nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING
ARTIKEL I
Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het
zonder meer instemmend luidt (artikel 25a, vierde lid, onderdeel b, van de
Wet op de Raad van State.
Onderdeel A
Bij uitspraak van 29 januari 2002 heeft de rechtbank in Amsterdam in hoger
beroep het vonnis vernietigd van de kantonrechter waarbij een schipper was
veroordeeld tot een boete wegens het, bij het varen op het Markermeer, niet
in bezit hebben van het vaarbewijs II (= categorie alle binnenwateren), dat
verplicht is op het IJsselmeer. De beboete schipper was van mening, dat op
het Markermeer kon worden volstaan met het vaarbewijs I, omdat het Markermeer
niet behoort tot het IJsselmeer en derhalve valt onder de categorie rivieren,
kanalen en meren. De rechtbank heeft de schipper in deze redenering gevolgd
en hem vrijgesproken.
Hoewel sinds jaar en dag de praktijk heeft bestaan, dat het Markermeer
(met het IJmeer) tot het IJsselmeer werd gerekend, gelet op het tijdstip van
voorbereiding en totstandkoming van de Binnenschepenwet en mede op grond van
de zone-indeling in bijlage I van het Binnenschepenbesluit, is de aanduiding
«IJsselmeer» in artikel 1, eerste lid, aanhef en onderdeel d,
van de Binnenschepenwet kennelijk onvoldoende duidelijk gebleken.
Aangezien aan het varen op het Markermeer en het IJmeer, gezien de gezamenlijke
omvang, hoge eisen aan de vaarbekwaamheid moeten worden gesteld wegens de
sterk wisselende weersomstandigheden, de invloed van weer en water op de navigatie
en de noodzaak te varen op koers, blijft het gewenst, dat een schipper in
het bezit is van het vaarbewijs II. Onderhavige wijziging voorziet in het
herstel van de door de rechtbank vastgestelde onduidelijkheid.
De omstandigheden die voor het Markermeer en het IJmeer gezamenlijk gelden,
gelden voor de Gouwzee niet. Over de Gouwzee heeft geen discussie bestaan.
Voor een betere leesbaarheid is de volgorde van de desbetreffende wateren
ten opzichte van de oorspronkelijke tekst omgezet.
Onderdeel B
In artikel 4.01, derde lid, van het Reglement Rijnpatenten 1998 staat
de mogelijkheid opgenomen om bij de afgifte van het Rijnpatent voorschriften
te stellen in geval van beperkte medische geschiktheid. In de praktijk worden
die voorschriften, bij gebleken noodzaak, gesteld. Het nakomen van die voorschriften
is derhalve afdwingbaar. Tot op heden ontbrak die mogelijkheid in de Binnenschepenwet
bij de afgifte van het vaarbewijs. In de praktijk is gebleken, dat ook bij
de afgifte van het vaarbewijs aan de mogelijkheid van het stellen van voorschriften
in geval van beperkte medische geschiktheid behoefte bestaat. Te denken ware
hierbij aan het voorschrift aan de schipper tot het dragen van een bril of
van een gehoorapparaat. Door middel van voorgestelde wijziging van artikel
21, eerste en tweede lid, wordt hieraan voldaan. Deze wijziging past in het
streven om het Rijnregime en het regime van de Binnenschepenwet, waar mogelijk,
in overeenstemming met elkaar te brengen.
Onderdeel C
Bij de Wet van 20 december 2001, houdende wijziging van de Binnenschepenwet,
de Wet vaartijden en bemanningssterkte binnenvaart, alsmede enkele andere
regelingen teneinde te voorzien in een wettelijke basis voor een aantal uitvoeringsregelingen
van verdragen (Stb. 2002, 19) is in de Binnenschepenwet onder meer de wettelijke
basis geschapen voor de afgifte van meetbrieven.
Bij artikel 46 van de Binnenschepenwet is het niet voorzien zijn van een
geldige meetbrief strafbaar gesteld. Verzuimd is daarbij om de meetbrief ook
op te nemen bij de documenten die op grond van artikel 52a, eerste lid, behoorlijk
aan de toezichthoudende en opsporingsambtenaren ter inzage moeten worden afgegeven.
Onderhavige wijziging voorziet in het herstel van dit verzuim.
De Minister van Verkeer en Waterstaat,
R. H. de Boer