28 600 XIV
Vaststelling van de begrotingsstaat van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (XIV) voor het jaar 2003

nr. 156
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 16 juli 2003

De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit1 en de vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer2 hebben op 23 juni 2003 overleg gevoerd met minister Veerman van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en staatssecretaris Van Geel van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer over:

– de brief van de minister van LNV van 23 april 2003 over de stand van zaken knelpunten reconstructie (28 600-XIV, nr. 133);

– de brief van de staatssecretaris van LNV van 25 april 2003 over de stand van zaken afhandeling en evaluatie Regeling beëindiging veehouderijtakken (LNV-03-280);

– de brief van de staatssecretaris van LNV van 7 mei 2003 over aangepaste stand van zaken afhandeling en evaluatie Regeling beëindiging veehouderijtakken (LNV-03-310);

– de brief van de minister van LNV van 15 mei 2003 over uitgangspunten nieuw sturingsmodel gebiedsgerichte inrichting landelijk gebied (28 600 XIV, nr. 143);

– de brief van de minister van LNV van 27 mei 2003 over consequentie vertraging reconstructieplannen (28 600 XIV, nr. 146);

– de brief van de minister van LNV van 17 juni 2003 over de evaluatie van pilots reconstructie en met de reactie op het advies van de Raad landelijk gebied «Platteland in de steigers»;

– de brief van de minister van LNV van 20 juni 2003 over fraude met milieuvergunningen (LNV-03-443).

Van dit overleg brengen de commissies bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissies

Mevrouw Schreijer-Pierik (CDA) constateert dat het tijd wordt voor concrete actie in het reconstructieproces. Voor alle betrokkenen moet er duidelijkheid komen. Wat betekent de vertraging in dit proces voor het draagvlak van onderop? De reconstructie moet plaatsvinden in goede samenhang met de Wet ammoniak en veehouderij, waarbij de motie-Schreijer-Pierik is aangenomen, de Stankwet, de Habitat- en Volgelrichtlijn, de Natuurbeschermingswet en de IPPC-richtlijn. Kan de minister of staatssecretaris hierover op korte termijn duidelijkheid geven? Kan duidelijkheid worden verwacht over de IPPC-richtlijn en de uitleg die zal worden gegeven aan de Wet ammoniak en veehouderij in relatie tot de zeer kwetsbare natuur? Wat zal binnen de reconstructie prioriteit krijgen? Ook over de middelen moet er duidelijkheid zijn. Indien de middelen ontoereikend zijn, moeten ambities worden bijgesteld. Er moet voldoende experimenteerruimte zijn. Voldoende ruimte voor de zogenaamde ontwikkelingsgebieden en verwevingsgebieden is noodzakelijk. Wat is de stand van zaken bij de definiëring en rechtsgeldigheid van de verschillende categorieën gebieden? Er zijn knelpunten bij de nieuwe omrekeningsfactoren inzake de stanknormen. Wanneer komt een reactie van het ministerie van VROM op het voorstel van de CDA-fractie om de Stankwet met een 1:1-regime voor heel Nederland van toepassing te laten zijn? Mevrouw Schreijer vraagt ook speciale aandacht voor de datum van 19 maart 2000. Boeren die stoppen, maar op hun boerderij blijven wonen, moeten andere boeren niet belemmeren. Dat is niet geregeld voor burgerwoningen die voor 19 maart 2000 bestonden. Zijn de bewindslieden met haar van mening dat er voor gemengde bedrijven een goede overgangsregeling moet komen? Als dat niet gebeurt, betekent dat een kaalslag voor het platteland.

Wanneer is meer duidelijkheid te verwachten over het beoordelingskader voor de Habitat- en Vogelrichtlijn, de Natuurbeschermingswet en de IPPC-richtlijn? De CDA-fractie is van mening dat alleen in het kader van het ammoniakbeleid zonering kan plaatsvinden van 250 meter rondom zeer kwetsbare natuur. Daarbij moet er aandacht zijn voor flexibele zonering, waarin de provincies zelf mogelijkheden hebben via het gebiedsgericht beleid. Voor het overige ziet de CDA-fractie geen reden om een nadere zonering voor te stellen. De externe werking zorgt ervoor dat het effect van nieuwe activiteiten op de natuurkwaliteit getoetst moet worden. Een flexibele benadering biedt het beste perspectief en doet het meest recht aan de ontwikkelingsperspectieven van het landelijk gebied met voldoende aandacht voor de kwaliteit van de natuur. Wanneer kan de Kamer een wetswijziging tegemoet zien voor de aanpassing van de zeer kwetsbare natuur? Is de minister bereid in dit traject ook mee te nemen dat de grondgebonden melkveehouderij ontwikkelingsmogelijkheden moet behouden en dat de huidige rigide maatregel van 110 melkkoeien daarbij belemmerend werkt?

Wat is de reactie van de minister over de uitspaak van gedeputeerde Aalderink van Gelderland in verband met de RBV (regeling Beëindiging veehouderijtakken)?

De heer Waalkens (PvdA) is van mening dat de doelen in de Reconstructiewet, te weten: vermindering van de veterinaire kwetsbaarheid, verbetering van de kwaliteit van landschap en natuur en versterking van de economische duurzaamheid van activiteiten op het platteland, herijkt moeten worden.

Bij de behandeling van de Reconstructiewet is gebleken dat functies elkaar gijzelen. De PvdA-fractie heeft ambities op het terrein van de ecologische hoofdstructuur en het scheiden van ruimtelijk onverenigbare functies. In de Reconstructiewet zijn gebieden voor landbouwontwikkeling, verwevingsgebieden en extensiveringsgebieden benoemd. Het scheiden van onverenigbare functies is voor de ontwikkeling van de landbouw van belang. Als geen ontwikkelingsgebieden worden aangewezen, heeft men de landbouw niet mee, wordt het landschap geen dienst bewezen, worden geen vorderingen gemaakt op het gebied van natuur en milieu en worden de veterinaire kwetsbaarheden niet in goede banen geleid. Heeft het scheiden van onverenigbare functies ook voor de minister prioriteit? De heer Waalkens beseft dat niet alles kan en dat keuzes moeten worden gemaakt. Wil men de agrarische sector ontwikkelingsmogelijkheden geven, dan zal men de intensieve veehouderij een plek moeten geven.

Bij de reconstructie moet rekening worden gehouden met alle aspecten van water, met zowel de verdrogingsproblematiek als de kwaliteit van het water. Er is een Kaderwet en er komt een kaderwet Waterkwaliteit. Waarom wordt in het Hoofdlijnenakkoord het toetsingskader van de Wet ammoniak en veehouderij via de motie-Schreijer-Pierik centraal gezet? Dit leidt tot onduidelijkheid in de reconstructieprovincies en zet opnieuw alle participanten in het proces op scherp. Dit brengt het commitment van partijen verder weg dan ooit. De heer Waalkens vraagt de minister met klem om uit te gaan van het aangegeven toetsingskader: een zonering van 250 meter rondom de kwetsbare gebieden en flexibele grenzen.

Desgevraagd erkent de heer Waalkens dat het niet eerlijk is om het toetsingskader en dus het ambitieniveau onaangetast te laten, als daarbij geen budget wordt gegeven. Er moeten toch slimme financieringsconstructies zijn te vinden. Waarom niet kiezen voor de ruimte-voor-ruimteregeling die in het leven is geroepen om de opkoopregeling vorm te geven? Kan de minister in het kader van de ruimte-voor-ruimteregeling de lagere overheden laten participeren in de financiering? Wil hij zelfs zo ver gaan om het vermogen van de ZLTO als garantievermogen in te zetten bij uitkoop ten behoeve van de reconstructie? Er is alle ruimte om eerlijk en open dat communicatietraject in te gaan.

De heer Oplaat (VVD) vindt dat de Reconstructiewet mag worden ingetrokken als niet wordt voldaan aan de nieuwe doelstelling die bij de formatie is geformuleerd. Die doelstelling luidt: «de ambities en wensen ten aanzien van de reconstructieplannen moeten in evenwicht worden gebracht met de financiële middelen. De consequenties zullen niet afgewenteld worden op de agrarische bedrijven.» Om daadwerkelijk rendement en vooruitgang te boeken is het beter om kleine stapjes te zetten. De ambities moeten realistisch zijn. Gebleken is al dat er te weinig geld is om de doelen die in de Reconstructiewet zijn opgenomen, te realiseren.

Het is een hele opgave om ervoor te zorgen dat de verschillende belangen op het gebied van landbouw, natuur en landschap, water, toerisme en recreatie niet met elkaar conflicteren. De heer Oplaat is het eens met de opmerking van de heer Van der Vlies tijdens het debat over de regeringsverklaring dat het gaat om het geheel en dat het niet uitmaakt of het geld gaat naar de varkensboeren of naar de natuur. Als wordt geïnvesteerd in verplaatsing van een varkenshouderij van een kwetsbaar gebied naar een ontwikkelingsgebied, is dat ook investeren in natuur en milieu.

De heer Oplaat constateert dat het reconstructieproces wordt vertraagd door de aanhoudende onzekerheid over de afstemming van de Habitat- en Vogelrichtlijn, de IPPC-richtlijn, de Natuurbeschermingswet, de Wet ammoniak en veehouderij enzovoort. Daarover moet snel duidelijkheid komen.

Het zoneringsbeleid dient gericht te zijn op bescherming van daadwerkelijk aanwezige, zeer kwetsbare natuurwaarden en niet van potentiële natuurdoelen. Rekening moet worden gehouden met het feit dat het milieurendement uiterst gering en zelfs verwaarloosbaar is bij een zonering van 500 meter en meer. Bij de vaststelling van de zones moet worden gemeten vanaf de rand van de aanwezige habitat en het moet 250 meter zijn.

De reconstructieplannen kennen een uitvoeringsperiode van twaalf jaar. Investeringen moeten snel mogelijk worden gemaakt. Boeren weten op dit moment niet of zij nog kunnen investeren of dat zij verplaatst worden. De schuld daarvoor ligt bij de overheid, die niet het geld beschikbaar heeft gesteld bij de ambities. De ambities moeten dus worden aangepast.

De Wet stankemissie veehouderij ontwikkelingsgebieden is op 1 mei 2003 in werking getreden, maar kan pas worden toegepast als de reconstructieplannen door het kabinet zijn goedgekeurd. De cumulatieve beoordeling en de strenge categorie-indeling blijven nog van kracht. De nieuwe omrekeningsfactoren die tegelijk met de wet zijn ingevoerd, pakken zeer ongunstig uit voor een aantal kalverhouders, zeugenhouders, geitenhouders en pluimveestallen. De nieuwe omrekeningsfactoren gelden ook voor de niet-concentratiegebieden. Zowel in de concentratiegebieden als erbuiten ondervinden de veehouders de negatieve gevolgen van de nieuwe omrekeningsfactoren, terwijl zij nog geen gebruik kunnen maken van de versoepelingen die in de nieuwe Stankwet voor de concentratiegebieden zijn aangekondigd. De nieuwe omrekeningsfactoren hebben ook gevolgen voor de gemeentelijke bouwplannen, omdat zij leiden tot grotere stankcirkels. Voor dit probleem moet zo snel mogelijk een oplossing worden gezocht. Er moet een Stankwet komen die voor heel Nederland geldt.

De heer Oplaat is ten slotte van mening dat de minister de provincies de mogelijkheid moet geven om de gebieden die op basis van de Reconstructiewet zijn aangewezen, zo snel mogelijk te schrappen.

De heer Van der Vlies (SGP) constateert dat de SGP-fractie indertijd de clusterwetgeving inzake de reconstructie heeft gesteund, omdat zij de vernieuwingsslag die daarmee mogelijk werd, zeer verdienstelijk vond. Ook toen was echter duidelijk dat daar een prijskaartje aan hing en was er enige twijfel over de haalbaarheid in de planperiode. Kort daarna kwam de omslag in de conjunctuur en volgde de ene bezuiniging op de andere. Je kunt dan de zaak gaan temporiseren of het ambitieniveau bijstellen. In het ene geval handhaaf je het ambitieniveau, maar laat je veel bedrijven langer spartelen. In het andere geval kijk je kritisch naar het ambitieniveau en laat je bedrijven niet langer spartelen dan strikt nodig is. De SGP-fractie kiest voor het laatste.

Bij de presentatie van de reconstructieplannen voor de Gelderse Vallei en Utrechtse Heuvelrug is gebleken dat het prijskaartje de financiële spankracht te boven gaat. Daaraan moeten consequenties worden verbonden. Op provinciaal niveau wacht men af wat de Kamer wil en hoe het betaald kan worden. In dit debat moet er duidelijkheid komen voor de diverse actoren. Ook over de middelen moet duidelijkheid komen. De achtergrond van de opmerking bij de regeringsverklaring was dat een verenging van het proces op provinciaal gebiedsniveau ontstaat, als bedragen worden geoormerkt. Alles hangt nauw met elkaar samen. Laat de minister binnen zijn budget de ruimte krijgen en met goede plannen komen. Laat de best mogelijke oplossing worden bevorderd.

Men moet dus naar het ambitieniveau kijken. Daarbij is aan de orde de zeer kwetsbare natuur en de zonering van 250 meter. Ook naar de robuuste doorverbinding moet kritisch worden gekeken. In het plan voor de Gelderse Vallei kost de doorverbinding tientallen miljoenen, maar er schijnt een alternatief onderlangs de Rijn te zijn dat beduidend minder kost. Waarom wordt dat niet gedaan? Daarmee worden ook een aantal bedrijven ontzien.

Met de Koopmansgelden is in 2003 13 mln euro beschikbaar. In totaal is ruim 200 mln euro beschikbaar. Hoe is dit precies gedaan?

De heer Van der Vlies vraagt steun voor het advies van de Raad voor het landelijk gebied om verplaatsing van agrarische bedrijven tot het meest noodzakelijke te beperken.

De heer Van der Vlies constateert dat zijn schriftelijke vragen over de Stankwetrichtlijn, het beoordelingskader en de omrekeningsfactoren nog niet zijn beantwoord. Zoals het nu is geregeld, werkt het nadelig uit voor de varkens- en kalverhouderijen. Richt men zich bij de omrekeningsfactoren op de technische meetgegevens van geurconcentraties of de belevingswaarde daarbij? De heer Van der Vlies is voor het laatste.

De heer Van den Brink (LPF) constateert dat zijn fractie op hetzelfde standpunt staat als de CDA-fractie; anders had men indertijd de motie niet ondertekend.

Bij de reconstructie zal men keuzes moeten maken. Handhaaft men het ambitieniveau met wat minder oppervlakte of verlaagt men het ambitieniveau met hetzelfde oppervlakte? Afgesproken is dat de reconstructieplannen in twaalf jaar zouden worden uitgevoerd en dat de provincies negen maanden na aannemen van de wet met een plan zouden komen. Als de overheid om welke reden dan ook daaraan niet voldoet, komt zij niet betrouwbaar over. Het belangrijkste is dat duidelijkheid wordt gegeven. Als duidelijkheid is gegeven, moet het zo snel mogelijk worden gerealiseerd. Het mag geen jaren gaan duren. Als men niet inziet dat men niet meer kan dan men kan betalen, zal de trieste uitkomst zijn dat wel wordt gesaneerd, maar niet opnieuw wordt ingericht.

De heer Van den Brink constateert ten slotte dat men veel voor de natuur zou kunnen doen, als men gewoon een aantal eisen stelde aan een bedrijf in een gebied en de meerkosten daarvan in vergelijking met een regulier bedrijf door de overheid liet betalen. Tot nu toe is echter besloten om dat niet te doen.

De heer Van der Ham (D66) constateert dat zijn fractie indertijd de motie-Schreijer-Pierik niet heeft gesteund, maar wel akkoord is gegaan met het regeerakkoord waarin deze motie is opgenomen.

In de brief van 17 juni schrijft de minister dat bij onvoldoende financiële middelen een scherpe prioriteitsstelling nodig is. In die brief geeft hij ook aan welke instrumenten bij de uitvoeringsprojecten binnen de pilotregeling zijn gebruikt en welke elementen zijn gerealiseerd. Is dit de manier waarop de minister met de gelden voor de reconstructie wil omgaan? Als hij een keuze moet maken, zal hij proberen de verschillende zaken in samenhang te doen? Hoe zal hij dit invullen?

In het Europees Parlement is onlangs uitgesproken dat er meer geld moet gaan naar het plattelandsbeleid en minder naar gemeenschappelijk landbouwbeleid. Welke mogelijkheden ziet de minister voor het realiseren van de reconstructie?

In het regeerakkoord was de volgorde eerst EHS en daarna reconstructie. In deze plannen stond het soms omgekeerd. De volgorde voor D66 is eerst EHS en dan reconstructie.

Antwoord van de bewindslieden

De minister constateert dat keuzes moeten worden gemaakt, omdat ambities en wensen in evenwicht moeten worden gebracht met de financiële middelen. In het Hoofdlijnenakkoord is een uitgavenintensivering opgenomen voor knelpunten bij de reconstructie en realisatie van de EHS, maar dan in omgekeerde volgorde. De volgorde geeft overigens niet de mate van belangrijkheid aan, maar initieert iets. Het oorspronkelijke doel van de reconstructie is in de loop der tijd overigens beïnvloed door maatschappelijke ontwikkelingen, onder andere op het gebied van de intensieve veehouderij.

Na het reces wil de minister met de provincies tot een goed inhoudelijk gesprek komen over het vervolgtraject voor de reconstructie, omdat er onder andere voor de Gelderse Vallei een reconstructieplan ligt waaraaneen prijskaartje hangt dat, uitgesmeerd over heel Nederland, niet tot de mogelijkheden behoort voor de komende jaren.

De minister is voornemens als prioritaire thema's aan te wijzen duurzame landbouw, varkensvrije zones, water en een snelle EHS. Daarvoor zal het Rijk grotere bedragen beschikbaar stellen dan voor andere reconstructiezaken. Daarbij moet wel sprake zijn van een evenwicht tussen EHS en reconstructie. Wat het eerst gereed is, wil de minister het eerst in aanmerking laten komen voor de middelen. Dan kan men aan de slag. De minister moet zich nog beraden op de precieze invulling van de thema's, maar hij zal zich in eerste instantie niet richten op de duurste ingrepen. De minister constateert dat met het voorstel van de LTO om 150 mln euro in te zetten voor bedrijfsverplaatsingen uit de intensiveringsgebieden, grote bedragen zijn gemoeid. Het rendement van een uitgave moet worden afgewogen ten opzichte van het doel. De minister wil bedrijfsverplaatsing past het laatst doen, omdat het de duurste oplossing is. Als het doel echter alleen kan worden bereikt door een bedrijfsverplaatsing, zal het gebeuren. In het krokusakkoord is sprake van zestien te verplaatsen bedrijven.

De belangrijkste oorzaak voor de vertraging is het complexe en tijdrovende proces van integrale en bottom-upontwikkelingen, dat voor de planontwikkeling is gekozen. De minister zal met de provincies overleggen over de beste vervolgaanpak voor de reconstructie. Hij wil voorkomen dat de uitvoering van de reconstructie moet wachten op afronding van de twaalf definitieve integrale reconstructieplannen door de provincies. Zolang de integrale reconstructieplannen niet zijn afgerond, moeten de deelplannen ter hand worden genomen. In 2003 zal ook worden gestart met een programma om de meest urgente knelpunten aan te pakken. Daarnaast kunnen via de subsidieregeling Gebiedsgericht beleid projecten in uitvoering worden genomen die stroken met het realiseren van de reconstructiedoelen.

Na het reces wil de minister ook met de provincies praten over het tempo bij de planvorming en de uitvoering. Hij overweegt om snelle plannen te belonen. De afspraak uit het Krokusakkoord over de financiële inspanningen van de betrokken partijen blijft van kracht. De minister kan nog geen gedetailleerd beeld geven van de uitvoering en de verdeling van de middelen, omdat hierover nog overleg moet plaatsvinden in het kabinet en tussen het kabinet, de provincies en de VNG.

Met de zojuist geschetste aanpak acht de minister een goede uitvoering van zowel de reconstructie als de EHS zeer wel mogelijk.

De minister is op zoek naar slimme financieringsconstructies. Hij verwacht dat creatieve oplossingen kunnen worden gevonden. Partijen zijn ook daarmee bezig. Het is belangrijk dat men aan de slag gaat en zodoende de middelen genereert bij andere partijen. Het wachten was op een signaal van de overheid. De middelen zijn er nu voor de drie doelen die in het regeerakkoord staan. In de uitvoering moeten die evenwichtig worden meegenomen en met elkaar verbonden zijn.

De scheiding van ruimtelijk onverenigbare functies hangt hiermee samen. Als de conclusie is dat een ontwikkelingsgebied voor de landbouw moet worden aangewezen en dat er geen andere oplossing is om natuur, EHS en bedrijfsactiviteiten in redelijke verhouding met elkaar te brengen, zal men ook die conclusie moeten trekken.

Wat de reconstructie betreft is er geen structuurbeleid voor gemengde bedrijven in het algemeen. Wel bestaat de mogelijkheid van extensivering van de melkveehouderij via de Koopmansgelden.

Naar de mening van de minister had de gedeputeerde van Gelderland geen gelijk met zijn opmerking over de fraudegevoeligheid van de RBV. De RBV biedt voldoende waarborgen om de doelstelling te bereiken. Met de provincie Gelderland zijn inmiddels afspraken gemaakt over handhaving en controle van de RBV.

De minister onderschrijft de uitspraak van het Europees Parlement dat er meer geld naar het plattelandsbeleid moet gaan. Het geld uit de POP (plattelandsontwikkelingsplannen) en de Europese doelstelling 2-gelden worden ingezet voor reconstructie en dus voor plattelandsbeleid. In het kader van de midterm review is er een discussie over de modulatie, de aftopping van de directe steungelden. Aanvankelijk zou 1% bij de lidstaten blijven en 4% in de pot van Commissie gaan. Dat bedrag zou worden herverdeeld volgens een aantal criteria. Voor Nederland zou het niet veel verschil maken, maar voor een land als Duitsland heel veel. In de laatste tekst heeft de Commissie als compromis voorgesteld om 80% van de modulatiegelden in de lidstaten te houden. Nederland steunt dat voorstel.

De voorstellen voor de robuuste verbindingen zijn door de provincies ingediend en hebben in principe een akkoord gekregen. Herziening is echter mogelijk als de prioritering binnen de reconstructie het vereist.

De staatssecretaris hoopt en verwacht dat de uitgangspunten die ten grondslag liggen aan het reconstructieproces, bij de bepaling van het ambitieniveau van de plannen overeind blijven. De eerst verantwoordelijke voor de reconstructieplannen is de minister van LNV. De verschillende functies en functietoedelingen in het landelijk gebied moeten in de plannen worden opgenomen. Reconstructieplannen kunnen streekplannen overrulen wat de inhoud betreft. De staatssecretaris hoopt dat de ruimtelijke component in de plannen aanwezig blijft en dat die vanuit VROM structurerend zal werken. In de ruimtelijke ordening kijkt men in perspectieven van tien jaar en moet sprake zijn van economische uitvoerbaarheid van plannen. Dat moet ook voor de reconstructieplannen gelden. Men kan niet in absolute zekerheden over geld spreken, maar in dat perspectief moeten de middelen aanwezig zijn.

Wat de Wet ammoniak en veehouderij betreft zal het kabinet de uitspraak van de Kamer plaatsen tegen de achtergrond en de noodzaak van internationale regelgeving zoals de IPPC- en de Habitat- en Vogelrichtlijn. Dit moet in samenhang gebeuren en leiden tot een werkbare regelgeving voor de andere overheden en de sector. Daaraan wordt nu hard gewerkt. In de zomer zal het kabinet met voorstellen komen.

De Stankwet is voor de reconstructiegebieden in werking, evenals de omrekeningsfactoren. De analyse dat de wet niet van werking kan zijn zolang er geen reconstructieplannen zijn, is ook juist. Dit noopt ertoe om zo snel mogelijk met die plannen te komen. Gevraagd is of niet landelijk een 1:1-regime kan gelden, zoals het ook voor de reconstructiegebieden geldt. Bij de cumulatie is dat al het geval. Naar de andere aspecten wordt nog gekeken. De staatssecretaris heeft de LTO ook beloofd dat hij in overleg met IPO en VNG zal kijken naar het draagvlak ervoor en de stankrichtlijn. De staatssecretaris staat er in beginsel niet negatief tegenover om het zoveel mogelijk beperkt en uniform te doen. In het regeerakkoord staat echter ook dat er een beperking van regelgeving, lasten et cetera moet komen. Het wetsvoorstel moet dus ook daaraan getoetst worden. In september zal het wetsvoorstel naar de Kamer gaan.

De staatssecretaris is bereid naar de omrekeningsfactoren te kijken, maar wijst erop dat het ten minste één tot anderhalf jaar zal duren voordat het geheel is uitgemeten en tot aanpassing kan leiden. Hij is bereid om met vervolgonderzoek en verbreding te bekijken of het anders kan. In het antwoord op de Kamervragen zal hij gedetailleerd daarop ingaan. Hoewel de waarnemingen in sommige situaties buitengewoon beperkt zijn, verwacht de staatssecretaris niet dat de omrekeningsfactoren – voor vooral de geiten- en kalversector – tot echt andere resultaten zullen leiden. Hij wijst er na enige discussie ook op dat niet alle omrekeningsfactoren ongunstig uitwerken. Er zijn er ook die veel gunstiger zijn. Wetstechnisch kun je niet het ene wel toestaan en het andere niet. De staatssecretaris zal bekijken hoe hij de knelpunten kan oplossen.

Als het verzoek van de motie-Schreijer-Pierik is om te bekijken of de datum van 19 maart 2000 logisch is en of een andere datum in relatie tot deze discussie wenselijk is, wil de staatssecretaris dat bekijken. De vraag is of er harde gegevens zijn om te bepalen welke datum wel zinvol is. Als de strekking van de motie is om alle woningen in het buitengebied buiten het stankbeleid te plaatsen, wordt de bijl gelegd aan de wortel van het stankbeleid.

De staatssecretaris realiseert zich dat het nodig is om de komende weken duidelijkheid te geven, omdat met de reconstructie veel belangen zijn gemoeid.

De staatssecretaris zegt toe dat hij de Kamer schriftelijk zal antwoorden over de grondgebonden melkveehouderij en de maatregel van 110 koeien.

Nadere gedachtewisseling

Mevrouw Schreijer-Pierik (CDA) krijgt graag een bevestiging dat de Kamer na de zomer een wetsvoorstel zal ontvangen over de zeer kwetsbare natuur. Als dat er niet komt, zal het platteland nog jaren op slot zitten en zullen heel veel boerenbedrijven doodbloeden. Ook de provincies zeggen dat zij niet verder kunnen, als er geen wetswijziging komt. Op dit moment hebben veel ondernemers de vergunningaanvraag op grond van de stankrichtlijn al ingediend. Als gewacht moet worden op de Reconstructiewet zullen veel bedrijven nog jarenlang op slot zitten. Dat is een onwenselijke situatie.

De heer Waalkens (PvdA) verzoekt de bewindslieden om de Kamer elke drie maanden te informeren, zodat zij de reconstructieplannen secuur kan volgen.

Kan de minister overigens een reactie geven op het verzoek van de ROM Friesland over de afspraken? Dat gaat niet over de reconstructie, maar heeft wel met de reconstructie van het platteland te maken.

De heer Oplaat ((VVD) wil meer duidelijkheid over de internationale dimensie in relatie tot de WAV en de uitvoering van het regeerakkoord.

Wat betekent de passage in het krokusakkoord over de zonering? Als er geen geld is voor bepaalde zaken, kan er naar de mening van de heer Oplaat geen sprake zijn van zonering zijn, ook niet rond de zeer kwetsbare gebieden.

De heer Van den Brink (LPF) vraagt zich af waarom de staatssecretaris, als de stankrichtlijn pas kan ingaan als de reconstructieplannen een feit zijn, de gemeentes een brief schrijft dat zij met ingang van de bepaalde datum zich daaraan moeten houden.

De minister gaat ervan uit dat uit het eindvoorstel zal blijken dat de middelen breder worden ingezet dan de reconstructie. Daarvoor moet ruimte zijn.

Hij is bereid om elk halfjaar een kort bericht over de stand van zaken naar de Kamer te sturen. Elke drie maanden vindt hij te vaak en zal zeker de komende tijd nog niet nodig zijn. Hij zegt toe de Kamer adequaat op de hoogte te houden.

De staatssecretaris constateert dat de Kamer heeft gevraagd om een snelle aanpassing van wet- en regelgeving. Dat is gebeurd, maar de plannen blijven daarbij achter. De reconstructieplannen komen ook op verschillende momenten. De staatssecretaris ziet niet hoe de uitvoering van de wet kan plaatsvinden als die moet worden gekoppeld aan reconstructieplannen die her en der in Nederland worden vastgesteld.

Er zijn twee mogelijke uitzonderingen. Als stad- en milieuachtige projecten in het landelijk gebied knelpunten kunnen oplossen, zal de staatssecretaris de criteria met de Kamer bespreken. Verder kunnen in sommige situaties de officiële gedoogcriteria van toepassing zijn. De staatssecretaris wil echter niet de wetgeving opschorten vanwege de reconstructieplannen. Als er specifieke knelpunten zijn, is de staatssecretaris bereid daarnaar te kijken.

De staatssecretaris wijst erop dat in het krokusakkoord geen afspraak staat over zonering of de middelen ervoor. Afgesproken is dat met grote spoed zal worden bekeken hoe het wordt opgelost.

Nagegaan zal moeten worden of er EU-richtlijnen zijn die interfereren met deze afspraken. Als dat het geval is, zal de staatssecretaris erop terugkomen bij de Kamer.

De Kamer kan deze zomer een inhoudelijk standpunt van het kabinet verwachten. Als dat de instemming van de Kamer heeft, kan de noodzakelijke wetswijziging zo snel mogelijk tot stand worden gebracht.

De voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

Meijer

De voorzitter van de vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

Buijs

De waarnemend griffier van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

Van Leiden


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), ondervoorzitter, Cornielje (VVD), Meijer (CDA), voorzitter, Buijs (CDA), Van Beek (VVD), Schreijer-Pierik (CDA), Atsma (CDA), Oplaat (VVD), Geluk (VVD), Waalkens (PvdA), Snijder-Hazelhoff (VVD), Verbeet (PvdA), Van den Brink (LPF), Vergeer-Mudde (SP), Van den Brand (GroenLinks), Herben (LPF), Tichelaar (PvdA), Jager (CDA), Ormel (CDA), Duyvendak (GroenLinks), Koopmans (CDA), Van der Ham (D66), Van Velzen (SP), Boelhouwer (PvdA), Douma (PvdA), Verdaas (PvdA) en Kruijsen (PvdA).

Plv. leden: Slob (ChristenUnie), Örgü (VVD), Spies (CDA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Mastwijk (CDA), Mosterd (CDA), Hofstra (VVD), Van Miltenburg (VVD), Samsom (PvdA), De Krom (VVD), Duivesteijn (PvdA), Eerdmans (LPF), Lazrak (SP), Vos (GroenLinks), Van As (LPF), Van Heteren (PvdA), Van Lith (CDA), Van Gent (GroenLinks), Van Bochove (CDA), Van der Laan (D66), Gerkens (SP), Timmer (PvdA), Depla (PvdA), Fierens (PvdA) en Dubbelboer (PvdA).

XNoot
2

Samenstelling:

Leden: Duivesteijn (PvdA), Hofstra (VVD), Buijs (CDA), voorzitter, Schreijer-Pierik (CDA), Van Gent (GroenLinks), Geluk (VVD), Örgü (VVD), Dijsselbloem (PvdA), ondervoorzitter, Snijder-Hazelhoff (VVD), Depla (PvdA), Van Oerle-van der Horst (CDA), Van As (LPF), Van den Brink (LPF), Van Bochove (CDA), De Ruiter (SP), Duyvendak (GroenLinks), Huizinga-Heringa (ChristenUnie), Koopmans (CDA), Spies (CDA), Van Lith (CDA), Van der Ham (D66), Van Velzen (SP), Timmer (PvdA), De Krom (VVD), Verdaas (PvdA), Kruijsen (PvdA) en Samsom (PvdA).

Plv. leden: Crone (PvdA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Mastwijk (CDA), Ormel (CDA), Van den Brand (GroenLinks), Luchtenveld (VVD), Oplaat (VVD), Boelhouwer (PvdA), Schippers (VVD), Dubbelboer (PvdA), Meijer (CDA), Kraneveldt (LPF), Varela (LPF), Ten Hoopen (CDA), Vergeer-Mudde (SP), Vos (GroenLinks), Van der Staaij (SGP), Vietsch (CDA), Sterk (CDA), Haverkamp (CDA), Giskes (D66), Gerkens (SP), Verbeet (PvdA), Balemans (VVD), Waalkens (PvdA), Van Heteren (PvdA) en Wolfsen (PvdA).

Naar boven