28 625 Herziening van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid

Nr. 278 BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 30 oktober 2019

De Raad voor de Leefomgeving en infrastructuur (RLi) heeft uw Kamer op 22 mei jl. het advies «Europees landbouwbeleid: inzetten op kringlooplandbouw» toegestuurd. Op mijn verzoek heeft de RLi zich gebogen over de vraag hoe het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) zo goed mogelijk kan worden benut in het streven naar kringlooplandbouw, en wat dit betekent voor de inrichting van het toekomstig Gemeenschappelijk landbouwbeleid. Hierbij reageer ik op het aan uw Kamer toegezonden advies.

Het advies helpt om focus aan te brengen in de nationale implementatie van het toekomstige GLB, zodat deze een bijdrage kan leveren aan het kabinetsstreven naar kringlooplandbouw. Het advies sluit goed aan bij mijn inzet voor het toekomstige GLB. In mijn brief van 8 mei jl. schets ik de contouren van mijn inzet voor het Nationaal Strategisch Plan (NSP) voor het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) 2021–2027 (Kamerstuk 28 625, nr. 264). Ik vind het belangrijk dat het toekomstige GLB bijdraagt aan de omslag naar een landbouw die economie, mens en leefomgeving verbindt en daarmee draagvlak en maatschappelijke legitimiteit heeft (Kamerstuk 35 000 XIV, nr. 76).

De RLi pleit voor een dynamische opzet van het NSP waarin regelingen en betalingen periodiek worden aangepast aan voortschrijdend inzicht en aan een voortgaande ontwikkeling richting de kringlooplandbouw. Veranderingen die nodig zijn om te komen tot kringlooplandbouw, zijn niet in een keer te realiseren. De nieuw voorgestelde ecoregelingen bieden de mogelijkheid tot doelgerichte inzet van middelen, in tegenstelling tot de basisinkomenssteun.

De RLi adviseert daarom het volgende voor de inrichting van het Nationaal Strategisch Plan: (1) Besteed een groeiend deel van het budget onder de 1e pijler van het GLB aan ecoregelingen; (2) Sluit de ecoregelingen aan op private duurzaamheidsschema’s; (3) Maak bij de uitvoering van de ecoregelingen gebruik van een puntensysteem, dat aan de hand van prestatie-indicatoren aangeeft hoever een bedrijf is in de omschakeling naar kringlooplandbouw; (4) Zorg voor beschikbaarheid van landbouwkennis die de beweging naar kringlooplandbouw op alle vlakken ondersteunt en (5) Hevel een substantieel bedrag uit pijler 1 naar pijler 2, voldoende om benodigde innovaties op het gebied van klimaat en het sluiten van kringlopen in de landbouw te ondersteunen.

Ik onderschrijf het uitgangspunt van de RLI dat de inzet van de Europese landbouwgelden, de komende jaren dynamisch van opzet behoort te zijn. De landbouw staat voor grote opgaven op het gebied van klimaat, bodem, water, lucht, biodiversiteit en landschapsbehoud. De transitie naar kringlooplandbouw is een groeiproces dat, gezien de grote variëteit aan bedrijven, omgevingskenmerken en boerenlandschappen, voor vrijwel elk bedrijf anders kan zijn. Het is belangrijk dat landbouwers ruimte krijgen om deze transitie zo vorm te geven dat deze past bij het bedrijf en het regionale boerenlandschap.

Het advies om een groeiend deel van het budget onder de 1e pijler aan ecoregelingen te besteden onderschrijf ik. Daarmee wordt invulling gegeven aan het kabinetsstreven, zoals verwoord in het regeerakkoord en de transitie naar kringlooplandbouw, dat het GLB minder gericht wordt op inkomensondersteuning en meer op de maatschappelijke opgaven. De omvang en het tempo waarmee dit gebeurt zal moeten zijn afgestemd op de kansen en mogelijkheden van agrarische ondernemers om gebruik te kunnen maken van de ecoregelingen.

De adviezen over het laten aansluiten van de ecoregelingen bij private duurzaamheidsschema’s en het voor de ecoregelingen ontwikkelen van een integraal puntensysteem met integrale kritische prestatie-indicatoren, passen uitstekend bij de door mij gekozen lijn om bij de realisatie van kringlooplandbouw de hele keten en agribusiness te betrekken en rekening te houden met de individuele bedrijfssituatie van ondernemers en gebiedsspecifieke aspecten. Beide adviezen vragen echter wel om verdere uitwerking en toetsing op mogelijkheden en haalbaarheid, onder andere bezien vanuit de GLB-verordeningen. De verdere uitwerking wil ik vormgeven in nauwe samenwerking met sector- en ketenpartijen, belangenorganisaties en wetenschappers.

Ik ondersteun van harte het advies om ervoor te zorgen dat er voldoende beschikbaarheid is van landbouwkennis voor kringlooplandbouw. Dit is cruciaal voor de realisatie van de omslag naar kringlooplandbouw en daarvoor zijn tal van initiatieven, pilots en onderzoeken in gang gezet. Zoals ik aangegeven heb in mijn realisatieplan Visie LNV «Op weg naar een nieuw perspectief», is het sterker richten van kennis en innovatie op kringlooplandbouw een belangrijke randvoorwaarde voor de realisatie van de visie. Dit is verder uitgewerkt in de brief aan uw Kamer over «maatregelen innovatie op het boerenerf» (Kamerstuk 35 000 XIV, nr. 98). De Europese Commissie heeft in haar visie op het toekomstig GLB hetzelfde beeld. In het document «De toekomst van voeding en landbouw»(COM (2017) 713 final, 29.11.2017) heeft kennisontwikkeling en -spreiding een centrale plaats. «Kennis, innovatie en netwerken» is daarom in de verordeningen voor het nieuwe GLB als separaat aandachtsgebied gepositioneerd en zal in het op te stellen NSP worden opgenomen.

Met betrekking tot het laatste advies over de overheveling van middelen van pijler 1 naar pijler 2, verwijs ik naar de kabinetsinzet voor het toekomstig GLB-budget. Het nieuwe instrument van de ecoregelingen in de 1e pijler kan, zoals eerder in deze brief aangegeven, een grote bijdrage leveren aan het streven om het GLB in te zetten voor de maatschappelijke opgaven, en vormt een belangrijke aanvulling op de huidige 2e pijler maatregelen voor klimaat en leefomgeving. De inzet en het succes van ecoregelingen is daarmee van belang voor de te maken toekomstige keuzes over de hoogte van overheveling tussen de 1e en 2e pijler. Op dit moment is besluitvorming over overheveling in het toekomstig GLB niet aan de orde. Deze keuzes zullen worden gemaakt in samenspraak met stakeholders in het kader van het opstellen van het Nationaal Strategisch Plan en uiteraard met uw Kamer.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten

Naar boven