28 638 Mensenhandel

Nr. 53 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 31 mei 2011

Tijdens het algemeen overleg over mensenhandel op 31 maart jongstleden (kamerstuk 28 638, nr. 50) heb ik toegezegd u nader te zullen informeren over het aantal rechtshulpverzoeken op het gebied van mensenhandel naar en van Nederland, het opnemen van mensenhandelzaken in de databank «Caselex,» de ontwikkelingen van oriëntatiepunten bij de Zittende Magistratuur, mijn reactie op het boek «Nier te koop – baarmoeder te huur»1 van het Rathenau Instituut en de stand van zaken met betrekking tot de opvang van slachtoffers van mensenhandel. Hieronder treft u de informatie aan.

Aantal rechtshulpverzoeken met betrekking tot mensenhandel

In onderstaande tabel is het aantal in- en uitgaande rechtshulpverzoeken weergegeven over de jaren 2008 tot en met 2010. De rechtshulpverzoeken hadden betrekking op landen verspreid over de verschillende continenten. De meeste rechtshulpverzoeken richtten zich op Europese landen.

 

Uitgaand

Inkomend

totaal

2008

292

267

559

2009

323

298

621

2010

436

320

756

Mensenhandelzaken in «Caselex»

U hebt gevraagd naar de stand van zaken met betrekking tot een Europese subsidieverstrekking voor «Caselex,» een reeds bestaande collectie jurisprudentie op het gebied van civiel recht. De initiatiefnemer van Caselex, de heer M. de Vries, heeft volgens eigen zeggen een aanvraag voor een subsidie laten indienen bij de Europese Commissie. De aanvraag betreft de zogenaamde «HT-tracker,» die is bedoeld als een interactieve database met jurisprudentie op het gebied van mensenhandel uit (in het ideale eindstadium) alle EU-lidstaten. De HT-tracker kan ondersteunend zijn aan het werk van de rechterlijke macht. Ik ga er vanuit dat de vraag over de stand van zaken zich niet richtte op het al bestaande Caselex, maar op de HT-tracker.

Volgens de heer De Vries zou in de maand mei van dit jaar een besluit over zijn aanvraag worden genomen. Mocht de aanvraag worden afgewezen dan zal met de heer De Vries worden bekeken welke overige mogelijkheden er zijn om alsnog subsidie te krijgen.

Oriëntatiepunten bij de Zittende Magistratuur

In de hiervoor genoemde reactie van mijn ambtsvoorganger op de 7de rapportage van de Nationaal rapporteur Mensenhandel werd aangekondigd dat het Landelijk Overleg Voorzitters Strafsectoren (LOVS) zou «onderzoeken of het mogelijk is om oriëntatiepunten te ontwikkelen ter bevordering van de rechtseenheid in de straftoemeting van overeenkomstige mensenhandelzaken.» Het LOVS heeft zoals te doen gebruikelijk een onder zich ressorterende commissie – de commissie Rechtseenheid – gevraagd hiernaar onderzoek te doen. Inmiddels is door deze commissie geconcludeerd dat er op dit moment te weinig jurisprudentie is en te weinig gegevens over de strafoplegging beschikbaar zijn om voor dit delict tot de formulering van oriëntatiepunten te komen. Het onderwerp zal echter de permanente aandacht van de Rechtspraak (Raad voor de rechtspraak en LOVS) houden en zal opnieuw binnen de Rechtspraak worden geagendeerd zodra hierover voldoende jurisprudentie en gegevens over de strafoplegging beschikbaar zijn.

«Nier te koop – baarmoeder te huur»

Tijdens het AO mensenhandel heb ik toegezegd te zullen reageren op bovengenoemd boek van het Rathenau-instituut. In het boek wordt – kort gezegd – een beeld geschetst van de wereldwijde handel in lichaamsmateriaal en de ethische dilemma’s die de ontwikkeling van deze handel met zich meebrengt. Op grond van artikel 273f van het Wetboek van strafrecht is iemand schuldig aan mensenhandel indien hij of zij opzettelijk voordeel trekt uit de verwijdering van organen van een ander, terwijl hij of zij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat diens organen onder bepaalde – in het wetsartikel – nader aangeduide (dwang-)omstandigheden zijn verwijderd. In het boek van het Rathenau-instituut komt deze vorm van mensenhandel slechts zijdelings ter sprake en wordt geen nader inzicht verschaft in de aard of omvang van dit misdrijf.

Overigens heeft het OM in Nederland nog nooit een zaak in behandeling gehad die zich richtte op de handel in organen. In de 7de rapportage van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel (NRM) wordt slechts gerefereerd aan 3 – bij de NRM bekende – signalen die in verband kunnen worden gebracht met mensenhandel met als oogmerk orgaanverwijdering. Deze signalen bevatten echter onvoldoende aanknopingspunten om tot vervolging over te gaan.

Stand van zaken met betrekking tot de opvang

Slachtoffers van mensenhandel kunnen worden opgenomen in verschillende opvangvoorzieningen, waaronder reguliere voorzieningen – zoals de Vrouwenopvang – en voorzieningen specifiek voor slachtoffers van mensenhandel. In de kabinetsreactie op de 7de rapportage van de Nationaal rapporteur mensenhandel2 worden de bestaande opvangvoorzieningen voor slachtoffers van mensenhandel beschreven. Zoals ik reeds tijdens het AO mensenhandel aan u berichtte is de situatie met betrekking tot de capaciteit van de opvang sinds de komst van de «pilot categorale opvang slachtoffers mensenhandel» aanmerkelijk verbeterd, hoewel er nog steeds sprake is van een – beperkt – tekort. In de bijlage treft u een rapportage van CoMensha aan over de stand van zaken met betrekking tot deze pilot in maart 2011.3

Uit de rapportage blijkt dat alle 50 opvangplaatsen in maart 2011 bezet waren. Daarnaast kan uit de – in de rapportage gevoegde tabellen – worden afgeleid dat sommige slachtoffers relatief lang in de opvang verblijven. Dit heeft te maken met knelpunten in de doorstroom van slachtoffers naar andere (vervolg-)opvangvoorzieningen en reguliere woonruimte. De Task Force aanpak mensenhandel werkt momenteel – samen met de Federatie Opvang – aan oplossingrichtingen voor deze problematiek.

Uit de rapportage blijkt verder dat een groot aantal van de slachtoffers aangifte doet van mensenhandel (minimaal 76 van de 112 slachtoffers). Dit is een belangrijke positieve constatering, omdat de pilot primair tot doel heeft om slachtoffers de nodige rust en veiligheid te bieden. Hiermee wordt tevens beoogd het aantal aangiften van slachtoffers van mensenhandel te verhogen.

Zoals reeds vermeld voert het WODC een evaluatieonderzoek uit naar de pilot – die tot juli 2012 loopt- en zal op basis van de evaluatie en het advies van de commissie «Stelselonderzoek Vrouwenopvang» een besluit worden genomen over de wijze waarop de opvang voor slachtoffers het beste structureel kan worden geregeld.

Voor de stand van zaken met betrekking tot de opvang van grote groepen verwijs ik naar mijn antwoorden op Kamervragen van de leden Gesthuizen en Arib4 over dit onderwerp.

Daarnaast heeft uw Kamer op 24 mei 2011 een – door mij tijdens het Verslag Algemeen Overleg d.d. 17 mei 2011 ondersteunde – motie5 van de leden Arib en Van Toorenburg aangenomen over gespecialiseerde opvang. In de motie wordt de regering opgeroepen te bewerkstelligen dat op korte termijn structurele en gespecialiseerde opvang beschikbaar komt voor verschillende groepen slachtoffers van mensenhandel. De evaluatie van bovengenoemde pilot en de reactie op het bovengenoemd advies van de commissie «Stelselonderzoek Vrouwenopvang» zullen de benodigde duidelijkheid geven over de wijze waarop slachtoffers van mensenhandel moeten worden opgevangen.

De minister van Veiligheid en Justitie,

I.W. Opstelten


X Noot
1

I. Geesink en Ch. Steegers (2011), «Nier te koop – baarmoeder te huur. Wereldwijde handel in lichaamsmateriaal,» uitgeverij Bert Bakker.

X Noot
2

Kamerstuknummer 28 638, 47.

X Noot
3

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

X Noot
4

Kamerstuknummers 2011Z07297 en 2011Z07339 (het Kamerstuknummer van de antwoorden was ten tijde van de opstelling van deze brief nog niet bekend).

X Noot
5

Kamerstuknummer 28 638, 51.

Naar boven