28 385
Evaluatie Meststoffenwet

26 729
Integrale aanpak Mestproblematiek

nr. 44
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 19 oktober 2004

De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit1 en de vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer2 hebben op 31 augustus 2004 overleg gevoerd met minister Veerman van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en staatssecretaris Van Geel van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer over:

– de brief van de staatssecretaris van VROM van 1 juli 2004 over het akkoord met de Europese Commissie over het Nederlandse mestbeleid (28 385, nr. 37);

– de brief van de minister van LNV van 18 juni 2004 met het ontwerpbesluit opslagcapaciteit dierlijke meststoffen Meststoffenwet (28 385, nr. 36);

– de brief van de minister van LNV van 25 juni 2004 met positieve lijst mestvergisting (28 385, nr. 35);

– de brief van de staatssecretaris van VROM van 25 juni 2004 met het derde verslag van de implementatie van de EU-Nitraatrichtlijn aan de Europese Commissie (26 729, nr. 65);

– de brief van de staatssecretaris van VROM van 26 augustus 2004 met antwoorden op Kamervragen over het akkoord met de Europese Commissie over het Derde Actieprogramma Nitraatrichtlijn (28 385, nr. 39);

– de brief van de staatssecretaris van VROM van 27 augustus 2004 inzake het Derde Actieprogramma Nitraatrichtlijn (28 385, nr. 40).

Van dit overleg brengen de commissies bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissies

De heer Waalkens (PvdA) vindt dat het door de regering voorgestelde actieprogramma geen ontsnapping biedt uit het mestmoeras. Zij is er niet in geslaagd om een concreet mestbeleid te presenteren; er zitten nog tal van open einden in het actieprogramma. Omdat de Kamer niet goed weet wat de inzet van de regering is, is het moeilijk om een standpunt te bepalen. Verder is het slordig dat de stukken erg laat naar de Kamer zijn gezonden. Het gaat om een ingrijpende maatregel voor zowel de agrarische sector als het milieu, en in dat licht zou er veel meer duidelijkheid moeten zijn. Uit het oogpunt van het milieu is het noodzakelijk dat Nederland voldoet aan de Europese Nitraatrichtlijn, hoewel dit grote consequenties heeft voor de dierhouderij. De regering heeft ruimte om eigen maatregelen te treffen binnen de afspraken met de Commissie. Zij lijkt die ruimte slechts te gebruiken voor het inzetten van botte en domme instrumenten. Er zou beter moeten worden nagedacht over intelligente en creatieve mogelijkheden.

Door het maken van een onderscheid tussen bedrijven die weiden en bedrijven die maaien, zullen met name op de zandgronden de koeien uit de wei verdwijnen. Hoe wordt dit onderscheid in de praktijk toegepast? Betekent bijvoorbeeld het weiden van één koe, enkele pinken of droge koeien dat een boer wordt geclassificeerd als «weidend bedrijf»? Het is een mooi streven om meer koeien in de wei te krijgen, maar het instellen van een subsidie om dit te stimuleren is ongepast in het licht van andere maatschappelijke noden, zoals de tekorten bij de thuiszorg. Het probleem zou kunnen worden opgelost door het onderscheid tussen maaiende en weidende bedrijven op te heffen, waarbij de totale milieudruk uiteraard niet mag toenemen. Een uitmiddeling van weidende en maaiende melkveebedrijven zorgt er bovendien voor dat het systeem minder ingewikkeld en minder bureaucratisch wordt.

Bij het boer-boertransport is gekozen voor een maximum van 15%. Het hanteren van een percentage in plaats van een absoluut maximum is ongunstig voor kleine boeren. Het is oneerlijk dat deze groep de relatief kleine overschotten niet mag transporteren.

In het verleden heeft de minister betoogd dat hij voorlopers wil stimuleren. Het ureumgetal blijkt hiervoor een te onbetrouwbaar criterium. Een mogelijkheid om deze boeren toch te stimuleren is het vaststellen van forfaits per bedrijf. In generieke zin moeten de excretienormen de praktijk volgen.

Met de afschaffing van het Mineralenaangiftesysteem (Minas) komen de saldo's te vervallen. Veel bedrijven hebben de afgelopen jaren saldo's opgebouwd om deze bij calamiteiten te kunnen inzetten. Vooruitlopend op de afschaffing zullen bedrijven geneigd zijn om de saldo's versneld op te maken, wat grote milieurisico's met zich meebrengt. Dit zal waarschijnlijk zijn terug te vinden in het fijnmazige meetnet.

Uit het actieplan wordt niet duidelijk hoe de handhaving en de controle worden geregeld. Nadat heel lang is gedubd over de implementatie van de Nitraatrichtlijn, is de regering nu gekomen met broddelwerk.

Mevrouw Van Velzen (SP) is verheugd dat er een mestbeleid komt dat voldoet aan de Europese milieunormen. Het beleid zal echter een aantal nieuwe problemen veroorzaken, waarvoor zo snel mogelijk een oplossing moet worden gevonden. Zo is de verwachting dat het nieuwe beleid zal zorgen voor een verdere intensivering van de veehouderij. De schaalvergroting in de landbouw wordt in de eerste plaats veroorzaakt door de neoliberale marktordening waarvoor de regering heeft gekozen. De concurrentie op kostprijs zorgt ervoor dat er te weinig aandacht is voor ecologie en leefomgeving.

Het nieuwe mestbeleid zal er waarschijnlijk voor zorgen dat het gebruik van kunstmest toeneemt. Productie van kunstmest gaat gepaard met een hoog energiegebruik en ammoniaktransporten, wat slecht is voor zowel ecologie als economie. Het gebruik van organische mest van goede kwaliteit is veel beter. In dat licht is het verstandig om koploperbedrijven te steunen die experimenteren met het voerspoor en stifstofarme mest. De innovatieve boeren moeten de kans krijgen om nieuwe methoden toe te passen, binnen de geldende milieunormen. Hoe wil de minister dit soort boerenvakmanschap belonen? Dit wordt onvoldoende uitgewerkt in het actieprogramma. Zal de EU dit soort maatregelen steunen?

De minister heeft het probleem van de weidegang van koeien gebagatelliseerd. Volgens hem zou het alleen gaan om de zandgronden, maar het lijkt om minimaal een kwart van alle landbouwgronden te gaan. Hiervoor moet een oplossing worden gevonden, waarbij de milieunormen uiteraard niet mogen worden opgerekt.

Een groot deel van de Nederlandse landbouwgronden is verzadigd met fosfaat. De staatssecretaris heeft aangegeven dat Nederland met de nu vastgestelde normen in 2015 tot evenwichtsbemesting zal komen, zoals wordt geëist in de Kaderrichtlijn Water. De accumulatie tot 2015 zorgt voor problemen, met name in de beschermde natuurgebieden. In de kaderrichtlijn worden namelijk ook eisen gesteld aan de ecologische kwaliteit van het oppervlaktewater in dergelijke gebieden. Gezien het naijlende effect is het verstandig om al eerder, bijvoorbeeld vanaf 2006, een streng regime te hanteren in de zone rondom beschermde natuurgebieden. Indien nu geen harde maatregelen worden genomen, wordt het probleem later alleen maar groter.

Het is teleurstellend dat de afspraken met het Nederlands Agrarisch Jongeren Kontakt (NAJK) niet worden nagekomen. De minister heeft in zijn brief aangegeven dat dit vooral te maken heeft met de onderhandelingen over het derogatieverzoek. Welke ruimte ziet de minister om toch door te gaan met de besteding van de gelden voor het Plattelandsontwikkelingsprogramma (POP)? Wat bedoelt hij met de in de brief genoemde alternatieven om de jonge boeren tegemoet te komen?

De heer Oplaat (VVD) vindt dat de voorgestelde normen betekenen dat boeren worden gedwongen om sla te verbouwen in de woestijn. In een RIVM-rapport uit het verleden werden heel andere normen gehanteerd. Wat is hiermee gebeurd? Vanaf 2006 mag een bedrijf niet meer mest produceren dan de berekende maximaal toegestane hoeveelheid. Waarom komt er een aanscherping van de stikstofgebruiksnormen met 35 kg voor gras op kleigrond? Is de minister bereid om de inhoud van het officiële derogatieverzoek aan de Kamer te doen toekomen?

Er moeten in internationaal verband uniforme regels komen voor het meten. Indien uit de metingen blijkt dat er geen probleem is, is er ook geen reden om normen aan te scherpen. Als de vastgestelde grenzen wel worden overschreden, is het heel goed aan boeren uit te leggen dat scherpere maatregelen nodig zijn.

De heer Oplaat sluit zich aan bij de vragen en opmerkingen van mevrouw Van Velzen over de POP-gelden en de Nitraatrichtlijn.

Er worden normen gesteld aan de opslagcapaciteit. Moet deze aanwezig zijn op het eigen bedrijf of mag men ook gebruikmaken van de opslag van bijvoorbeeld de buurman?

Het is onverstandig om met premieregelingen te komen voor «koeien in de wei». Dit leidt tot nog meer controleurs en bureaucratie. Indien er een mestbeleid komt met haalbare en betaalbare normen, zal iedere boer zo mogelijk zijn koeien gewoon in de wei laten lopen.

De heer Oplaat sluit zich aan bij het pleidooi van zijn CDA-collega Koopmans in de Boerderij om de onderhandelingen in Brussel te heropenen. Er zijn wellicht nog onbenutte kansen.

De heer Van den Brink (LPF) betoogt dat het mineralenbeleid vooral simpel moet zijn. Er moeten minder regels en bureaucratie komen, zodat de kosten lager worden. In dat licht is het verheugend dat de staatssecretaris het boek Het verdriet van Rusland heeft gelezen. Dat land is naar de bliksem gegaan door bureaucratie en oneigenlijke regelgeving. Met de wijze waarop de mestwetgeving nu wordt ingevuld, dreigt de Nederlandse landbouw die weg te volgen.

Het is jammer dat het resultaat van de onderhandelingen in Brussel niet op papier staat. Als Brussel in de toekomst een andere uitleg geeft aan de gemaakte afspraken dan de regering, valt niet te bepalen wie gelijk heeft. Welke waarde heeft een dergelijke mondelinge overeenkomst eigenlijk? De heer Van den Brink steunt de oproep van de heer Koopmans om opnieuw te gaan onderhandelen, maar de uitkomst daarvan zou dan wel op papier moeten worden gezet. Het resultaat mag uiteraard ook niet zijn dat «Het verdriet van Rusland» nog groter wordt.

Het klinkt mooi als men zegt dat voorlopers moeten worden beloond. Hiervoor zijn echter wel extra regels nodig, waardoor het stelsel ingewikkelder wordt. Ingewikkelde stelsels zijn vaak eerlijker, maar de nadelen van de extra bureaucratie wegen zwaarder. Er zouden lessen moeten worden getrokken uit het mineralenbeleid van de afgelopen tien jaar.

Het is onnodig om alle bedrijven die mest produceren, te dwingen om een eigen opslagcapaciteit te hebben. Het is voldoende om een periode vast te stellen waarin er geen mest mag worden uitgereden. Iedereen moet zelf maar bezien hoe de mest vervolgens wordt opgeslagen. Verder zouden bedrijven met een mineralenquotum zelf moeten kunnen bepalen welke dieren men houdt. De overheid moet slechts zorgdragen voor een goed milieu; zij moet zich niet bezighouden met het opstellen van detaillistische regels voor de bedrijfsvoering van landbouwers. Het Mestloket is een goede illustratie van de bureaucratie van het systeem. Als een boer mestbonnen bestelt, duurt het vaak enkele weken voor die er zijn omdat ze nog moeten worden gedrukt.

Het onderwerp «koeien in de wei» is ondergeschikt aan het totaal van het mineralenbeleid, dat gericht moet zijn op behoud en verbetering van het milieu. Het pleidooi van andere woordvoerders om te bevorderen dat er meer koeien in de wei komen, is dan ook vreemd. Verder is het jammer dat er meer aandacht lijkt te zijn voor een bijzaak als «koeien in de wei» dan voor de bestaanszekerheid van boerenbedrijven.

De heer Koopmans (CDA) constateert dat met het akkoord over het mestbeleid een langjarig conflict met de Europese Commissie is beëindigd. Het is van groot belang dat zo voor de veehouderij de derogatie binnen handbereik is gekomen. Het akkoord betekent echter ook dat financiële pijn wordt geleden op boerenbedrijven, waar de financiële situatie al buitengewoon slecht is. Het is belangrijk dat de Nederlandse landbouw, met name de veehouderij, een perspectief wordt geboden. Daarbij gaat het ook om zaken als de regeling voor jonge boeren, kostprijsverlaging, destructie en het beleid inzake stank en ammoniak. Er gebeurt veel te weinig op al deze dossiers, ondanks dat de Kamer daar veel tijd aan heeft besteed.

Het mestakkoord gaat op een aantal punten verder dan wat tijdens het algemeen overleg van 9 juni 2004 is afgesproken (het «juni-akkoord»). In overleg met de staatssecretaris en de minister zijn destijds verbeteringen aangebracht, maar in het akkoord zit een aantal verslechteringen. Zo zijn de stikstofgebruiksnormen voor grasland op zand en klei verlaagd. Wat is daarvan de milieukundige onderbouwing? Verder is het ongewenste verschil tussen maaien en weiden zelfs vergroot. De fosfaatnormen voor 2008 zijn niet indicatief, wat vreemd is omdat de regering zelf stelt dat er veel onzekerheid is over de fosfaatonttrekking. Zij geeft in dat verband aan dat de Commissie niet wil terugkomen op eerder vastgelegde normen. Door wie zijn die eigenlijk vastgelegd? Daarnaast is het bemoeilijken van het scheuren van grasland onverstandig. Wat zijn de precieze voorwaarden om voor derogatie in aanmerking te komen?

Op basis van het akkoord moet de regering een actieprogramma opstellen. Dit zal worden beoordeeld door het Nitraatcomité, dat bestaat uit de EU-lidstaten. Engeland, Duitsland en België maken ook gebruik van een derogatie. Het valt dan ook te verwachten dat deze landen Nederland zullen steunen. Mede in dat licht zijn er voor de regering mogelijkheden om terug te gaan naar Brussel en aanvullende afspraken te maken, in overeenstemming met het juni-akkoord. Wellicht komen er meer mogelijkheden door het op 1 november aantreden van een nieuwe Commissie en een nieuwe Eurocommissaris voor milieu. De landbouw is voor Nederland een vitale sector, die al veel milieudoelstellingen heeft gehaald.

In zijn antwoorden op vragen van de Kamer stelt de staatssecretaris dat het instrumentarium voor de «stok achter de deur» begin 2006 zal zijn afgerond. Dit zou eerder klaar moeten zijn, zodat men kan inspelen op de regels.

De heer Van der Ham (D66) heeft, evenals eerdere sprekers, punten in het mestakkoord die hij graag zou veranderen. Het is echter in het belang van de sector om nu eindelijk duidelijkheid te krijgen. In dat licht is het onverstandig om de regering terug te sturen naar Brussel.

De nieuwe regels voor mest zouden niet mogen zorgen voor een verdere intensivering van de sector. Voorkomen moet worden dat het aantal koeien in de wei vermindert. Een probleem dat daarbij speelt, is de onwil van de consument om te betalen voor dierenwelzijn en milieu. Welke mogelijkheden ziet de minister om meer koeien in de wei te houden? In dit geval gaat dierenwelzijn boven het milieu, hoewel de Europese normen uiteraard wel moeten worden nageleefd.

Een aantal milieuorganisaties heeft aangegeven dat de maatregelen niet ver genoeg gaan. In hoeverre heeft de regering overleg gevoerd met deze organisaties?

In België loopt een onderzoek naar het op een betere manier bovengronds uitrijden van mest, zodat het injecteren wellicht niet meer nodig is. Is de regering bereid om hier samen met de Belgische overheid naar te kijken? Er zijn veel mogelijkheden voor het beter, op een innovatieve wijze verwerken van mest. Welke mogelijkheden ziet de regering op dit vlak?

De heer Van der Vlies (SGP) acht het van groot belang dat er een duidelijke, werkbare oplossing komt voor het mestprobleem, waarbij moet worden vertrouwd op de onderhandelingen die bewindslieden voeren. Met het gesloten akkoord komt het derogatieverzoek in zicht, maar de prijs is hoog. De regels voor de boeren worden strenger, waarbij de vraag is hoeveel bedrijven het zullen overleven. Wellicht is het mogelijk om opnieuw in Brussel te onderhandelen, maar Nederland moet ook niet willen overvragen. De bewindslieden moeten het gesprek zo lang mogelijk gaande houden om zo tot verzachtingen voor de boeren te komen.

Het voorgestelde beleid zou kunnen leiden tot een hoger kunstmestgebruik, wat de milieudruk kan verhogen. Waarom zijn overigens de stikstofgebruiksnormen op grasland met 35 kg verlaagd? Deze normen zouden moeten worden gebaseerd op geactualiseerde bemestingsadviezen. Wil de minister dit toezeggen?

De werkingscoëfficiënt voor beweid grasland is bijgesteld van 40% naar 45%. Wat is daarvoor de onderbouwing? De weidegang zal hierdoor teruglopen, wat ongewenst is. Wanneer valt een bedrijf onder «weiden» en wanneer onder «maaien»?

Het is positief dat onderzoek wordt gedaan naar een verfijning van het forfaitaire systeem op basis van het ureumgehalte. Een nadeel is dat daarin kan worden gestuurd, bijvoorbeeld met een zoutoplossing.

Het tijdpad voor de totstandkoming van de mestwetgeving baart zorgen, mede in het licht van de implementatie van bepaalde systemen. Daarom moet er op tijd zekerheid komen over de politieke keuzes en over praktische zaken als bemonstering, registratie en controle. De landbouwsector zou zo'n driekwart jaar tot een halfjaar voor invoering van wetgeving helderheid moeten hebben.

Het is teleurstellend dat er voorlopig geen geld komt voor jonge boeren. De noodzaak van de regeling staat vast. De minister moet al het mogelijke doen om zijn toezegging zo snel mogelijk, liefst voor 1 januari 2005, gestand te doen en de beloofde 20 mln euro beschikbaar stellen.

Het antwoord van de bewindslieden

De staatssecretaris benadrukt dat het sluiten van het akkoord noodzakelijk was, maar dat de prijs hoog is. Er zal veel worden gevraagd van de agrarische sector. Tijdens de onderhandelingen bevonden de bewindslieden zich niet in een vrije situatie. Er lag een uitspraak van het Europees Hof op basis waarvan Nederland moet voldoen aan de Nitraatrichtlijn. Nederland zal in het vervolg van het proces de steun van andere lidstaten nodig hebben voor het toekennen van het derogatieverzoek. Sommige lidstaten vinden het eigenlijk wel goed dat er strenge maatregelen tegen Nederland worden getroffen. Verder is het niet aannemelijk dat het aantreden van de nieuwe Europese Commissie de Nederlandse positie zal versterken en zal leiden tot meer ruimte in de onderhandelingen. De staatssecretaris vindt Minas overigens nog steeds beter dan het nieuwe systeem, maar er moet nu een oplossing worden gevonden voor een probleem dat al tien jaar speelt.

In het actieprogramma zijn de met de Commissie gemaakte afspraken op hoofdlijnen vertaald. Hierover moet in Brussel overeenstemming worden bereikt. Op basis daarvan volgt een wetgevingsproces, waarbij de bewindslieden alle ruimte binnen de afgesproken kaders op een creatieve manier benutten. Het besluit over de derogatie is uiteindelijk afhankelijk van de bereidheid van de Kamer om de wetgeving aan te passen langs de lijnen van Brussel.

Tijdens het algemeen overleg in juni zijn een aantal punten blijven hangen: de werkingscoëfficiënt van rundveemest op gras, de gebruiksnormen op gras, de najaarsaanwending van mest op kleibouwland en de bemestingvrije zones.

De Commissie vergelijkt de werkingscoëfficiënt van dierlijke mest met de normen in Denemarken. De Denen gaan ervan uit dat de mest effectiever kan worden aangewend. In dat licht hebben de bewindslieden akkoord moeten gaan met een geringe verhoging van 40% naar 45% in 2008 en 2009.

Ook de stikstofgebruiksnormen voor grasland op klei en zand zijn door de Commissie vergeleken met de normen in Denemarken. De Nederlandse normen liggen nu 100 kg hoger. Eenderde deel van dit verschil is tijdens de onderhandelingen wegberedeneerd op basis van het langere groeiseizoen en de hogere gewasopbrengsten. Gepoogd is om het resterende verschil te verklaren uit denitrificatieprocessen, waardoor de verliezen in Nederland onvermijdbaar hoger zijn. De Commissie heeft dit echter niet geaccepteerd, mede omdat denitrificatie in de praktijk nauwelijks valt te meten. De uitkomst van de onderhandelingen is dat de desbetreffende normen in beperkte mate worden verlaagd.

De inzet van de regering was om de wijzigingen bij de najaarsaanwending van mest op klei en bouwland in 2009 te laten ingaan. De Commissie heeft een vergelijking gemaakt met andere landen, die een dergelijk verbod al jaren geleden hebben ingesteld. Het compromis is om in 2005 te starten met een beperkt verbod dat geleidelijk wordt uitgebreid.

De behandeling van bemestingvrije zones langs waterlopen vormde een discussiepunt tijdens de onderhandelingen. De regering heeft dit in het voordeel van Nederland kunnen ombuigen; het zal alleen gaan om vijfmeterzones in hoog Nederland, een in omvang beperkt gebied.

Een deel van de problemen die worden veroorzaakt door aanpassing van de normen, kan worden opgelost door een andere bedrijfsvoering. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om de najaarsaanwending van dierlijke mest. De meeste financiële pijn zit bij melkveebedrijven op zand, die worden geconfronteerd met extra kosten per hectare van € 50 tot € 70 per jaar omdat er extra ruwvoer moet worden aangekocht.

De regering werkt hard aan allerlei landbouwdossiers. De milieubeweging vindt dat de staatssecretaris veel te soepel is, terwijl de landbouwsector, gesteund door sommige Kamerleden, vindt dat hij niet soepel genoeg is. Een voorbeeld is het stankdossier, waarbij iedereen de regels wil wijzigen maar men niet overtuigd is van elkaars goede bedoelingen. Er wordt hard gewerkt aan een landelijke stankwet. De reconstructieprovincies hebben er geen bezwaar tegen, maar willen wel meepraten over de invulling. De staatssecretaris zegt toe, zijn bedoelingen nog eens kort op papier te zetten en de Kamer toe te zenden.

De doelstelling is om bij fosfaat in 2015 tot evenwichtsbemesting te komen. De Commissie is niet bereid om op dit moment af te wijken van de afspraken. De afspraken hierover – dit geldt ook voor de meetdiepte – zijn onderdeel van het pakket aan afspraken. De bedoeling is echter om bij de volgende evaluatie wetenschappelijke bewijzen aan te reiken die tot wijzigingen aanleiding kunnen geven. In dat verband lopen er verschillende onderzoeken, onder andere van het RIVM. Dit instituut heeft aangegeven dat het zo'n 10% kan schelen. Als een dergelijke serieuze wetenschappelijke onderbouwing er komt, valt te verwachten dat de Commissie die serieus neemt. Het is echter niet mogelijk om nu zonder onderbouwing het oordeel van de Commissie te negeren.

Het verdriet van Rusland beschrijft een totalitair regime, waarbij de agrarische sector grote schade wordt berokkend. Toen Gorbatsjov echter noodzakelijke wijzigingen wilde doorvoeren, verzetten de institutionele structuren en de traditionele belangen zich daartegen. De staatssecretaris vertrouwt erop dat de Nederlandse agrarische sector proactief zal reageren op de nieuwe regelgeving.

De minister stelt vast dat Nederland is veroordeeld door het Europees Hof voor het niet correct toepassen van de Nitraatrichtlijn. De uitspraak hield in dat de richtlijn onverkort moest worden doorgevoerd, wat neerkomt op een maximum van 170 kg stikstof uit dierlijke mest per hectare. De bewindslieden hebben de afgelopen jaren geprobeerd om tot een systeem te komen dat correspondeert met de veroordeling en waarmee de Nederlandse veehouderij uit de voeten kan. In dat kader was het van belang om tot overeenstemming te komen met de Commissie, zodat zij Nederland zou steunen in het nitraatcomité bij het verkrijgen van een derogatie. Dit is een langdurig en intensief proces geweest, dat is neergeslagen in het akkoord.

De implementatie van het akkoord heeft grote gevolgen voor de veehouderij, maar men moet de eigen zegeningen tellen. Het niet sluiten van een akkoord had geleid tot een sterke vermindering van de veestapel. Nederland zal op basis van het akkoord een derogatie krijgen van 250 kg. Na het aflopen van de derogatie zal Nederland de gelegenheid krijgen om aan te tonen dat de derogatie niet leidt tot een belasting van het grondwater met meer dan 50 mg nitraat per liter. Verder komt er geen apart regime voor droge zandgronden, wat gunstig is voor een aantal provincies. Ook het stellen van het boer-boertransport op 15% is een handreiking. In het algemeen overleg in juni is daarnaast afgesproken dat mestverwerking zou moeten worden gestimuleerd door het toekennen van extra dierrechten.

De minister zegt toe zijn uiterste best te doen om via studie een oplossing te vinden voor «koeien in de wei». Daarbij wordt onder andere gekeken naar het weiden van pinken. Het nieuwe mestregime is overigens slechts een van de factoren die een rol spelen in de keuze voor weiden. Het gaat ook om de schaalgrootte, de verkaveling en de kosten voor gezondheid. Uiteraard moeten de marges van de milieunormen in acht worden genomen.

Er spelen momenteel heel veel zaken in de agrarische sector. Zo is er al vaak gesproken over de destructie. De minister zegt toe zijn best te doen om daarmee in de begroting van 2005 rekening te houden. Ook bij ammoniak wordt gezocht naar een oplossing. De minister zegt verder toe, de Kamer een brief te schrijven naar aanleiding van motie van de heer Koopmans over kostprijsverlaging. Hierin zal een overzicht worden gegeven van wat de minister op dit vlak onderneemt. De conclusie moet zijn dat de regering veel doet voor de veehouderij.

Het is verstandig om innovatie bij ondernemers te stimuleren. Minas was daarvoor een ideaal systeem, maar het is afgeschoten door het Europees Hof. Ook het stelsel van gebruiksnormen stimuleert boeren om efficiënt te werken, de bemesting te beperken en de gewasproductie te maximaliseren. Binnen het stelsel zijn stimulansen ingebouwd, zoals het ureumgetal en de berekening van de excretie. Boeren maken uiteraard allang gebruik van de geboden mogelijkheden. Op basis van het akkoord met de Commissie heeft Nederland de mogelijkheid om zaken als een certificeringssysteem zelf in te vullen met wetgeving. In het kader van het «tweede spoor» zullen in samenwerking met LTO Nederland en de mesttransporteurs de mogelijkheden worden onderzocht; de minister is bezig om een commissie te formeren.

De verhoging van de werkingscoëfficiënt voor grasland van 40% naar 45% was nodig om tegemoet te komen aan de opdracht van de Commissie dat de totale stikstofgift werd verlaagd. Dit wijkt af van wat eerder is besproken in overleggen tussen Kamer en minister, maar in de onderhandelingen moest worden toegegeven aan deze eis van de Commissie. Door de verhoging van de werkingscoëfficiënt is er minder ruimte voor kunstmest.

De bemestingsadviezen zullen worden geactualiseerd, zoals de minister al eerder aan de Kamer heeft toegezegd. Hierover hoeft geen misverstand te bestaan.

Bij het boer-boertransport is bij het vaststellen van een plafond gekozen voor een percentage en niet voor een absolute norm om zo voldoende ruimte te geven aan de grotere bedrijven. Bij het stellen van een absolute norm zou bovendien het milieurisico op kleinere bedrijven stijgen, omdat er dan minder mest bemonsterd hoeft te worden afgevoerd.

Er moet op het eigen bedrijf opslagcapaciteit zijn voor zes maanden. In beginsel is het mogelijk om mest op te slaan bij bijvoorbeeld de buren, maar dit moet wel gestructureerd en verantwoord plaatsvinden.

Het is al lange tijd duidelijk dat er per 1 januari 2006 wordt gestopt met Minas. Eventueel opgebouwde saldo's zijn vanaf dat moment onbruikbaar omdat deze in het nieuwe systeem geen betekenis hebben. Het valt niet te verwachten dat boeren op grote schaal misbruik zullen maken van de saldo's om tot onverantwoorde bemestingniveaus te komen.

Het valt niet uit te sluiten dat de nieuwe regels leiden tot een toename van het kunstmestgebruik. Dit is een paradoxaal gevolg van het nieuwe systeem. Aan dit probleem zal aandacht worden besteed bij het opstellen van wetgeving.

Het Mestloket probeert vanwege de kosten de voorraden mestbonnen beperkt te houden. Boeren kunnen zien aankomen dat zij de bonnen nodig hebben en daarop anticiperen.

De minister is niet bekend met het Belgische onderzoek naar de fysische ionen regulator (FIR). Hij krijgt hierover graag meer informatie van de heer Van der Ham.

Er is nooit gestreefd naar een bepaalde grootvee-eenheid per hectare. Uit de derogatie van 250 kg volgt een vermindering van de veedichtheid.

Het toegezegde geld voor de jonge boeren, 10 mln van de Nederlandse overheid en 10 mln uit Brussel, is niet verdwenen. Deze middelen zijn nu echter niet beschikbaar. Omdat Nederland niet voldoet aan de Nitraatrichtlijn is er volgens de Brusselse normen geen «goede landbouwpraktijk». Daardoor kunnen de wijzigingen van het POP niet worden goedgekeurd en is het bovendien moeilijk om een staatssteunprocedure te voeren. Naar verwachting zal op 1 januari 2006 wel worden voldaan aan de normen. In dat licht wil de minister de staatssteunprocedure gelijk laten lopen met de procedure voor het verkrijgen van de derogatie, zodat wellicht beide op 1 januari 2006 zijn gerealiseerd. Het nieuwe POP zal zijn beslag krijgen op 1 januari 2007, waarna de medefinanciering van Brussel kan plaatsvinden. Het totaalbedrag zal overigens lager uitvallen doordat de nationale steun in 2006 – waarschijnlijk gaat het om 3 mln tot 4 mln euro – niet wordt aangevuld door Brussel. Wellicht dat een volgend kabinet extra geld vindt zodat de Europese steun alsnog kan worden binnengehaald.

Nadere gedachtewisseling

De heer Waalkens (PvdA) blijft van mening dat het actieprogramma te vaag is. Bovendien worden op een aantal onderdelen improductieve keuzes gemaakt.

De minister is erin geslaagd de normen voor zandgronden «plat te slaan». Waarom doet hij dat ook niet bij de normen voor weiden en maaien? Desnoods moet hij daarvoor terug naar Brussel.

Het risico van het opsouperen van de Minas-saldo's worden door de minister onterecht gebagatelliseerd.

Het is onbestaanbaar dat nog twee jaar moet worden gewacht tot de regeling voor de jonge boeren ingaat. Alles moet uit de kast worden gehaald om vanaf 2005 een deel van het geld beschikbaar te stellen.

De heer Van den Brink (LPF) wil positief zijn en vertrouwt erop dat Nederland inderdaad, zoals de staatssecretaris zegt, de ruimte heeft om tot fatsoenlijke wetgeving te komen.

Er mag minder fosfaat worden toegevoegd dan nodig is voor het goed groeien van het gewas. Het is in dat licht niet genoeg dat de bewindslieden positief zijn over het meten.

Het voornemen om naar het ureumgetal te kijken klinkt sympathiek. Eigenlijk zou echter al het bouwland dat wordt bebouwd met een stikstofhoudend gewas, in aanmerking moeten komen voor derogatie. De grens van 70% is onlogisch.

Als de minister de regeling voor jonge boeren vanaf 2006 wil laten ingaan, zou hij het geld met terugwerkende kracht vanaf 2005 moeten uitbetalen.

De heer Oplaat (VVD) constateert dat er weinig ruimte wordt geboden. Indien de Kamer niet akkoord gaat, komt er geen derogatie; de bewindslieden zijn niet bereid om terug te gaan naar de onderhandelingstafel in Brussel. De heer Oplaat had gehoopt dat een meerderheid van de Kamer de bewindslieden daartoe zou dwingen, maar dat zit er helaas niet in.

Mevrouw Van Velzen (SP) stelt vast dat de staatssecretaris geen vertrouwen heeft in het beleid; eigenlijk vindt hij Minas nog steeds beter. Kan hij beleid waar hij zelf niet achter staat, nog wel uitleggen? Het is duidelijk dat het Europese beleid vastligt. Hopelijk valt er op een aantal punten nog vooruitgang te boeken bij het vertalen van het akkoord in Nederlandse wetgeving.

De heer Van der Vlies (SGP) is blij met de bereidheid van de minister om iets te regelen voor de jonge boeren. Hij had gehoopt dat het sneller kon, maar helaas kan dat blijkbaar niet vanwege de Europese regels. Dit valt te betreuren in het licht van de discussies en de toezeggingen uit het verleden.

Indien er in Brussel mogelijkheden zijn voor verbetering, moeten de bewindslieden daarop inspelen. De bewindslieden hebben echter terecht gewezen op de bestuurlijke grenzen. Verder moet bij de invulling van regelgeving goed worden gekeken naar de uitwerking op bedrijfsniveau.

De heer Van der Ham (D66) zegt toe dat hij de minister zal informeren over het Belgische onderzoek.

Er moet het beste worden gemaakt van de ontstane situatie. Waar ruimte is, moet die worden benut.

Welke rol hebben milieuorganisaties gespeeld bij de onderhandelingen? Hebben zij suggesties gedaan voor compromissen?

Is de minister bereid om meer aandacht te besteden aan innovaties?

De heer Koopmans (CDA) is blij dat de bewindslieden hebben uitgesproken dat de marges in het beleid volledig zullen worden benut. Doordat er geen afspraken zijn gemaakt over details, kan het akkoord wellicht toch op een verantwoorde wijze worden uitgevoerd. Er zal een gesprek moeten volgen met de Commissie over de verdere uitwerking, waarna er wetgeving zal komen. Bij dit alles loopt de heer Koopmans niet weg voor het juni-akkoord.

Het is verheugend dat de bewindslieden het ammoniak- en het stankdossier willen oplossen. Ook de toezeggingen in het kader van de motie over de kostprijs zijn bemoedigend. Dit laatste punt zou kunnen worden gekoppeld aan de begroting. Verder verdient de minister steun voor zijn streven om in de begroting rekening te houden met de destructie. Dat de minister zoekt naar een houdbare oplossing bij de regeling voor jonge boeren, is positief.

De staatssecretaris benadrukt dat de essentiële zaken niet kunnen worden veranderd omdat de Commissie anders niet zal instemmen met het actieprogramma. Nederland heeft wel de ruimte om tot goede nationale wetgeving te komen.

De rol van de Kamer is in dit geval hetzelfde als bij de implementatie van andere Europese richtlijnen. Daarbij zijn de mogelijkheden beperkt. Als een richtlijn er eenmaal is, dan heeft deze kracht van wet. Uit dit dossier kan de les worden getrokken dat aan het begin van een traject standpunten scherper moeten worden verwoord, ook door de Kamer, zodat niet aan het einde blijkt dat er een probleem is. Op dit moment is de situatie dat Nederland door het Europees Hof is veroordeeld; dat is de harde bestuurlijke realiteit. Indien er een bestuurlijk perspectief was, zouden de bewindslieden actie ondernemen.

In de voorfase heeft overleg met de milieubeweging plaatsgevonden, maar niet in laatste fase van eind juni en juli.

De meetdiepte wordt pas echt interessant als in 2009 wordt gesproken over verlenging van de derogatie. Het is belangrijk dat Nederland zijn huiswerk doet en met een nadere onderbouwing komt.

De minister benadrukt dat het niet zal lukken om de regeling voor jonge boeren vanaf 1 januari 2005 in te laten gaan. Hij zal zijn uiterste best doen voor de ingangsdatum van 1 januari 2006.

Het «platslaan» van maaien en weiden is niet mogelijk. Op dit moment weidt 90% van de bedrijven, 10% stalt op. Met het «platslaan» komt er een gewogen gemiddelde, dat een zeer kleine verbetering is voor bedrijven die weiden en grote verslechtering voor bedrijven die niet weiden.

Het voert te ver om tijdens dit overleg te discussiëren over de grens van 70%. Dat debat kan beter een andere keer worden gevoerd.

De heer Oplaat houdt de boeren voor de gek door te zeggen: als de regering het had gewild, was het heel anders gelopen. Nederland zit in een zeer netelige positie, waarbij de regering steun verdient, zeker van een coalitiepartij.

De voorzitter stelt vast dat er nog brieven komen over het stankbeleid, de kostprijsverlaging en de bemestingsadviezen. De destructie komt aan de orde bij de begroting voor 2005.

De voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

Schreijer-Pierik

De voorzitter van de vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

Buijs

De waarnemend griffier van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

Van Leiden


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), ondervoorzitter, Cornielje (VVD), Buijs (CDA), Van Beek (VVD), Schreijer-Pierik (CDA), voorzitter, Atsma (CDA), Oplaat (VVD), Geluk (VVD), Waalkens (PvdA), Snijder-Hazelhoff (VVD), Verbeet (PvdA), Van den Brink (LPF), Vergeer (SP), Vos (GroenLinks), Herben (LPF), Tichelaar (PvdA), Ormel (CDA), Duyvendak (GroenLinks), Koopmans (CDA), Van der Ham (D66), Van Velzen (SP), Koomen (CDA), Boelhouwer (PvdA), Douma (PvdA), Verdaas (PvdA), Kruijsen (PvdA) en Mosterd (CDA).

Plv. leden: Slob (ChristenUnie), Örgü (VVD), Spies (CDA), Dezentjé Hamming (VVD), Mastwijk (CDA), Ten Hoopen (CDA), Hofstra (VVD), Veenendaal (VVD), Samsom (PvdA), De Krom (VVD), Duivesteijn (PvdA), Eerdmans (LPF), Gerkens (SP), Vendrik (GroenLinks), Van As (LPF) Van Heteren (PvdA), Van Lith (CDA), Van Gent (GroenLinks), Van Bochove (CDA), Van der Laan (D66), Gerkens (SP), Jager (CDA), Timmer (PvdA), Depla (PvdA), Fierens (PvdA) en Dubbelboer (PvdA).

XNoot
2

Samenstelling:

Leden: Duivesteijn (PvdA), Hofstra (VVD), Buijs (CDA), voorzitter, Schreijer-Pierik (CDA), Van Gent (GroenLinks), Geluk (VVD), Veenendaal (VVD), Dijsselbloem (PvdA), ondervoorzitter, Snijder-Hazelhoff (VVD), Depla (PvdA), Van Oerle-van der Horst (CDA), Van As (LPF), Van den Brink (LPF), Van Bochove (CDA), De Ruiter (SP), Duyvendak (GroenLinks), Huizinga-Heringa (ChristenUnie), Koopmans (CDA), Spies (CDA), Van Lith (CDA), Van der Ham (D66), Van Velzen (SP), Timmer (PvdA), De Krom (VVD), Verdaas (PvdA), Kruijsen (PvdA) en Samsom (PvdA).

Plv. leden: Crone (PvdA), Dezentjé Hamming (VVD), Mastwijk (CDA), Ormel (CDA), Halsema (GroenLinks), Luchtenveld (VVD), Oplaat (VVD), Boelhouwer (PvdA), Örgü (VVD), Dubbelboer (PvdA), Hessels (CDA), Kraneveldt (LPF), Varela (LPF), Ten Hoopen (CDA), Vergeer (SP), Vos (GroenLinks), Van der Staaij (SGP), Vietsch (CDA), Sterk (CDA), Haverkamp (CDA), Koser-Kaya (D66), Gerkens (SP), Verbeet (PvdA), Balemans (VVD), Waalkens (PvdA), Van Heteren (PvdA) en Wolfsen (PvdA).

Naar boven