28 625 Herziening van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid

Nr. 275 BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 12 juli 2019

Hierbij bied ik u het rapport aan van het Honingbijen surveillance programma1.

Deze surveillance komt voort uit het met stakeholders ontwikkelde Actieprogramma Bijengezondheid, dat 15 december 2013 door de toenmalige Staatssecretaris van Economische Zaken aan uw Kamer is aangeboden (Kamerstuk 27 858, nr. 224).

De aanleiding voor het Actieprogramma Bijengezondheid waren zorgen over honingbijensterfte op nationaal en internationaal niveau. Er was bij de partijen betrokken bij het actieprogramma onder meer behoefte om de status van bijengezondheid in Nederland vast te stellen en factoren achter bijensterfte in kaart te brengen. Dit heeft geleid tot het uitvoeren van het Honingbijen surveillance programma.

Er is de afgelopen vier jaar (2014–2018) onderzoek gedaan naar de wintersterfte van honingbijen en mogelijke oorzaken daarvan. Specifiek is er gelet op de rol van de imker, ziekten en plagen van honingbijen, chemische middelen, stuifmeelbronnen en het landschap waarin de bijen vliegen. De hoofdconclusie is dat er niet één oorzaak is, maar dat verschillende factoren een bijdrage leveren aan wintersterfte. Het onderzoek laat zien dat voor Nederland noch ziekten, noch landschap of voedsel, noch chemische middelen als énige oorzaak van wintersterfte aangewezen kunnen worden.

Uit het onderzoek blijkt dat bijenvolken beter overleven als de Varroamijt-infectie laag is. Dit was het geval in de meeste bijenvolken die onderzocht zijn. Dit is te danken aan een goede bestrijding door imkers. Nederland kende een lage wintersterfte van honingbijen in de jaren van het onderzoek: drie jaar onder de 15% en één jaar 16%. In de winter is er altijd sterfte van honingbijen, rond de 15% is daarbij een normaal niveau.

Het onderzoek is uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van LNV, onder leiding van Naturalis, door een consortium van relevante wetenschappers. Zoals ook eerder aan uw Kamer gemeld is de studie destijds voor 51% gefinancierd door LNV en voor 49% medegefinancierd door bedrijven die zijn aangesloten bij de koepelorganisatie Nefyto.

Onderzoek naar honingbijen wordt voortgezet in het Nationaal Honingprogramma. Binnen het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid heb ik een nieuw Nationaal Honingprogramma voor de periode 2020–2022 ingediend, met maatregelen ter verbetering van de bijenteelt, het zogenoemde honingprogramma. Dit honingprogramma richt zich op:

  • Monitoring van de honingbijen-wintersterfte (jaarlijks sterftecijfer);

  • Onderzoek naar voorkomen en herkennen van (nieuwe) bedreigingen;

  • Vervolgonderzoek naar robuuste, Varroa-weerbare honingbijen;

  • Kennisverspreiding voor verbetering van de imkerpraktijk;

  • Internationale wetenschappelijke samenwerking.

De Europese Commissie heeft op basis van de ingediende nationale honingprogramma’s recent besloten dat de bijenhouderij in de Europese Unie de komende drie jaar hiervoor financiële steun zullen ontvangen om de bovengenoemde maatregelen uit te voeren.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.

Naar boven