Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 29 november 2011
Tijdens het Algemeen Overleg prostitutie en mensenhandel op 16 november 2011 heeft het Kamerlid Elissen gevraagd om een schriftelijke
reactie op de vraag of de Aanwijzing mensenhandel – in het kader van het tegengaan van misbruik van de verblijfsregeling voor
slachtoffers mensenhandel – zo spoedig mogelijk kan worden aangepast. Ik heb toegezegd deze vraag nog vóór het Verslag Algemeen
Overleg, dat op 29 november aanstaande plaatsvindt, te beantwoorden.
De aanwijzing mensenhandel biedt de politie bij de «geringste aanwijzing» dat sprake is van mensenhandel het slachtoffer in
het kader van de verblijfsregeling voor slachtoffers mensenhandel (ook wel de B9-regeling genoemd) de bedenktijd aan. Het
slachtoffer heeft gedurende deze bedenktijd een legale verblijfstatus in Nederland. Tijdens de maximaal drie maanden durende
bedenktijd kan het slachtoffer besluiten om al dan niet aangifte van mensenhandel te doen of om op andere wijze medewerking
te verlenen aan het opsporings- en vervolgingsonderzoek proces. Indien het slachtoffer dit niet doet dan vervalt de verblijfsstatus
van het slachtoffer.
De drempel om in aanmerking te komen voor de bedenktijd is bewust laag gehouden. De reden hiervan is dat slachtoffers van
mensenhandel uit vrees of juist verbondenheid met hun mensenhandelaar niet snel aangifte doen. Door een lage drempel te hanteren
voor de bedenktijd en de slachtoffers in deze periode bescherming en opvang te geven wordt het aantal aangiften verhoogd,
waardoor de aanpak van mensenhandel effectiever kan worden uitgevoerd. Uit informatie over de «pilot categorale opvang slachtoffers
mensenhandel»1 blijkt dat het grootste deel van de slachtoffers dat de bedenktijd krijgt aangeboden ook daadwerkelijk aangifte doet.
In de brief van de Minister voor Immigratie en Asiel (I&A) van 15 november jl. (Kamerstuk 28 638, nr. 57) – die mede namens mij is verzonden – wordt een onderzoek naar de inrichting van de bedenktijd aangekondigd en – meer specifiek
– de vraag of de drempel om in aanmerking te komen voor de bedenktijd moet worden verhoogd. Op basis van de resultaten van
dit onderzoek zal worden besloten of de drempel omhoog moet en – zo ja – of de Aanwijzing mensenhandel hierop moet worden
aangepast. Ik wil hierbij benadrukken dat ik het van groot belang vindt dat er een zorgvuldig onderzoek wordt uitgevoerd alvorens
genoemde besluitvorming plaatsvindt. Zoals hierboven is beschreven – en zoals door de Nationaal Rapporteur Mensenhandel recent
nog jegens mij heeft benadrukt – kan het verhogen van de drempel de consequentie hebben dat slachtoffers niet meer in aanmerking
komen voor de bedenktijd en dat hierdoor mensenhandelsituaties blijven bestaan. Dit gaat dus ten koste van de opsporing en
vervolging van mensenhandelaren. Gelet op de ernst van dit misdrijf vind ik dit een onacceptabele situatie.
In bovengenoemde brief van de Minister voor I&A is opgenomen dat medio 2012 het onderzoek naar de bedenktijd zal zijn afgerond.
Zoals ik hierboven heb toegelicht staat de zorgvuldigheid van dit onderzoek bij mij voorop. Ik zal echter in overleg met mijn
collega van I&A zo veel als mogelijk bevorderen dat dit onderzoek eerder is afgerond en u zo spoedig mogelijk van de resultaten
op de hoogte brengen.
De minister van Veiligheid en Justitie,
I. W. Opstelten