28 385
Evaluatie Meststoffenwet

nr. 83
BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 8 mei 2007

Met deze brief informeer ik u, mede namens de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM) over het voorziene traject van de wettelijke evaluatie van de Meststoffenwet dit jaar, de voortgang van de implementatie van het mestbeleid en een aantal ontwikkelingen met betrekking tot mestverwerking. Tot slot zal ik in gaan op een aantal openstaande toezeggingen aan uw Kamer.

Evaluatie Meststoffenwet 2007

Artikel 46 van de Meststoffenwet bepaalt dat de minister van LNV in 2007 en vervolgens telkens na ten hoogste vijf jaar een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de wet stuurt aan de Tweede Kamer. De Evaluatie Meststoffenwet 2007 (EMW 2007) is momenteel in volle gang. De EMW 2007 is opgesplitst in vier deelonderzoeken, te weten:

• Ex-post milieukwaliteit, uitgevoerd door het RIVM;

• Ex-post instrumenten, uitgevoerd door het LEI;

• Ex-ante EMW 2007, uitgevoerd door Alterra;

• Belevingsonderzoek, uitgevoerd door de leerstoelgroep Bestuurskunde van Wageningen Universiteit.

De resultaten van de vier deelonderzoeken zullen ieder apart worden gerapporteerd. Daarnaast zal er een synthese plaatsvinden van de deelonderzoeken door het Milieu- en Natuur Planbureau (MNP).

Ex-post milieukwaliteit

Het onderdeel ex-post milieukwaliteit richt zich met name op de gerealiseerde milieukwaliteit in samenhang met het gehanteerde beleidsinstrument. Het is op dit moment nog te vroeg om te beschikken over milieuresultaten over 2006, het eerste jaar waarin het gebruiksnormenstelsel geëffectueerd is. Het onderdeel ex-post milieukwaliteit richt zich om die reden op de jaren tot en met 2005.

Ex-post instrumenten

In het onderdeel ex-post instrumenten zal een stand van zaken gegeven worden van de werking van het instrumentarium zoals dit sinds 1 januari 2006 van kracht is. Aandachtspunt daarbij zijn de gebruiksnormen, de mestmarkt en het stelsel van productierechten.

Ex-ante EMW 2007

In het deelonderzoek ex-ante EMW 2007 ligt de aandacht vooral op de stikstofgebruiksnormen voor akker- en tuinbouwgewassen op zand voor de jaren 2008 en 2009 en de fosfaatgebruiksnormen voor 2009–2015. Overige onderwerpen zijn het stelsel van productierechten en (monitoring van) de mestmarkt.

Gebruiksnormen

In het door de Europese Commissie goedgekeurde derde nitraatactieprogramma staat omschreven dat de hoogte van de stikstofgebruiksnormen voor akker- en tuinbouwgewassen op zandgrond in 2008 en verder zal worden vastgesteld op basis van resultaten uit de Evaluatie Meststoffenwet.

Daarnaast staat in het actieprogramma het traject vermeld van indicatieve fosfaatgebruiksnormen tot en met 2015, die uiteindelijk leiden tot fosfaatevenwichtsbemesting. Evenwichtsbemesting houdt in dat het gebruik van fosfaat overeenkomt met de opname door het gewas, inclusief een onvermijdbaar verlies kleiner dan 5 kg/ha per jaar. Bij de vaststelling van de fosfaatgebruiksnormen zullen nieuwe inzichten rondom landbouwkundige (fosfaatopname en fosfaatbehoefte) en milieukundige (fosfaatbelasting naar bodem en oppervlaktewater) aspecten worden meegenomen. Tevens laat ik in het kader van de Evaluatie Meststoffenwet in kaart brengen in welke mate differentiatie van de fosfaatgebruiksnormen opportuun is. Daarnaast is de Technische Commissie Bodembescherming (TCB) gevraagd hierover te adviseren. Aan de TCB is ook gevraagd een advies uit te brengen over de relatie tussen fosfaatverzadiging en uitspoeling naar het oppervlaktewater, en op welke manier andere Europese lidstaten met deze problematiek omgaan. Deze vraagstukken zijn mede van belang in het kader van de derogatieverlenging vanaf 2010.

Derogatie

De Europese Commissie heeft in 2006 een derogatie van 250 kg stikstof per hectare voor dierlijke mest aan Nederland toegekend, gebaseerd op het goedgekeurde derde actieprogramma [2004–2009]. Als startpunt voor de verlenging van de derogatie na 2009 zal ik als vervolg op de resultaten uit de evaluatie dit jaar voorbereidingen treffen voor een nieuw actieprogramma [2010–2013] en bijbehorend derogatieverzoek. De Commissie van Deskundigen Meststoffenwet zal, net als voor de huidige derogatie, gevraagd worden de landbouwkundige en milieukundige onderbouwing van het derogatieverzoek te leveren.

Bij het verlengen van de derogatie is het uiteraard van belang dat Nederland kan aantonen dat het kan voldoen aan de doelstelling uit de nitraatrichtlijn. De sector heeft reeds de nodige inspanning verricht, maar er resteert nog wel een belangrijke opgave.

Voorwaarde voor het succesvol verlengen van de derogatie is in elk geval dat de stikstofgebruiksnormen voor akker- en tuinbouwgewassen op zand op een zodanig niveau zijn vastgesteld, dat de milieudoelstelling gerealiseerd kan worden. Er rust dan ook een grote verantwoordelijkheid bij de sector om een gunstig uitgangspunt te creëren voor een verlenging van de huidige derogatie.

Synthese

Het deelproject Synthese heeft als doel om de resultaten van de deelonderzoeken te integreren en samen te vatten in een document dat aansluit bij en bruikbaar is in het maatschappelijk debat en de besluitvorming over het mestbeleid. Naar inzicht van MNP kunnen ook aanvullende relevante evaluatieonderwerpen worden opgenomen. Het gaat hier om aspecten die het MNP vanuit zijn onafhankelijke positie relevant acht voor de beleidsevaluatie of voor het gebruik ervan. De synthese zal tijdens het productieproces worden overlegd met een maatschappelijke klankbordgroep met daarin vertegenwoordigers van de landbouwsector, de toeleverende en verwerkende industrie, milieu- en natuurorganisaties, drinkwaterindustrie, recreatie- en consumentenorganisaties, IPO, VNG en waterschappen. Tevens zal de synthese worden voorgelegd aan een wetenschappelijke klankbordgroep. Hierin zijn vertegenwoordigd gerenommeerde Nederlandse onderzoekers die niet direct betrokken zijn bij de uitvoering van het evaluatieonderzoek of bij advisering van beleid en politiek over het mestdossier.

De einddatum voor de gehele evaluatie – deelonderzoeken en synthese – is gesteld op 1 oktober 2007. Tezamen met mijn ambtgenoot van VROM zal ik op basis van de uitkomsten van de evaluatie komen met voorstellen aan uw Kamer voor het beleid voor de komende jaren. Naar verwachting zal ik deze voorstellen eind oktober aanbieden.

Voortgang uitvoering mestbeleid

Eerste derogatierapportage aan de Europese Commissie

De derogatiebeschikking (2005/880/EG) bevat verplichtingen op het punt van monitoring van de effecten van de derogatie. Nederland is gehouden een monitoringsnetwerk in te richten van tenminste 300 bedrijven die gebruik maken van een derogatie. In 2006 is dit monitoringsnetwerk door het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) ingericht. De derogatiemonitoring maakt onderdeel uit van het Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid (LMM). De 300 bedrijven uit het monitoringsnetwerk zijn tevens opgenomen in het Bedrijveninformatie Net (BIN) van het Landbouw Economisch Instituut (LEI).

Nederland dient de Europese Commissie jaarlijks in maart, beginnende in 2007, te rapporteren over resultaten van de monitoring. Naast de monitoringsgegevens uit het LMM en het BIN schrijft de beschikking voor dat gerapporteerd wordt over onder andere de uitkomsten van handhaving, trends in de omvang van de veestapel en trends in de mestproductie, uitgedrukt in stikstof en fosfaat. Het RIVM en het LEI hebben gezamenlijk de opdracht gekregen een rapportage op te stellen over de monitoringsresultaten van de derogatie. Gegevens over de handhaving en over trends in dieraantallen en mestproductie komen van de Algemene Inspectiedienst (AID), respectievelijk Dienst Regelingen (DR).

Het eerste monitoringsrapport bestaat uit een beschrijving van de opzet van het monitoringsnetwerk en de wijze waarop de resultaten uit dit netwerk verwerkt zullen worden in de rapportages van 2008, 2009 en 2010. Deze eerste rapportage bevat nog geen resultaten van de monitoring, aangezien het effect van de derogatie in 2006 – meer algemeen van het gehele mineralenmanagement – pas in de loop van 2007 te meten is in het grondwater. De eerste monitoringsresultaten zullen in de rapportage van maart 2008 aan de Europese Commissie worden aangeboden. De Werkgroep Onderbouwing Derogatie (WOD) van de Commissie van Deskundigen Meststoffenwet (CDM) heeft de eerste rapportage beoordeeld in het licht van de aanvraag van de derogatie voor de periode 2010–2013.

De rapportage is begin april elektronisch aan de Europese Commissie ter beschikking gesteld. Een afschrift hiervan treft u als bijlage bij deze brief aan.1

Opdracht aan CDM over actualisatie forfaits

Sinds de invoering van het nieuwe mestbeleid heeft de sector zorgen geuit over de representativiteit van de geactualiseerde forfaits, met name de forfaits gasvormige verliezen. De forfaits zijn met de ingang van het nieuw mestbeleid gebaseerd op de meest recente wetenschappelijke inzichten. Agrariërs vrezen door deze aanscherpingen echter problemen met de mineralenbalans. Meerdere malen is uw Kamer bericht dat het uitgangspunt in de handhaving is dat bedrijven die aantonen dat ze voldoende mest hebben afgevoerd niet hoeven te vrezen voor een boete op basis van mogelijke papieren overtredingen. Vanwege de signalen uit de sector dat groepen bedrijven niet met de forfaits voor gasvormige verliezen uit de voeten kunnen, heb ik de CDM verzocht deze forfaits, en de systematiek daarvan kritisch te bezien.

Inwinning gegevens door Dienst Regelingen

Eind februari heb ik uw Kamer in antwoord op vragen van de heer Koopmans bericht over de aanpak van de problematiek rondom de registratie van vervoersbewijzen dierlijke mest (VDM) over het jaar 2006. Ik kan u berichten dat DR vrijwel alle VDM’s ingewonnen heeft, waarna de registratie in april is afgerond.

Status EVOA en verkenning alternatieve borging mestexport

Sinds 1 januari 2006 past Nederland op (dierlijke) mest de Europese verordening overbrenging afvalstoffen (EVOA)2 toe. De procedures op grond van deze verordening zorgen ervoor dat voorafgaande aan de export in beeld is van wie, naar wie en via welke route meststoffen worden vervoerd. Hierdoor is betere controle mogelijk en worden risico’s op ongeoorloofd transport en afzet geminimaliseerd.

Op 12 juli a.s. zal een gewijzigde EVOA van kracht worden. Onduidelijk is of EVOA na die datum nog van toepassing blijft op dierlijke mest. Hierover zijn inmiddels vragen aan de Europese Commissie gesteld.

Ingeval EVOA niet meer op dierlijke mest van toepassing zou zijn, ben ik voornemens hiervoor een alternatieve procedure te creëren teneinde een goede borging van meststromen te verzekeren. Vooruitlopend op een antwoord van de Commissie worden de mogelijkheden verkend. Dit zal in goed overleg gebeuren met de sector en met de ons omringende landen. Een verantwoorde en gestroomlijnde export van dierlijke mest is immers van groot belang om de nationale mestmarkt zoveel mogelijk te ontlasten. Uiteraard zal ik uw Kamer op de hoogte houden van de ontwikkelingen.

Stand van zaken voortgezette pilot spoor 2

LTO heeft in 2006 een onderzoekspilot uitgevoerd naar een spoor 2-variant. In de variant van LTO staat centraal dat alle mest van een mestproducent wordt afgezet binnen een straal van 25 kilometer naar één of meer afnemers. Borging vindt plaats doordat de mestafzet met een mestafzetovereenkomst voorafgaand aan het desbetreffende jaar moet zijn verzekerd. Bovendien moeten de mesttransporten vooraf worden gemeld. Met LTO is afgesproken om met ingang van uiterlijk 1 juli a.s. een voortgezette pilot uit te voeren, waarbij aan maximaal 50 bedrijven ontheffing wordt verleend van geldende spoor 1-verplichtingen. Op deze wijze kan in de praktijk worden beproefd of de aanpak zich leent voor toepassing op grotere schaal. Voor alle bedrijven geldt daarbij wel dat minimaal 20% van de mest moet worden bemonsterd en geanalyseerd en dat het proces gecertificeerd wordt door een private controleorganisatie.

Bufferstroken

Met ingang van 1 januari 2006 zijn in het deel van Nederland dat boven NAP ligt van oorsprong natuurlijke waterlopen aangewezen. Daarlangs geldt op grond van het Lozingenbesluit open teelt en veehouderij een teeltvrije en bemestingsvrije zone van tenminste vijf meter. Hiermee wordt uitvoering gegeven aan de verplichting in de Nitraatrichtlijn om voorschriften te stellen met betrekking tot het gebruik van meststoffen in de nabijheid van waterlopen. Het doel van deze maatregel is het tegengaan van oppervlakkige uit- en afspoeling van meststoffen. Bij de aanwijzing van de natuurlijke waterlopen is aangesloten bij het Structuurschema Natuur en Landschapsbehoud uit 1984. Op verzoek van drie waterschappen wordt een klein aantal correcties in de aanwijzing doorgevoerd. Overigens blijft de totale omvang van de aangewezen waterlopen gelijk. Eind vorig jaar zijn alle betrokken ondernemers hierover schriftelijk geïnformeerd. Uit de reacties bleek dat de bekendheid met de aanwijzing van de waterlopen nog te wensen over laat. Dienst Regelingen heeft hieraan extra aandacht in de communicatie besteed.

Daarnaast kan een aantal ondernemers zich niet vinden in de consequenties van de aanwijzing voor hun bedrijfsvoering en wil gecompenseerd worden wegens de gederfde opbrengsten. Omdat het in dit geval niet mogelijk is een vergoeding te verstrekken omdat het gaat om een belemmering die voortvloeit uit algemeen geldende wetgeving, die bovendien zijn grondslag vindt in een Europese verplichting, wordt thans in overleg met LTO, waterschappen en provincies bezien welke alternatieve oplossingen mogelijk zijn. Bijvoorbeeld in de vorm van een akkerranden beheerspakket voor de bemestingsvrije zone. Ik zal uw Kamer voor het zomerreces informeren over de mogelijkheden.

Overheveling Meststoffenwet 1947

In het kader van de aangekondigde vereenvoudiging van regelgeving over meststoffen is voorzien dat de regelgeving over de verhandeling van meststoffen uit de Meststoffenwet 1947 en de kwaliteitseisen voor zuiveringsslib en compost uit het Besluit kwaliteit en gebruik overige organische meststoffen (BOOM) worden overgeheveld naar de Meststoffenwet. De in BOOM opgenomen doseringsnormen en uitrijdbepalingen van compost en zuiveringsslib worden overgeheveld naar het Besluit gebruik meststoffen (Bgm). Onlangs heeft de Raad van State advies uitgebracht over het hiertoe strekkende ontwerpbesluit. Naar verwachting zal het besluit en de daarop gebaseerde uitvoeringsregeling, waarover nu overleg wordt gevoerd met de sector, in de maand augustus worden gepubliceerd in het Staatsblad, respectievelijk in de Staatscourant. Het besluit zal zonodig gefaseerd in werking treden opdat de sector voldoende tijd heeft om zich op de nieuwe regels voor te bereiden.

Toetsdiepte onderzoek

Per brief van 1 december 2006 (TK, 2006–2007, 28 385, nr. 80) bent u geïnformeerd over het vervolg van het onderzoek naar het toetsen van nitraat. In deze brief is aangegeven dat, naast de toezegging om gebruikmakend van verschillende meetsystemen binnen de eerste vijf meter van het grondwater te zoeken naar een modelmatig overzicht, andere kansrijke opties nadrukkelijk niet mogen worden uitgesloten. Het RIVM is daarop gevraagd een workshop te organiseren met onderzoekers vanuit verschillende disciplines, maatschappelijke organisaties en vertegenwoordigers vanuit het landbouwbedrijfsleven. In deze workshop zal de aandacht vooral uitgaan naar de volgende drie onderwerpen:

1. De consequenties voor drinkwater en het oppervlaktewater en de risico’s van afwenteling op andere compartimenten indien een andere wijze van toetsen leidt tot hogere gebruiksnormen. Hierbij zal onder andere aandacht besteed worden aan denitrificatie in de ondergrond, zowel het denitrificatiepotentieel als de ruimtelijke variatie hierin.

2. De (on)mogelijkheid om een koppeling te leggen tussen de gebruiksnormen en concentraties waarbij ook de factor tijd (verblijftijd) wordt meegenomen.

3. De (on)mogelijkheid om de bestaande meetnetinfrastructuur (van Rijk, provincie, waterschappen, gemeenten) en/of beschikbare gegevens te gebruiken voor de toetsing.

De workshop staat gepland voor 14 mei. Het RIVM is gevraagd te rapporteren over de uitkomsten van de workshop en de ministeries van LNV en VROM te adviseren over kansrijke opties en vervolgonderzoek dat noodzakelijk is om deze opties nader uit te werken. Uw Kamer zal hierover per brief worden geïnformeerd.

Mestverwerking

Kunstmestvervangers

Op 6 en 7 november van het vorig jaar zijn tijdens een EU-workshop over mestverwerking, conform een eerder gedane aankondiging (Tweede Kamer, 30 800 XIV, nr. 11), door VROM en LNV de mogelijkheden geagendeerd om producten uit mestverwerking aan te merken als kunstmestvervanger.

Een aantal lidstaten is bereid gevonden tot een informeel overleg, dat is gehouden op 27 februari jongstleden. Daarbij waren naast Nederland delegaties aanwezig uit België, Denemarken, Duitsland, Engeland, Spanje en Italië. De meeste van deze lidstaten hebben een overschotgebied met dierlijke mest. Men was unaniem van mening dat een nadere verkenning van de mogelijkheden rond kunstmestvervangers zinvol is. Daartoe worden door Nederland, in nauwe samenwerking met het bedrijfsleven, opties uitgewerkt in relatie tot de Verordening nr. 2003/2003 inzake meststoffen en de Nitraatrichtlijn. Een volgende bijeenkomst met de lidstaten is voorzien in juni aanstaande. Bovendien zijn inmiddels concrete afspraken gemaakt met het bedrijfsleven over plaatsing van een kansrijke kunstmestvervanger op de positieve lijst van Verordening nr. 2003/2003. Het bedrijfsleven zal daarbij door mijn departement in financiële zin ondersteund worden.

Uitbreiding positieve lijst co-vergisting

Op 1 maart jongstleden is de zogenoemde positieve lijst co-vergisting uitgebreid met vijf restproducten afkomstig uit de voedings- en genotmiddelenindustrie en uit de winning van biodiesel.

Onderzoek co-vergisting GFT gemeente Putten

Tezamen met de gemeente Putten is de economische verkenning afgerond over de haalbaarheid van combinaties van het vergisten van GFT en groenafval (TK, 2006–2007, 28 385, nr. 79). De verkenning richtte zich op de specifieke situatie in deze gemeente.

De meest in het oog springende conclusies zijn: de vrijkomende hoeveelheid GF(T)-afval is vanuit het oogpunt van duurzame energie van zeer gering belang indien het materiaal wordt co-vergist. Uit de verkenning is gebleken dat het voor gemeenten financieel niet interessant is om GF(T)-afval te vergisten met dierlijke mest (co-vergisten). Regionale aanpak heeft ten opzichte van gemeentelijke aanpak slechts een beperkte positieve impact op de financiële haalbaarheid. Samenwerken met omliggende gemeenten heeft financieel gezien dus beperkt nut. Vanwege overcapaciteit bij GF(T)-afval composteerders zullen de verwerkingsprijzen onder druk komen te staan. Dit biedt kansen voor gemeenten om de verwerkingskosten te reduceren bij het afsluiten van nieuwe composteringscontracten.

Voorziening gedeeltelijke ontheffing uitbreidingsverbod

Vorig najaar meldde ik u de stand van zaken van de voorziening gedeeltelijke ontheffing uitbreidingsverbod (TK, 2006–2007, 28 385, nr. 79). Inmiddels is duidelijk dat de gereserveerde plafonds voor mestverbranding en overige technieken van verwerking voor de pluimveehouderij volledig worden benut voor het verlenen van ontheffingen. Binnen het beschikbare plafond voor overige technieken van varkensmestverwerking is de beoordeling van een beperkt aantal aanvragen nog niet afgerond. Bij een positieve beoordeling zal ook dat plafond volledig worden benut, waarna van een eventuele overheveling geen sprake kan zijn. Het is aan het bedrijfsleven om de verleende ontheffingen daadwerkelijk binnen de gestelde termijnen, 36 maanden voor mest-verbranding en 18 maanden voor de overige technieken te benutten. Inmiddels is een start gemaakt met de evaluatie van de voorziening opdat ik uw Kamer voor het zomerreces kan informeren over een eventuele tweede openstelling.

Overige nog openstaande toezeggingen

Rosékalveren als graasdier aanmerken

In mijn brief van 24 oktober 2006 (TK, 2006–2007, 28 385, nr. 79) heb ik u aangegeven dat het nog niet duidelijk was of rosékalveren aangemerkt kunnen worden als graasdieren in plaats van hokdieren. Wel heeft de Europese Commissie aangegeven dat een wijziging strikt genomen betekent dat het huidige nitraatactieprogramma en de derogatiebeschikking worden opengebroken. Navraag bij de sector wijst uit dat de wens om tot wijziging te komen onverkort bestaat, maar dat men het voorstelbaar acht om in de totale afweging niet op dit moment tot een inbreuk op het actieprogramma en de derogatiebeschikking te komen.

Momenteel vindt in Europees Parlement (EP) besluitvorming plaats over de definitie van kalfsvlees. Mogelijk biedt deze besluitvorming een basis om de discussie met de Commissie aan te gaan over een andere classificatie van rosékalveren. Deze discussie kan dan plaats vinden in het kader van de onderhandelingen over een nieuw actieprogramma.

Advies CDM organisch stof bollensector

Op 1 juni 2006 heeft een aantal bollentelers in een petitie gesteld dat de mestwetgeving het verhindert duinzandgronden voldoende vruchtbaar te houden voor de teelt van bollen. Als knelpunt wordt met name de fosfaatnorm genoemd die het niet mogelijk maakt voldoende stalmest te geven; voor een goede opbrengst zou een ruime stalmestgift essentieel zijn. Toegezegd is deskundigen hiernaar te laten kijken. Inmiddels heeft de CDM hierover een advies uitgebracht. De CDM geeft aan dat er geen overtuigend bewijs is dat de gewenste vruchtbaarheid alleen met stalmest kan worden bereikt en niet met andere organische meststoffen.

Gezien deze uitkomst zie ik geen aanleiding een uitzondering op de normen in overweging te nemen. Op dit moment ben ik met de bollensector in overleg hoe eventuele positieve effecten van het gebruik van stalmest kunnen worden onderzocht en hoe het organisch stofniveau ook zonder stalmest op het gewenste peil kan worden gehouden.

Verlengen termijn gezondheidsverklaring

Ik heb uw Kamer toegezegd te onderzoeken of het gezondheidscertificaat (een vereiste bij de export van dierlijke mest) een langere geldigheidsduur kan worden gegeven. Ik heb de mogelijkheden bekeken en constateer daarbij dat een langere geldigheidsduur de fraudemogelijkheden bij mestexport vergroot. De huidige praktijk geeft mij helaas niet voldoende vertrouwen om nu de regels voor export op te rekken. Export van dierlijke mest is belangrijk voor verlaging van de druk op de nationale mestmarkt. Het is daarbij van groot belang dat Nederland ook richting buurlanden blijft aantonen dat de bestaande exportregels voldoende borging bieden voor een verantwoorde mestexport.

De minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

G. Verburg


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

XNoot
2

verordening (EEG) nr. 259/93 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 1 februari 1993 betreffende toezicht en controle op de overbrenging van afvalstoffen binnen, naar en uit de Europese Gemeenschap (PbEG L 30).

Naar boven