nr. 157
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING
EN MILIEUBEHEER
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 15 juli 2003
In het Algemeen Overleg over Reconstructie op 23 juni (28 600-XIV,
nr. 116) heb ik u toegezegd per brief een aantal onderdelen van de stank-
en ammoniakregelgeving nader te verduidelijken.
Dit betrof de volgende punten:
– De status van de nieuwe geuremissiefactoren in relatie tot de
huidige en mogelijk toekomstige wetgeving.
– Het bedrijfsemissieplafond in de Wet ammoniak en veehouderij voor
melkrundveebedrijven en gemengde bedrijven.
In deze brief ga ik achtereenvolgens op deze punten in.
De nieuwe geuremissiefactoren
Op 1 mei 2003 is de Wet stankemissie veehouderijen in landbouwontwikkelings-
en verwevingsgebieden in werking getreden. Deze wet schrijft de minimaal in
acht te nemen afstand tussen veehouderijbedrijven en voor stank gevoelige
objecten voor. Gemeenten moeten deze wet toepassen bij de vergunningverlening
op grond van de Wet milieubeheer.
De wet wordt pas effectief wanneer voor een bepaald gebied een reconstructieplan
is bekendgemaakt en geldt voor bedrijven die zijn gelegen in de zogenoemde
landbouwontwikkelingsgebieden, verwevingsgebieden en de extensiveringsgebieden
met het primaat natuur. Teneinde de minimaal vereiste afstand te kunnen berekenen
is in de bij de wet behorende Regeling stankemissie veehouderijen in landbouwontwikkelings-
en verwevingsgebieden een lijst met geuremissiefactoren (omrekeningsfactoren)
voor de diverse diercategorieën en huisvestingssystemen opgenomen. Deze
geuremissiefactoren zijn gebaseerd op onderzoek dat vanaf 1996 is uitgevoerd,
en wijken grotendeels af van de tot nu toe gehanteerde factoren uit de Richtlijn
veehouderij en stankhinder 1996. Deze nieuwe factoren vertegenwoordigen het meest recente wetenschappelijke inzicht, en dienen daarom nu reeds
door gemeenten bij vergunningverlening te worden gehanteerd. Ik heb op 15 mei
2003 de gemeenten daarover een brief gezonden.
De nieuwe geuremissiefactoren betekenen voor een aantal diercategorieën
een versoepeling van de afstandseisen, voor een aantal een aanscherping. Dit
is inherent aan het voortschrijden van wetenschappelijk inzicht. Gemeenten
weten hoe hiermee om te gaan bij reeds lopende aanvraagprocedures. Het is
niet mijn bedoeling om de factoren frequent aan te passen; wel zal de Regeling
met enige regelmaat worden aangepast om nieuwe huisvestingssystemen of emissiereducerende
technieken op te nemen.
Ik heb ervoor gekozen om de nieuwe factoren op dit moment, bij het in
werking treden van de Wet stankemissie veehouderijen in landbouwontwikkelings-
en verwevingsgebieden, uit te brengen, wetend dat dit voor de veehouderij
per saldo een aanscherping van de afstandseisen oplevert, en wetend dat de
reeds eerder toegezegde versoepelingen pas effectief worden als er een bekendgemaakt
reconstructieplan is. Dit omdat ik het van groot belang acht dat reeds nu,
tijdens het voorbereiden van de reconstructieplannen, rekening wordt gehouden
met de eisen die zullen gelden ten tijde van de uitvoering ervan.
Bedrijfsemissieplafond voor melkrundveehouderijbedrijven
en gemengde bedrijven
In de Wet ammoniak en veehouderij is voor de melkrundveehouderijbedrijven
die gelegen zijn binnen de 250 meter zones een bedrijfsemissieplafond opgenomen
dat ten minste een toekomstige omvang van 110 stuks melkvee met bijbehorend
jongvee mogelijk maakt. Dit met het doel om ook voor de kleinere bedrijven
in die sector voldoende ontwikkelingsmogelijkheden te behouden. Ik ben van
mening dat de landschappelijke waarde van de melkrundveehouderij rechtvaardigt
dat voor deze sector binnen de 250 meter zones toch voldoende ontwikkelingsmogelijkheden
geboden worden.
De Kamer heeft mijn aandacht gevraagd voor de positie van gemengde bedrijven
(met bijvoorbeeld naast melkvee ook een varkenstak), die in de toekomst willen
omschakelen naar uitsluitend melkvee. Voor deze bedrijven geldt niet het plafond
van 110 stuks melkvee met bijbehorend jongvee, maar geldt het «gewone»
gecorrigeerde emissieplafond van de Wet. In dit gecorrigeerde emissieplafond
zijn zowel de koeien als de varkens opgenomen, en binnen dit plafond is omschakeling
mogelijk. Verruiming van dit plafond acht ik niet wenselijk. Het is juist
de bedoeling van de Wet om de ammoniakemissie van veehouderijen binnen de
250 meter zones niet te laten toenemen ten opzichte van het niveau dat zou
resulteren als het bedrijf in zijn huidige omvang zou voldoen aan de maximale
emissiewaarden. Dit betekent dat ondernemers met te kleine bedrijven, die
toch willen groeien, een andere locatie zullen moeten zoeken. Zoals ik reeds
aangaf, is hierop een uitzondering gemaakt voor de melkrundveehouderijen.
Ondernemers met gemengde bedrijven, die willen omschakelen naar uitsluitend
melkvee, zullen moeten beoordelen of de resulterende omvang van de melkveehouderij
op termijn voldoende is. De te bereiken omvang kan in principe, afhankelijk
van de dierenaantallen op 1 januari 2002, ook aanzienlijk groter zijn
dan de eerder genoemde 110 stuks melkvee. Het is uiteraard aan
de ondernemer zelf om bij de beslissing om al dan niet in uitbreiding van
de melkveetak te investeren, de rentabiliteit van deze investering te beoordelen
in verhouding tot de rentabiliteit van de varkenstak.
De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en
Milieubeheer,
P. L. B. A. van Geel