28 385
Evaluatie Meststoffenwet

nr. 95
BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 5 december 2007

Bij de behandeling van de LNV-begroting 2008 heeft het lid Atsma aandacht gevraagd voor ondernemers van wie gronden langs wateren zijn aangewezen als bemestingsvrije zone (Handelingen der Kamer II, vergaderjaar 2007–2008, nr. 117, blz 1146-1195). Ik heb daarbij duidelijk gemaakt dat compensatie voor schade of inkomstenderving als gevolg daarvan niet mogelijk is wegens strijd met de regels voor staatssteun. Ook heb ik herhaald wat ik eerder in mijn brief van 8 mei jl. aangaf (Kamerstuk 28 385, nr. 83), dat ik overleg voer met LTO en waterschappen om te bezien of andere oplossingen mogelijk zijn. Met deze brief informeer ik u over de uitkomsten van dat onderzoek.

Achtergronden

Ingevolge de Nitraatrichtlijn – hierna aangeduid als richtlijn – dienen lidstaten ervoor te zorgen dat ondernemers bij het gebruik van meststoffen zoveel mogelijk de goede landbouwpraktijk toepassen. Dit met als doel aanvaardbare gehalten nitraat en fosfaat in gronden oppervlaktewater te bereiken. In de richtlijn is daartoe bepaald dat lidstaten telkens voor een periode van vier jaar een actieprogramma opstellen. Thans vigeert het 3e Actieprogramma dat een looptijd heeft van 2006 t/m 2009.

In het licht van de Nederlandse wens instemming van de Europese Commissie te verkrijgen op een hoger gebruik van dierlijke meststoffen dan in de richtlijn is bepaald – algemeen aangeduid als derogatie – is langdurig met de Commissie onderhandeld over de inhoud van dat actieprogramma. Een belangrijke voorwaarde die de Commissie aan derogatie wilde verbinden was dat de Nederlandse regering gebruik van meststoffen langs wateren zou verbieden. Bij die onderhandelingen heeft Nederland twijfel uitgesproken over de effectiviteit van bemestingsvrije zones in de Nederlandse omstandigheden waarin landbouwgebieden intensief wordt bemalen en gedraineerd.

Als uitkomst van die onderhandelingen heeft de Commissie aanvaard dat per 1 januari 2006 uitsluitend voor een beperkt aantal beken in hoog Nederland bemestingsvrije zones zouden worden aangewezen. Dit mede in het licht van onze toezegging dat een vierjarig onderzoek zou worden uitgevoerd naar de (kosten)effectiviteit van bemestingsvrije zones. Dit onderzoek loopt nu en zal in de loop van 2009 worden afgerond. De Commissie heeft aangegeven in het kader van het 4e Actieprogramma op deze beperkte invulling te zullen terugkomen.

Gebruik en gebruiksbeperkingen

Om de aanspraken die ondernemers maken op compensatie in perspectief te kunnen beoordelen heb ik laten onderzoeken hoeveel hectaren binnen de aangewezen zones vallen, in hoeverre die gronden landbouwkundig gebruikt worden, om hoeveel eigenaren het gaat en om welke oppervlakte per eigenaar.

Bij de aanwijzing van de beken is becijferd dat het om bijna 2000 km oeverlengte gaat met een totale oppervlakte van circa 1000 ha. Hiervan is circa 300 ha landbouwgrond. Die landbouwgrond is in gebruik bij ruim 1800 bedrijven. Het overgrote deel van de bedrijven heeft minder dan 0,2 ha in gebruik. Ruim 100 bedrijven hebben meer dan een halve ha bufferzone in gebruik, waarvan 3 meer dan 2 ha.

De aangewezen strook mag niet worden bemest met dierlijke mest, kunstmest of andere meststoffen. De strook mag (behalve bij grasland) ook niet worden ingezaaid met hetzelfde gewas als het overige deel van het betreffende perceel. De oppervlakte van de strook telt niet mee bij het bepalen van de gebruiksruimte voor mest op het bedrijf. Indien de strook bestaat uit grasland, telt deze niet mee voor de berekening van de oppervlakte die is vereist om voor derogatie in aanmerking te komen. De oppervlakte telt daarentegen wel mee voor de verzilvering van toeslagrechten.

Het is in zijn algemeenheid niet te zeggen in hoeverre de maatregel waardedaling of opbrengstvermindering van de grond tot gevolg heeft en welke consequenties dat heeft voor de bedrijfsvoering. Dat hangt af van het vroegere gebruik, de feitelijke bedrijfsomstandigheden en het vervangende gebruik.

Onderzochte alternatieven voor compensatie

Tezamen met LTO en enkele waterschappen is onderzocht of niet op enigerlei wijze tegemoet zou kunnen worden gekomen aan het gevoel bij ondernemers onevenredig door deze maatregel te worden benadeeld, nu daar geen enkele vorm van compensatie tegenover staat. Nagegaan is of er gebiedsgerichte mogelijkheden zijn om de bufferzones te koppelen aan de realisatie van andere doelen, zoals die ten aanzien van water, natuur of landschap. Daartoe zijn met name onderzocht de mogelijkheden van aankoop, kavelruil, tijdelijk in gebruik geven van gronden die in beheer zijn van de Dienst Landelijk Gebied en het sluiten van een beheerovereenkomst voor agrarisch natuurbeheer.

Uitkomst van de verkenning is dat geen algemene oplossing voorhanden is. Het onderzoek laat wel zien dat, vanuit lopende gebiedsprocessen, een aantal bedrijven wellicht gebruik zal kunnen maken van plaatselijk bestaande kansen. Zo zijn mij gevallen bekend waarin door middel van kavelruil bufferstroken in eigendom zijn gekomen van een waterschap vanuit waterkwaliteitsdoelen. Ook ligt op een aantal stroken een aankoopdoelstelling in verband met landschapsontwikkeling of waterberging.

Te verwachten is dat zich in de toekomst meer van dergelijke kansen voordoen vanwege de implementatie van beleidstrajecten als de Kaderrichtlijn Water.

Ik realiseer mij echter dat niet alle bedrijven hiervan zullen kunnen profiteren.

Samenloop met agrarisch natuurbeheer zou lokaal eveneens een oplossing kunnen zijn, indien de bufferzones zijn meebegrensd door de provincie. Niet alle gebieden zijn echter daarvoor aangewezen.

Bovendien heeft die oplossing in de gegeven omstandigheden als bezwaar dat een vergoeding voor inkomstenderving door niet-bemesten, een toets aan de regels voor staatssteun niet zal kunnen doorstaan.

4e Actieprogramma Nitraatrichtlijn

Zoals ik hiervoor al aangaf, heeft Nederland eerder bezwaren geuit tegen een gedwongen aanwijzing van mestvrije zones. In de onderhandelingen met de Europese Commissie over het 4e Actieprogramma zal ik die herhalen. Ik zal de Commissie onder meer wijzen op de mogelijkheid om de stroken waar nodig veilig te stellen in het kader van andere beleidsdossiers, zoals die van natuur en recreatie of de Kaderrichtlijn Water en op de resultaten die daarmee nu al zijn geboekt.

Van de resultaten van dit overleg zal ik uw Kamer te zijner tijd op de hoogte stellen.

De minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

G. Verburg

Naar boven