever niet kan worden gegeven. Dit is een enigszins ongelukkige formulering, omdat het de suggestie zou kunnen wekken dat een getuige of aangever opeens geen bescherming meer zou krijgen. De bedoeling van deze zinsnede is aan te geven dat telkens per individuele casus moet worden gekeken welke vorm van anonimiteit gepast is. Indien stevige bescherming nodig is, kan door het combineren van de mogelijkheden (zoals het horen van de beperkt anonieme of bedreigde getuige door de advocaat van de verdachte voorafgaand aan de zitting bij de rechter-commissaris) de identiteit van de aangever/getuige gedurende het strafproces goed worden afgeschermd. Afgezien van anonimiteit zijn er overigens ook andere mogelijkheden om aangevers en getuigen te bescherming, zoals politiebescherming en het getuigenbeschermingsprogramrna. Om eventuele misverstanden te voorkomen is het OM bezig de handleiding op dit punt aanpassen.

Bij anonimiteit in het strafproces is het steeds van belang een zorgvuldige afweging te maken tussen bescherming van slachtoffers en getuigen enerzijds en de procesbelangen van verdachten anderszijds. Anonimiteit is een instrument om slachtoffers en getuigen die vrezen voor represailles te beschermen, maar verklaringen moeten wel toetsbaar zijn, om valselijke beschuldigingen te voorkomen en de feitelijke toedracht van het ten laste gelegde feit te kunnen achterhalen en vaststellen. Anonimiteit in het strafproces moet dus ten goede komen aan de waarheidsvinding en mag niet afdoen aan het recht op een eerlijk proces van de verdachte.

Het onmiddelijkheidsbeginsel houdt in dat de zittingsrechter oordeelt op basis van materiaal dat ter zitting door hemzelf of ten overstaan van hemzelf naar voren is gebracht. In de Nederlandse praktijk betekent dit in de regel dat het in het opsporingsonderzoek vergaarde bewijsmateriaal wordt besproken en getoetst, zonder dat alle verklaringen opnieuw op de terechtzitting worden afgelegd. De Straatsburgse uitleg van het beginsel houdt in dat het weliswaar de voorkeur verdient om zoveel mogelijk materiaal op de openbare terechtzitting zelf te brengen, maar maakt mogelijk om anonieme getuigenissen voor het bewijs te gebruiken, zolang de verdachte in de gelegenheid is gesteld om in een eerdere fase (het vooronderzoek) de anonieme getuige te ondervragen of te doen ondervragen. Indien sprake is van een bedreigde getuige moet een bedreiging bestaan die fundamentele rechten of belangen van de getuige raakt, zoals zijn leven (art. 2 lid 1 EVRM), gezondheid (art. 11 Grondwet), veiligheid (art. 5 lid 1 EVRM), gezinsleven (art. 8 EVRM) of sociaal economisch bestaan (art. 20 lid 1 Grondwet). Bij het bestaan van een zodanige bedreiging vervalt de verplichting om in het strafproces te getuigen, gelet op het in art. 8 lid 1 EVRM gegarandeerde recht op eerbiediging van «privéleven».

3.3 Hoe kijkt de minister aan tegen mogelijke schadeclaims indien de identiteit van het slachtoffer alsnog – onbedoeld – bekend wordt?

Het is niet de bedoeling dat de identiteit van slachtoffers onbedoeld bekend wordt en de maatregelen die ik heb voorgesteld zijn erop gericht dit te voorkomen. Mocht het zich toch ooit een keer voordoen dat de identiteit van een slachtoffer onbedoeld bekend wordt, dan kan het slachtoffer, indien hij concrete schade heeft geleden als gevolg van optreden van politie of justitie, de Staat uit onrechtmatige daad aanspreken. Verder is er een klachtenprocedure voor klachten over de bejegening van slachtoffers door politie en justitie. Via de reguliere procedures kan een klacht worden ingediend. Het slachtofferloket kan het slachtoffer bijstaan bij het indienen van de klacht. Klachten zullen zorgvuldig worden behandeld.

3.4 Kan de minister bezien of maatregelen die een getuige kunnen anonimiseren ook toegepast kunnen worden bij andere zeer ernstige delicten? Denkt de minister hierbij onder andere ook aan geweldpleging tegen personen met een publieke taak?

Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 3.1. Domiciliekeuze en het verlenen van de status van beperkt anonieme getuige zijn reeds mogelijk voor alle categorieën delicten. Het verlenen van de status van bedreigde getuige is slechts mogelijk als sprake is van een ernstig strafbaar feit, waaronder levensdelicten, georganiseerde criminaliteit en zware geweldsdelicten (art. 226a-f juncto 344a, eerste en tweede lid, Wetboek van Strafvordering). In mijn brief aan uw Kamer d.d. 25 februari 2010 (kamerstukken 2009–2010, 28 684, nr. 266) heb ik aangegeven dat ik zal bezien of deze maatregelen ook bij andere zeer ernstige delicten kunnen worden toegepast. Geweldpleging tegen personen met een publieke taak kan hier onder vallen, afhankelijk van de ernst van het geweld waarvan sprake is. Geweld tegen personen met een publieke taak beschouw ik als zeer ernstig, omdat daarmee ook het gezag en de integriteit van de overheid wordt aangetast en daarmee het functioneren van onze rechtsstaat. Niettemin is het verlenen van de status van bedreigde getuige een zwaar instrument dat niet licht kan en mag worden ingezet. Aan de ene kant is er het belang van de waarheidsvinding, aan de andere kant het belang van een behoorlijke strafrechtspleging, dat vereist dat de waarheidsvinding geschiedt met inachtneming van de beginselen van een eerlijk proces.

3.5 Wat is de reden dat advocaten van verdachten niet of nauwelijks gebruik maken van de mogelijkheid om de beperkt anonieme of bedreigde getuige bij de rechter-commissaris te horen ? Hoe vaak lopen zaken nu stuk omdat er niet van deze mogelijkheid gebruik is gemaakt?

Er zijn veel verschillende redenen waarom zaken kunnen stuklopen. Cijfers over hoe vaak zaken stuklopen omdat er door advocaten van verdachten niet van de mogelijkheid gebruik wordt gemaakt om dergelijke getuigen bij de RC te horen zijn er niet omdat deze informatie niet centraal wordt geregistreerd.

Er zijn twee redenen waarom van deze mogelijkheid nog niet of nauwelijks gebruik wordt gemaakt. De eerste reden betreft de voorwaarden waaraan dient te worden voldaan. Zoals in het antwoord op vraag 3.1 is opgemerkt, dient voor het verlenen van de status van beperkt anonieme of bedreigde getuige aan een aantal voorwaarden te zijn voldaan. Niet alle zaken komen hiervoor in aanmerking. Overigens kunnen zaken zowel stuklopen op het feit dat een getuige geen verklaring wil afleggen als hij zich onvoldoende beschermd weet als op het feit dat anonieme getuigenissen te weinig bewijswaarde kunnen hebben en dus niet tot een veroordeling leiden. Beide situaties zijn onwenselijk, vandaar dat in elke situatie afzonderlijk moet worden bezien wat de best passende vorm van anonimiteit is.

De tweede reden betreft de bruikbaarheid van deze mogelijkheid. In verband met het waarborgen van de eenmaal verleende status van bedreigde getuige/afgeschermde getuige zijn veel vragen aan die getuige wel te stellen, maar kunnen de antwoorden op die vragen niet in het proces-verbaal worden opgenomen, omdat anders zijn identiteit alsnog bekend zou kunnen worden. Voorts is artikel 344a Sv van belang. Dit artikel heeft betrekking op de verklaringen van bedreigde/afgeschermde getuigen. Het artikel houdt een algemeen bewijsminimum in ten aanzien van het gebruik van anoniem gebleven personen of van getuigen aan wie toezeggingen zijn gedaan. Dit betekent dat de rechter niet uitsluitend of in beslissende mate een bewijs kan gronden op schriftelijke bescheiden houdende verklaringen van personen wier identiteit niet blijkt.

3.6 Kan, op het moment dat de rechtercommissaris bepaalt dat iemand niet langer gerechtigd is om als anonieme getuige in het proces te blijven, die getuige dan zijn aangifte intrekken? Zo ja, hoe is dit geregeld? Zo nee, waarom niet?

Nee dit kan niet, als iemand aangifte heeft gedaan van een strafbaar feit, kan hij of zij dit later niet intrekken. Om een eventuele vervolging van de verdachte te voorkomen kan de aangever een brief schrijven aan de politie en de officier van justitie. In de brief kan het verzoek worden gedaan de verdachte niet te vervolgen. Het beleid is de anonieme getuige steeds voldoende bescherming te bieden. Toegeven aan de druk die uitgaat van angst voor repressailles is niet de bedoeling.

Het intrekken van een aangifte door een getuige is voor de bruikbaarheid van de verklaring niet relevant en hangt niet samen met het toekennen van anonimiteit. De getuige kan niet bepalen onder welke voorwaarde zijn verklaring in het strafproces kan worden gebruikt. Het is aan de rechter om te beoordelen welke waarde hij daaraan toekent. De regeling van de afgeschermde getuige is hier niet relevant omdat de afgeschermde getuige nooit als aangever zal optreden.

Als de getuige niet (langer) wordt aangemerkt als afgeschermde getuige (190 lid 5 Sv) of bedreigde getuige (226a Sv) moet zijn verklaring worden vernietigd (226b lid 3 en 226p lid 3 Sv). Dit is evenwel niet hetzelfde als het intrekken van de aangifte.

3.7 Is het probleem bij het anoniem doen van aangifte of het afleggen van een verklaring niet zozeer dat er geen mogelijkheden zouden zijn, maar dat niet kan worden uitgesloten dat een rechter-commissaris deze anonimiteit niet toelaat?

Voor domiciliekeuze is geen toestemming van de rechter-commissaris nodig, voor het verlenen van de status van beperkt anonieme of bedreigde getuige wel. De rechter commissaris beslist hierover ambtshalve, na een vordering van de officier van justitie of op verzoek van de aangever/getuige. Bij de beperkt anonieme getuige kent de rechtercommissaris deze status toe als er een gegrond vermoeden bestaat dat de getuige in verband met het afleggen van zijn verklaring overlast zal ondervinden of in de uitoefening van zijn beroep zal worden belemmerd (art. 190, lid 2, Wetboek van Strafvordering). Bij de bedreigde getuige kent de rechter-commissaris deze status toe als de getuige of een andere persoon,met het oog op de door de getuige af te leggen verklaring, zich zodanig bedreigd kan achten dat, naar redelijkerwijze moet worden aangenomen, voor het leven, de gezondheid of de veiligheid dan wel de ontwrichting van het gezinsleven of het sociaal-economisch bestaan van die getuige of die andere persoon moet worden gevreesd (art . 226a, lid 1, Wetboek van Strafvordering). Het kan niet worden uitgesloten dat de rechter-commissaris anonimiteit niet toelaat, maar hij dient in elk geval zijn beslissing hieromtrent met redenen te omkleden. Bovendien staat hoger beroep tegen deze beslissing open.

3.8 Wat gebeurt er wanneer de rechter-commissaris besluit dat anonimiteit niet noodzakelijk is? Wordt dan slechts de betreffende verklaring buiten beschouwing gelaten zonder dat de anonimiteit wordt opgeheven? Hoe wordt de anonimiteit gedurende het gehele proces gewaarborgd?

Zie het antwoord bij vraag 3.6 voor wat er gebeurt als de rechter-commissaris besluit dat anonimiteit niet (langer) noodzakelijk is: als de getuige niet (langer) wordt aangemerkt als afgeschermde getuige (190 lid 5 Sv) of bedreigde getuige (226a Sv) moet zijn verklaring worden vernietigd (226b lid 3 en 226p lid 3 Sv). Over de vraag hoe de anonimiteit gedurende het gehele proces wordt gewaarborgd, zie het antwoord op vraag 3.2.

3.9 De verdachte heeft recht op een eerlijk strafproces en moet zich kunnen verdedigen tegen de beschuldiging en het hem of haar ten laste gelegde. Waarom zijn hiervoor in de regel de naam- en adresgegevens van de aangever of de getuige voor nodig? Waarom zouden deze gegevens in het dossier of procesverbaal moeten worden opgenomen?

In de wettekst over de wijze van aangifte doen (artikel 163 Wetboek van Strafvordering) wordt niet vermeld dat naam en adresgegevens in het proces-verbaal moeten worden opgenomen. De aangifte moet wel door de aangever worden ondertekend. Verder moet de aangifte op enig moment in de verdere strafprocedure verifieerbaar zijn. Dit laatste zal in veel gevallen met zich meebrengen dat de identiteit van de aangever (waaronder diens naam) bekend moet zijn bij de rechter-commissaris. Adresgegevens zijn in de meeste gevallen niet relevant en kunnen dus buiten de strafdossiers worden gehouden. Zie ook hetgeen ik hierboven heb opgemerkt over domiciliekeuze bij vraag 2.1, in het bijzonder het gegeven dat domiciliekeuze dus in alle gevallen kan worden aangeboden.

3.10 Stel dat de naam- en adresgegevens van degene die aangifte doet van een strafbaar feit reeds bekend zijn, bijvoorbeeld omdat het gaat om huiselijk geweld of een burenruzie. Welke voorziening, aan anonimiteit of bescherming, kan in dergelijke gevallen worden geboden?

In bepaalde gevallen, zoals huiselijk geweld of burenruzie is er zelden ruimte voor anonimiteit, omdat mensen elkaar kennen. Ook in gevallen waarin een identiteit op een of andere manier onthuld is, bijvoorbeeld door het slachtoffer zelf, is anonimiteit geen mogelijkheid. Als een identiteit bekend is, kan dat niet ongedaan gemaakt worden.

Naast gedeeltelijke of gehele anonimiteit zijn er echter meer maatregelen mogelijk als het gaat om de bescherming van slachtoffers en getuigen die vrezen voor represailles. Een belangrijke maatregel in deze context betreft het gebiedsverbod of gebouwverbod. Het gebiedsverbod kan door de burgemeester op grond van artikel 172, derde lid van de Gemeentewet worden opgelegd. Dat is vaak tijdelijk. Het niet voldoen aan een gebiedsontzegging is vervolgens krachtens art 184 Wetboek van Strafrecht een misdrijf. Daarnaast krijgt de officier van justitie straks ook de bevoegdheid om gedragsaanwijzingen te geven in geval van verdenkingen van een strafbaar feit waardoor de openbare orde ernstig is verstoord. Dit is neergelegd in een wetsvoorstel dat uw Kamer in april heeft aanvaard en nu onlangs door de Eerste Kamer is aangenomen.

Andere vormen van bescherming betreffen bijvoorbeeld getuigenbeschermingsprogramma's en het realiseren van opvangplaatsen van slachtoffers van vrouwenhandel (zie vraag 5.3). Daarnaast kan insluiting van verdachten en daders zorgen voor (extra) bescherming van slachtoffers en getuigen die vrezen voor represailles. Voorlopige hechtenis kan bijvoorbeeld worden bevolen als uit bepaalde omstandigheden blijkt van een gewichtige reden van maatschappelijke veiligheid (artikel 67a Wetboek van Strafvordering). Tot slot is ingevolge artikel 285a Wetboek van Strafrecht bovendien geregeld dat iemand die opzettelijk de vrijheid van een persoon beïnvloedt om een verklaring af te leggen voor een rechter of ambtenaar maximaal vier jaar gevangenisstraf kan krijgen.

3.11 De minister zal bezien of de maatregelen ook bij andere dan zeer ernstige delicten kunnen worden toegepast. Welke andere ernstige delicten worden hiermee bedoeld?Is de minister voornemens om per delietscategorie aan te duiden welke delicten hieronder moeten worden begrepen?

Zie ook het antwoord op vraag 3.4. Domiciliekeuze en het verlenen van de status van beperkt anonieme getuige zijn reeds mogelijk voor alle categorieën delicten. Het bezien of de maatregelen ook bij andere dan zeer ernstige delicten kunnen worden toegepast heeft dan ook betrekking op het verlenen van de status van bedreigde getuige. De delicten waarvan sprake moet zijn om deze status te kunnen verlenen zijn genoemd in artikel 67 juncto 344a Wetboek van Strafvordering. Als uitbreiding van de regeling voor de bedreigde getuige nodig blijkt te zijn, zal dit per delict worden aangeduid.

3.12 De mogelijkheid dat de advocaat voorafgaand aan de zitting de beperkt anonieme of bedreigde getuige kan horen bij de rechter-commissaris wordt niet of nauwelijks gebruikt. Kan de minister hierop ingaan en aangeven wat de oorzaak hiervan is of zou kunnen zijn?

De mogelijkheid dat een advocaat voorafgaand aan de zitting de beperkt anonieme of bedreigde getuige kan horen bij de rechter-commissaris kan gebruikt worden om confrontatie van de getuige met de verdachte in de rechtszaal te voorkomen. Omdat de verdachte recht heeft op een eerlijk strafproces, moet de mogelijkheid bestaan om belastende verklaringen te kunnen betwisten. In aanwezigheid van de rechter-commissaris kan dan de verklaring worden getoetst. Waarom deze mogelijkheid niet of nauwelijks wordt gebruikt, is onbekend. De Raad voor de Rechtspraak is gevraagd dit mee te nemen in de commissie die de positie van de rechter-commissaris onderzoekt. Verder heeft de Raad voor de Rechtspraak medegedeeld dat de rechter-commissaris op de hoogte is van deze mogelijkheid.

3.13 Wanneer wordt gebruik gemaakt van de mogelijkheid om slachtoffers en getuigen die angst hebben voor represailles of zich bedreigd voelen via videoconferentie of telehoren te horen?

Op dit moment vindt bij de rechtbank Arnhem een pilot plaats met het gebruik van videoconferentie in strafzaken. Deze pilot zal in de loop van 2010 zijn afgerond. Daarna zullen naar verwachting ook andere rechtbanken met een telehoorvoorziening kunnen starten met het gebruik ervan in strafzaken. De vraag of, en zo ja welke, nadere voorzieningen nodig zijn om slachtoffers en getuigen die angst hebben voor represailles of zich bedreigd voelen, op een goede manier via videoconferentie te horen, zal ik na de zomer in overleg met de Raad voor de Rechtspraak beantwoorden.

3.14 Hoe vaak komt de (partieel) anonieme aangifte/verklaring voor (in absolute en relatiever cijfers)? Welke aspecten, zoals genoemd in de handleiding opnemen (deels) anonieme aangifte/verklaring, spelen dan een rol en hoe vaak komen die dan voor?

Op dit moment zijn er geen cijfers beschikbaar omdat deze informatie niet centraal wordt bijgehouden. In het Algemeen Overleg over Veilige Publieke Taak (d.d. 28 januari 2010) is toegezegd onderzoek te doen naar cijfers over aangiftes en uitspraken in het kader van agressie en geweld tegen werknemers met een publieke taak. Momenteel wordt bezien of in dit onderzoek ook cijfers over anonimiteit gegenereerd kunnen worden en of kan worden ingegaan op de aspecten uit de handleiding opnemen (deels) anonieme aangifte/verklaring.

3.15 Kan de minister ingaan op de mogelijkheid van het in bepaalde gevallen aangifte doen op burgerservicenummer. Hoe staat de minister hier tegenover? Moet het daarbij voor derden (niet zijnde overheid) niet onmogelijk worden gemaakt informatie over het burgerservicenummer (en de houder daarvan) na te trekken bij de afdelingen bevolking van de gemeenten?

Tijdens het spoeddebat op 11 maart 2010 over bedreiging van ziekenhuispersoneel door Marokkanen in een ziekenhuis in Harderwijk heb ik aangegeven het gebruik van aangifte op nummer een interessante gedachte te vinden. Het Burger Service Nummer (BSN) dat door het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties wordt beheerd, wordt hiervoor echter niet geschikt geacht en is hiervoor niet bedoeld. Het BSN is breed toegankelijk binnen de overheid en daardoor mogelijk onvoldoende anoniem of gevoelig voor misbruik. Andere mogelijkheden worden nog onderzocht door het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK).

4. Voorlichting

4.1 Uit de voorliggende brief blijkt dat werkgevers en werknemers al sinds november 2008 worden voorgelicht over het belang van doen van aangifte, al dan niet beperkt anoniem in geval van geweld tegen overheidsdienaren. Hoe verklaart de minister dat het dan toch steeds zo’n probleem was de afgelopen maanden voor bijvoorbeeld bedreigde artsen en verpleegkundigen om aangifte te doen? Verwacht de minister dat hierdoor in de nieuwe voorlichtingsronde verbetering komt?

In antwoord op vraag 1.1 heb ik hierboven aangegeven hoe ik beter gebruik van de huidige mogelijkheden bevorder en zal bezien of de huidige mogelijkheden moeten worden uitgebreid. De afgelopen maanden is een aantal keren media-aandacht geweest voor ziekenhuispersoneel dat geen aangifte kon of wilde doen. Juridisch gezien is er geen beletsel tot het kunnen doen van aangifte. Volgens artikel 161 Wetboek van Strafvordering is eenieder die kennis draagt van een begaan strafbaar feit bevoegd daarvan aangifte of klacht te doen. In welke gevallen deze aangifte ook anoniem kan plaatsvinden, is geregeld in de OM-handleiding hiervoor. Domiciliekeuze kan in alle gevallen worden aangeboden door de politie. Toch bleken er nog onduidelijkheden te bestaan. In enkele gevallen heeft het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) bemiddeld en is alsnog aangifte gedaan.

Ik verwacht verdere verbetering van de nieuwe voorlichtingsronde van het Programma Veilige Publieke Taak. Deze nieuwe voorlichtingsronde is inmiddels in volle gang en loopt langs vier sporen:

  • Onder de aandacht brengen en kennis vergroten van de mogelijkheden voor een veiligheidsbeleid bij werkgevers en werknemers over de aanpak van agressie en geweld. Hierbij hoort ook het stappenplan verhoging aangiftebereidheid voor werkgevers (genaamd «aangifte, gewoon doen!») en de Handreiking Agressie en Geweld. In de maanden maart tot en met mei 2010 wordt deze Handreiking aan ca. 7 000 werkgevers gestuurd. Ik verwacht dat met deze actie onwetendheid en onduidelijkheden omtrent het doen van aangifte verder worden weggenomen.

  • Met een groep van vijf grote, landelijk opererende werkgevers wordt gericht aandacht besteed aan het melden, registreren en doen van aangifte bij agressie. Hierbij wordt grote nadruk gelegd op aangifte door de werkgever bij bedreiging of fysiek geweld tegen de werknemers.

  • In de Eenduidige Landelijke Afspraken (ELA) die op 1 april jl. in werking zijn getreden, zijn de mogelijkheden ook formeel in de afspraken opgenomen. Het betreft onder meer: werkgeversaangifte waarbij het slachtoffer als getuige wordt gehoord, domiciliekeuze waardoor de adresgegevens van het slachtoffer niet bekend worden, werkgevers die vaker te maken hebben met geweld tegen hun werknemers kunnen hierover (aangifte)afspraken maken met de politie. Deze afspraken worden ingevoerd en in het najaar van 2010 door de Inspectie Openbare Orde en Veiligheid geïnspecteerd. Over deze inspectie en de noodzaak tot goed invoeren van de Eenduidige Landelijke Afspraken zijn alle politiekorpsen in ruime mate geïnformeerd.

  • Sinds maart 2010 zijn vijf ketenintensiveringsregio's aangewezen. Dit zijn regionale proeftuinen waar minimaal vier werkgevers, politie en openbaar ministerie samenwerken in de aanpak van agressie en geweld. Hierbij ligt de focus op de dadergerichte aanpak (zowel strafrechtelijk als civielrechtelijk) en wordt ingegaan op de problematiek in de betreffende regio, waaronder het verlagen van de drempel om aangifte te doen.

In het spoeddebat met uw Kamer op 11 maart 2010 over de Veilige Publieke Taak heb ik toegezegd met het OM te bespreken of de uitzondering voor ambtenaren om belediging ook zonder aangifte aan te pakken ook geldt voor medewerkers van particuliere instellingen met een publieke taak. Juist belediging is een klachtdelict (zie art. 269 WvSr) dat regelmatig voorkomt bij agressie tegen hulpverleners.1 Belediging is geen klachtdelict als het een ambtenaar betreft (zie de uitzondering in art. 267 sub 2 WvSr). Ook belediging van een ambtenaar kan dus gewoon zonder aangifte worden opgepakt. De enige categorie werknemers met een publieke taak die dan overblijft bij belediging als klachtdelict zijn dus de medewerkers van particuliere instellingen met een publieke taak (de niet-ambtenaren dus) . De vraag die voorlag was of het OM ook deze personen als ambtenaren kan beschouwen en belediging op kan pakken zonder dat sprake is van een aangifte.

Het OM heeft mij bericht dat indien de beledigde een medewerker is van een particuliere instelling met een publieke taak, hij niet zelf aangifte hoeft te doen. Aangifte kan ook door de werkgever gedaan worden. De beledigde zal echter wel zijn wens tot vervolging kenbaar moeten maken. Dit kan gebeuren bij schriftelijke volmacht. Ook kan de klachtgerechtigde bijvoorbeeld mondeling ten aanzien van een bevoegde ambtenaar ten tijde van het afleggen van een getuigenverklaring klacht doen. Het gaat erom dat komt vast te staan dat de tot klacht gerechtigde persoon zelf wenst dat een strafvervolging wordt ingesteld.

5. Andere maatregelen

5.1 Wat zullen precies de aanpassingen zijn in de informatieverstrekking aan slachtoffers in het kader van de Wet versterking positie van het slachtoffer in het strafproces?

Met ingang van de Wet versterking positie van het slachtoffer in het strafproces krijgen slachtoffers van delicten waarvoor zij een spreekrecht hebben (het slachtoffer kan dan tijdens de rechtszaak een verklaring kan afleggen over welke gevolgen het delict voor hem of haar heeft) het recht geïnformeerd te worden over het verloop van het strafproces en de detentie van de verdachte/veroordeelde, zowel in de politiefase (afzien van opsporing, sepot, inzenden van het proces-verbaal aan het OM) als in de OM-fase en in de executiefase.

5.2 Zijn de problemen die enige tijd geleden speelden bij Meld Misdaad Anoniem, waardoor de identiteit van een anonieme beller alsnog bekend werd, inmiddels verholpen? Met andere woorden, kan de anonimiteit van de beller nu wel worden gegarandeerd?Zo ja, wat zijn de maatregelen die getroffen zijn om te voorkomen dat de anonieme beller alsnog bekend wordt?

De identiteit van een anonieme beller naar Meld Misdaad Anoniem (M.) werd toevallig bekend bij de politie via een telefoontap. In het verdere verloop van de zaak is de anonimiteit vervolgens niet goed bewaakt. Het Parket-Generaal van het Openbaar Ministerie heeft na deze gebeurtenis opnieuw een instructie gemaakt voor alle officieren van justitie en politie, waarin nogmaals met klem wordt gewezen op het onder alle omstandigheden bewaken van de anonimiteit, mocht de politie op welke wijze dan ook, in een onderzoek stuiten op de identiteit van iemand die M. gebeld heeft. M. zal erop toezien dat de nieuwe instructie bij politiemensen en officieren van justitie bekend is.

Via M. zelf kan dat in beginsel niet voorkomen, omdat daar de identiteit absoluut niet bekend is en de anonimiteit dus is gegarandeerd. Naast de nieuwe instructie wordt er door het OM en de politie tevens aan gewerkt om het technisch onmogelijk te maken dat de politie een gesprek naar M. kan tappen ingeval iemand onder een telefoontap staat en via dat getapte toestel M. belt.

In week dat deze vraag werd gesteld, heeft een tip aan M. bijgedragen aan het oplossen van een doodslag van een 16-jarige jongen. Dit laat wederom zien dat M. een waardevolle bijdrage levert aan de aanpak van criminaliteit.

5.3 Kan de minister alvast nader ingaan op de maatregelen die voor slachtoffers van mensenhandel worden getroffen bij het melden van misdaad? Denkt de minister dat het aantal opvangplaatsen dat op 50 gesteld is, zal volstaan en zijn hier, indien noodzakelijk, mogelijkheden tot uitbreiding van het aantal plaatsen?

In mijn brief van 25 februari jongstleden heb ik aangegeven dat wordt bezien of bij het voorbereiden van de Wet regulering prostitutie en bestrijding misstanden seksbranche speciale mogelijkheden in het leven moeten worden geroepen voor slachtoffers van vrouwenhandel vanwege het feit dat bij deze groep de angst om te melden buitengewoon groot kan zijn. Zoals in de Nota naar aanleiding van het verslag over deze wet (kamerstuk 32 211, nummer 9) is verwoord is de kern van het wetsvoorstel de regulering van de prostitutie en van de seksbedrijven door middel van het invoeren van een vergunningstelsel voor seksbedrijven en een registratieplicht voor prostituees. Met deze regulering wordt (mede)beoogd om misstanden in de seksbranche tegen te gaan en eerder te signaleren, maar maatregelen ten behoeve van slachtoffers maken geen onderdeel uit van deze wet. In de genoemde Nota naar aanleiding van het verslag worden wel onder de titel «Hoofdstuk 7 strafbepalingen», vanaf pagina 67 de maatregelen en waarborgen besproken die van toepassing zijn tijdens de aangifteprocedure van slachtoffers van mensenhandel.

Met de komst van de 50 opvangplaatsen in het kader van de «pilot categorale opvang slachtoffers mensenhandel» zal naar verwachting in ieder geval een belangrijk deel van het tekort aan opvangplaatsen zijn opgelost. De pilot zal worden geëvalueerd door het Wetenschappelijke Onderzoek- en Documentatiecentrum. Daarnaast is de commissie «Stelselonderzoek vrouwenopvang» door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport gevraagd te adviseren over een toekomstbestendig stelsel van vrouwenopvang, ook voor specifieke groepen, zoals slachtoffers van mensenhandel. Mede op basis van de evaluatie van het WODC en het stelselonderzoek vrouwenopvang zal een besluit worden genomen over de wijze waarop de opvang structureel dient te worden georganiseerd. Bij het nemen van dit besluit zal de capaciteit van de opvang van slachtoffers van mensenhandel een belangrijke rol spelen.


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Rouvoet, A. (CU), Staaij, C.G. van der (SGP), Arib, K. (PvdA), Fng voorzitter, Çörüz, C. (CDA), Haersma Buma, S. van (CDA), Krom, P. de (VVD), Teeven, F. (VVD), Roon, R. de (PVV), Raak, A.A.G.M. van (SP), Thieme, M.L. (PvdD), Fritsma, S.R. (PVV), Gesthuizen, S.M.J.G. (SP), Bouwmeester, L.T. (PvdA), Dibi, T. (GL), Toorenburg, M.M. van (CDA), Peters, M. (GL), Berndsen, M.A. (D66), Schouw, A.G. (D66), Marcouch, A. (PvdA), Steur, G.A. van der (VVD), Recourt, J. (PvdA), Hennis-Plasschaert, J.A. (VVD) en Helder, L.M.J.S. (PVV).

Plv. leden: Slob, A. (CU), Dijkgraaf, E. (SGP), Albayrak, N. (PvdA), Ormel, H.J. (CDA), Sterk, W.R.C. (CDA), Weekers, F.H.H. (VVD), Miltenburg, A. van (VVD), Driessen, J.H.A. (PVV), Wit, J.M.A.M. de (SP), Ouwehand, E. (PvdD), Elissen, A. (PVV), Kooiman, C.J.E. (SP), Timmermans, F.C.G.M. (PvdA), Halsema, F. (GL), Smilde, M.C.A. (CDA), Voortman, L.G.J. (GL), Vacature, (D66), Vacature, (D66), Spekman, J.L. (PvdA), Zijlstra, H. (VVD), Dijsselbloem, J.R.V.A. (PvdA), Dezentjé Hamming-Bluemink, I. (VVD) en Bontes, L. (PVV).

XNoot
1

N.B. Geweldsincidenten betreffen doorgaans sowieso geen klachtdelicten en kunnen dus gewoon zonder aangifte worden opgepakt.

Naar boven