28 385
Evaluatie Meststoffenwet

nr. 19
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld, 14 mei 2003

De vaste commissie voor Landbouw, Natuurbeheer en Visserij1 en de vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer2 hebben op 23 april 2003 overleg gevoerd met staatssecretaris Odink van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij en staatssecretaris Van Geel van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer over:

– de brief van de staatssecretaris van LNV van 11 december 2002 met zijn reactie op moties inzake de evaluatie van de Meststoffenwet (28 385, nr. 13);

– de brief van de staatssecretaris van LNV van 17 december 2002 inzake de uitvoering van de moties evaluatie Meststoffenwet (28 385, nr. 14);

– de brief van de staatssecretaris van LNV van 16 januari 2003 inzake het kabinetsbesluit evaluatie Meststoffenwet; bemonstering via het forfaitaire spoor (28 385, nr. 15);

– de brief van de staatssecretaris van LNV van 21 februari 2003 inzake het MINAS-gat en uitvoering van de moties evaluatie Meststoffenwet (28 385, nr. 16);

– de brief van de staatssecretaris van LNV van 19 maart 2003 over plan van aanpak fraude bij export van dierlijke mest (28 385, nr. 17);

– de brief van de staatssecretaris van LNV van 7 april 2003 inzake knelgevallen varkenshouderij en pluimveehouderij (LNV-03-221);

– de brief van de staatssecretaris van LNV van 17 april 2003 met o.a. de laatste stand van zaken van het overleg in Brussel over het derogatieverzoek en over de Hofprocedure (28 385, nr. 18).

Van dit overleg brengen de commissies bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissies

De heer Koopmans (CDA) wijst op de lange tijd die met verandering van de Meststoffenwet is gemoeid. De wijziging die voortvloeit uit de brief van voormalig minister Brinkhorst van begin 2002 is nog steeds niet in wetgeving opgenomen. Bij de evaluatie van de Meststoffenwet is de normstelling voor het jaar 2003 nog niet opgenomen in de wetgeving. Meer in het algemeen loopt de wetgeving achter bij het (nieuwe) beleid, met negatieve gevolgen voor de rechtszekerheid voor de sector.

In november van het vorige jaar is gesproken over derogatie, de inbreukprocedure en de vele miljoenen aan boetes die opgelegd zouden worden als de nitraatrichtlijn van Brussel niet direct werd opgevolgd. De oorzaak van de toen door velen onjuist gevoelde dramatiek en hectiek lag bij de lopende ingebrekestelling bij het Europese Hof van Justitie. Uit de brief van de regering blijkt dan ook dat het wellicht nog jaren gaat duren voordat deze uitspraak neergelegd wordt in nieuwe regelgeving. De advocaat-generaal van het Hof maakt immers gehakt van het mineralenaangiftesysteem (Minas). De regering is erin geslaagd de zaak te dempen, aangezien de druk op dit punt aanzienlijk minder blijkt. De politiek moet zich niet (opnieuw) gek laten maken. Er bestaat hoop dat de regering creatieve oplossingen kan vinden om de Nederlandse intensieve veehouderij, rundveehouderij en akkerbouw in milieuopzicht goed aan de slag te laten gaan.

De heer Koopmans stipt aan dat de Kamer de nodige moties heeft aangenomen ter wijziging van de Meststoffenwet. In de brief van de regering valt te lezen dat eind mei een wetsvoorstel te verwachten is waarin de evaluatie in nieuwe normen wordt neergezet. Als daarin de genoemde moties niet zijn verwerkt, zal de CDA-fractie op de verschillende punten alsnog amendementen indienen.

De motie over het Minas-gat wordt door de regering creatief en weinig omslachtig ingevuld, namelijk door verlenging van de periode van herrekening met terugwerkende kracht tot zes jaar. Er zijn echter geluiden te horen dat deze maatregel onvoldoende dempend werkt. Zoekt de regering nog andere wegen om demping te doen plaatsvinden?

De heer Koopmans betreurt dat in politieke zin het beeld is ontstaan dat de regering nog niets met de moties heeft gedaan. Op het vlak van wijziging van excretienormenforfaits voor rundvee zijn echter enige, zij het nog onvoldoende, stappen gezet. Op het gebied van de droge zandgronden valt ook wat beweging te zien. Het uitgangspunt daarbij voor de CDA-fractie is 50 000 hectaren aan intrekgebied voor drinkwaterwinning. Over de monitoring is al veel en vaak gesproken. De regering meldt echter buitengewoon weinig over de instelling van een monitoringsysteem.

Er ligt een voorstel ter forfaitering van Minas. Een van de problemen van Minas is dat er een papieren, virtuele werkelijkheid is gecreëerd. Met een uitgebreid administratiesysteem met vaste normen valt de werkelijkheid echter niet te vatten. Uit de brief van de regering blijkt bovendien dat er mensen zijn die frauderen met het systeem. De krachtige aanpak van de staatssecretaris op dit vlak verdient steun. Daarbij moet echter de kanttekening worden gemaakt dat fraude soms uitgelokt wordt door complexiteit en onduidelijkheid van regelgeving. De staatssecretaris kan immers niet volhouden dat Minas uitblinkt in duidelijkheid.

De heer Koopmans leest in de brief over de knelgevallen varkenshouderij en pluimveehouderij, en de motie-Koopmans, een weg die leidt tot ongeduld bij de betrokkenen. Kan de staatssecretaris duidelijk maken waarom het afschaffen van de dierrechten pas in het jaar 2005 plaatsvindt?

De heer Oplaat (VVD) hoort al sinds zijn verkiezing in de Kamer in 1998 dat er binnen enkele maanden duidelijkheid zal komen over de derogatie. Het blijkt dus niet zo'n vaart te lopen in Brussel. Het geduld is echter op. Nederland moet dan ook de eigen weg blijven bewandelen en achter het derogatieverzoek blijven staan. Dat houdt in dat de regering met een wetsvoorstel moet komen om de normen tot het jaar 2005 te versoepelen. Die versoepeling moet overigens ook voor 2003 gelden. De moties van de heer Koopmans over wijziging van de Meststoffenwet kunnen rekenen op steun van de VVD-fractie. Minas is en blijft overigens wedden op het verkeerde paard. Brussel en ook het Hof van Justitie accepteert dit doelvoorschrift immers niet omdat de nitraatrichtlijn van een middelvoorschrift uitgaat.

Inzake het Minas-gat wordt vooral gesproken over de varkenshouderij. De problemen in de pluimveehouderij moeten echter ook niet vergeten worden. Bedrijven die alle mest afvoeren houden een tekort over van 40% tot 60%, omdat de berekende normen afwijken van de gemeten normen. Het gat moet dus ook voor de pluimveehouderij worden gedicht.

De heer Oplaat vindt dat er een alternatief ontwikkeld moet worden voor het geval het derogatieverzoek wordt afgewezen. Hierbij kan het plan Peilstok in de akker, ontwikkeld door Haskoning en NVV (Nederlandse Vakbond Varkenshouders), als uitgangspunt dienen. Dat sluit aan bij de motie die de VVD ooit heeft ingediend over meten is weten. Als het meten van nitraatconcentraties in water en bodemvocht op ieder perceel voor overheid en grondgebruiker problemen aantoont, moeten de normen aangescherpt worden. Als het meten geen problemen aantoont, moeten de normen versoepeld worden of gelijk blijven. Volgens deskundigen sluit dit alles direct aan bij de nitraatrichtlijn en de kaderrichtlijn water. Het biedt de grondgebruiker een meetbare vaststelling van nitraatverlies. Het biedt de overheid een gebiedsdekkend gemeten beeld van nitraat op weg naar grond- en oppervlaktewater. Het instrument is niet afhankelijk van bodem- en gewassoort en daarmee regionaal en internationaal toepasbaar. Het meetprotocol waarborgt een representatieve nitraatuitspoelingsconcentratie. Het klassieke conflict tussen boer, natuur en diverse overheden bij het mestgebruik wordt bovendien overstegen. Niet mestgebruik, maar emissie via water staat immers centraal. Het doel van schoon water wordt onderscheiden van de middelen die daartoe kunnen worden ingezet. Het vergroot de mogelijkheid van grondgebruikers om emissiedoelstellingen te bereiken. Het sluit bovendien aan bij gebiedsgericht milieubeleid. Gevoelige grond in een regio mag immers niet leiden tot doorsijpeling van nitraat naar grondwater. Deze meetvorm kan daarnaast dienen als objectiverend en faciliterend instrument in de reconstructietrajecten met het oog op inzicht in de feitelijke emissie van grondgebruik in relatie tot toegestane concentratieniveaus.

De VVD-fractie houdt meer in het algemeen vast aan het derogatieverzoek van 250 kilo zuivere stikstof uit dierlijke mest.

De heer Waalkens (PvdA) spreekt ook namens de fractie van GroenLinks uit dat redeneren met de rug naar Brussel slechts een schijnveiligheid oplevert. De nitraatrichtlijn kent immers een implementatiegebod voor alle lidstaten. Die richtlijn staat in Brussel niet ter discussie, alhoewel er een debat is over de uitvoering tussen de verschillende lidstaten en er een lopende ingebrekestelling bestaat bij het Europese Hof van Justitie. Implementatie van de nitraatrichtlijn houdt een beroep op de mogelijkheid van een wetenschappelijk onderbouwde derogatie in. De fractie van de PvdA steunt de inzet van de regering om de richtlijn in wetgeving om te zetten en de derogatie binnen te halen.

In de Nederlandse situatie doen zich specifieke problemen voor bij de implementatie van de nitraatrichtlijn. Het proces van spelregels en wetgeving moet gevolgd worden aan de hand van de praktische invulbaarheid van de regelgeving. Met de Europese Commissie moet een akkoord worden gesloten over de hoogte van de derogatie. Dat akkoord zal gevolgen hebben in de zin van mogelijke verliesnormen in Minas en een aanscherping van de mestafzetcontracten. In de laatste brief van de regering staat overigens dat het vigerende beleid in systematiek en omvang, inclusief enige modulatie met betrekking tot droogtegevoelige gronden, excretienormen en een aantal overlegzaken om het Minas-gat te dichten, gehandhaafd wordt tot en met 2004 of 2005. Volgens de wetgeving zijn de normen in het jaar 2003 immers reeds aangescherpt. Minas, dat onderdeel vormt van het derogatieverzoek, moet niet ter discussie worden gesteld. Minas, dat een eigen verantwoordelijkheid van de ondernemers nastreeft, moet niet forfaitair worden gemaakt. Initiatief op het bedrijf levert dan immers geen bedrijfsvoordeel of milieuvoordeel op. Overigens moet bij de forfaitaire excretienormen de praktijk gevolgd worden. Op deze wijze kan ook het Minas-gat beter beheersbaar worden gemaakt.

De heer Waalkens noemt de enorme bureaucratie van Bureau heffingen in Assen, die vastloopt in de controlesystematiek, een gevolg van de keuze van de ministeries: alle controles op alle bewegingen. Het afschaffen van de accountantscontrole, een totale beoordeling van de mineralenbalans, is in dit verband dan ook een gemiste kans. Bij het volgen van de fiscale route kan dit bureau af met 30% minder personeel. De praktijkcijfers van de projecten onder Minas laten zien dat er enorme winst geboekt is op basis van individuele inspanningen. De verliesnormen kunnen door de betrokken ondernemers goed ingevuld worden.

Volgens de afspraak worden de dierrechten afgeschaft in het jaar 2005. In de brief staat dat de bemonstering van mest van overheidswege op termijn wordt afgeschaft. Hier zal het bedrijfsleven dan ook direct op inspelen. Wat is erop tegen dat de bemonstering wordt meegenomen in het Minas-systeem?

De heer Van den Brink (LPF) is aangenaam verrast dat de VVD-fractie het rapport Peilstok in de akker aanhaalt, omdat dat indertijd in overheidskringen lacherig is onthaald. Alleen via deze weg krijgen natuur en veehouderij een kans en is er bovendien sprake van maatregelen op maat. Als het derogatieverzoek mislukt en Minas terzijde wordt geschoven, ligt dan ook hier de oplossing. De moties van de heer Koopmans worden nog steeds gesteund.

Het is goed dat de aangehaalde wijziging van voormalig minister Brinkhorst in wetgeving wordt doorgevoerd. Ook de opmerking dat ten behoeve van de demping van het Minas-gat de periode van verrekening met terugwerkende kracht wordt verlengd tot zes jaar valt in goede aarde. Duidelijk moet echter zijn dat het probleem niet wordt opgelost: bij fokzeugenmest deugt de bemonstering niet. De regering wil niet aan een forfaitair systeem voor fokzeugen. Dat komt neer op handhaving van een systeem waarvan volgens het IMAG (Instituut voor Milieu- en Agritechniek) proefondervindelijk is vastgesteld dat het niet deugt. Het ministerie maakt zichzelf hiermee ongeloofwaardig.

De heer Van den Brink haalt de passage aan waarin de regering stelt dat maatschappelijke consultatie heeft uitgewezen dat het alternatief het meest aanspreekt. Dat staat echter haaks op de passage dat er geen tegenstelling bestaat tussen de producent en de consument van mineralen. Er is toch geen tegenstelling nodig alvorens een probleem oplossing verdient? De regering maakt er tevens gewag van dat voorraden niet meegenomen worden omdat dit te moeilijk is. Dat is echter nog nooit gebleken in de praktijk. Het probleem ligt dan ook op het ministerie en niet bij de mestproducent.

Antwoord van de bewindslieden

De staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij stelt serieus overleg over deze belangrijke onderwerpen zeer op prijs. Jammer is dat het overleg plaatsvindt op een moment dat onduidelijk is of het overleg van 2 tot 4 mei in Brussel tot eventuele overeenstemming op grote lijnen met de Europese Commissie kan leiden.

De Tweede Kamer is op 4 oktober geïnformeerd over de resultaten van de evaluatie van de Meststoffenwet 2000–2001 en het besluit van het kabinet tot een wetswijziging en het aanpassen van de verliesnormen. Het wetsvoorstel ter zake is op 24 december aan de Raad van State voorgelegd. Het advies van de raad is nog vertrouwelijk, maar is zwaar van aard. Het kabinet zal voorgesteld worden om het wetsvoorstel, al dan niet gewijzigd als gevolg van de uitspraak van het Hof en eventuele overeenstemming over de derogatie met de Commissie, in te dienen in de zomer van dit jaar. Dit gebeurt vooral om grotere onrust in de sector te voorkomen. De uitspraak van het Hof wordt verwacht voor oktober 2003. Vooralsnog bestaat met de Commissie nog geen overeenstemming. Gehoopt wordt op korte termijn een principeakkoord te kunnen sluiten. De Commissie zal voor het definitieve akkoord waarschijnlijk de Hof-uitspraak afwachten. De stemming in het nitraatcomité is op zijn vroegst in de herfst, in oktober of november, te verwachten. De Kamer kent op het moment dat het wetsvoorstel wordt ingediend de mogelijkheid om te amenderen. Er is overigens, zij het zonder resultaat, getracht om voor 1 juni van mevrouw Walström duidelijkheid te verkrijgen inzake de derogatie. Dat wil echter niet zeggen dat de druk van de ketel is voor Brussel. Vandaar ook dat de inzet gericht is op de eerdergenoemde principeafspraak.

Bij de uitvoering van Minas is het essentieel dat fraude ook als zodanig wordt erkend. Dat mensen de complexiteit van Minas aanhalen als motief voor fraude, betekent echter niet dat dit iets afdoet aan het feit van fraude. Het complexe Minas is een antwoord op de harde eis van Brussel van een gebruiksnorm voor dierlijke mest en kunstmest op bedrijfsniveau. In Denemarken is een alternatief gezocht in een stikstofboekhouding, wat een telefoonboek aan regels heeft opgeleverd. Minas biedt aan de koplopers de mogelijkheid om een positie op te bouwen.

De staatssecretaris neemt kennis van het alternatieve plan, Peilstok in de akker. Dit kan eventueel uitgewerkt worden als de harde eis van 250 kilo zuivere stikstof als gebruiksnorm niet wordt gehaald. De vraag is echter of hiermee aan de eisen van Brussel wordt voldaan, nog afgezien van de uitvoeringsaspecten en -kosten.

Het is tevens de vraag of het vigerend beleid, ook inzake Minas, ongewijzigd blijft tot het jaar 2005. In de brief staat dat er op dit moment, in afwachting van de discussie in het weekend van 2 tot 4 mei, geen reden is tot aanpassing. Een en ander neemt niet weg dat het in geval van wijziging gaat om aanpassing op beperkte onderdelen.

De staatssecretaris herinnert aan het besluit om het personeelsaantal van Bureau heffingen in de komende tijd met 40% terug te brengen. Het bureau in Assen is reeds gekrompen van 600 naar 450 mensen. Dit ligt in lijn met de keuze om de sector met maatwerk van dienst te zijn, met meer mestplaatsingsruimte en lagere mestafzetkosten. Een verdere verkleining komt echter neer op simplificatie. Ook deze discussie zal aan duidelijkheid winnen, ook in de zin van een consequent overheidsbeleid, als met Brussel een afspraak over de derogatie kan worden gemaakt. Meer in het algemeen moet duidelijk zijn dat een complex systeem om veel controle vraagt.

De verlenging van de periode van verrekening met terugwerkende kracht tot zes jaar houdt een demping in over een periode van zes jaar. Bij de problematiek van het Minas-gat is de verwachting dat bij demping over zes jaar minder dan 1% betalingen zal moeten doen.

De staatssecretaris wijst op het voorstel tot aanpassing van het systeem in forfaitaire zin in verband met de onnauwkeurigheid van de bemonstering van met name zeugenmest. De resultaten van het IMAG-onderzoek zijn inmiddels ingehaald door nieuwe resultaten van het IMAG, waaruit blijkt dat de uitslagen van 29% bijgesteld moeten worden naar 16%. De achtergrond hierbij ligt in statistische berekeningen in het kader van hulpstukbemonstering ten opzichte van het totale monster. Het onderzoek van het proefstation veehouderij gaat over het in de kelder en bodem achterblijvende fosfaat. De Kamer zal deze onderzoeken binnenkort ontvangen. De resultaten van een extra onderzoek over bemonstering van mest worden overigens eind mei verwacht. Al met al lijkt het erop dat de bemonstering nauwkeuriger is dan uit het eerste rapport is gebleken.

In december vorig jaar is in een gesprek met LTO (Land- en tuinbouworganisatie) en de NVV vastgesteld dat zij gebruik willen maken van de geboden faciliteit voor de knelgevallen. LTO is tevens gevraagd om ook de knelgevallen in de pluimveesector mee te nemen. Zij maken een inventarisatie van in aanmerking komende gevallen, inclusief een plan van aanpak met een financiële onderbouwing. Die gegevens zullen zeer binnenkort beschikbaar komen, waarop nadere afspraken worden gemaakt over onder andere een financiële bijdrage van het ministerie van LNV.

De staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer hoopt in het weekend van 2 tot 4 mei tot een principeafspraak over onder andere de derogatie te komen met de Europese Commissie. In juni krijgt de Kamer de gelegenheid in een open debat een integraal oordeel te vellen over deze afspraak, het conceptwetsvoorstel, het advies daarop van de Raad van State en de consequenties voor de verliesnormen voor de jaren 2003 en 2004. Bij een probleemloos traject is het concept gereed in de eerste week van juni, na de ministerraad van 6 juni. Al het mogelijke wordt in het werk gesteld om de stukken op 9 juni bij de Kamer te krijgen. Dat tijdstip kan eveneens uitkomst bieden omdat tegen die tijd wellicht een nieuw regeerakkoord is gesloten.

Er is verwezen naar de hectiek en dramatiek van december vorig jaar. Die werd echter veroorzaakt door het negatieve advies in het nitraatcomité. De regering heeft vervolgens veel tijd en energie besteed aan het, succesvol, creëren van een open overlegklimaat met Brussel. Daarbij bestaat waardering voor de ruimte die de Kamer de regering heeft gelaten voor het overleg met Brussel, ondanks de moties bij het conceptwetsvoorstel. Een en ander neemt niet weg dat de discussie over het conceptwetsvoorstel niet nog langer opgehouden kan worden.

Het monitoringsprogramma oppervlaktewater, een gevolg van een motie van de heer Koopmans, kent volgens de staatssecretaris gedetailleerde activiteiten ten opzichte van de huidige niveaus van kenmerken en kwaliteit. Over alle activiteiten wordt in het voorjaar van 2004 gerapporteerd. In het jaar 2003 worden de rapportages over de eutrofiëringstoestand van de kleine wateren geactualiseerd. In november 2003 zijn de concepteindrapporten van het Rijksinstituut voor Integraal Zoetwaterbeheer en Afvalwaterbehandeling (RIZA) gereed. Aangezien er gebieden ondervertegenwoordigd waren in de vorige rapportages, worden extra meetpunten toegevoegd om een landdekkend plaatje voor het jaar 2004 te creëren. Tevens vindt een nadere analyse plaats van mestgift, kwaliteit grondwater en oppervlaktewater op bedrijfsniveau. In vier proefgebieden is Alterra een samenwerking met RIZA en RIVM gestart om specifieke uitspraken te doen over de invloed van landbouw op stroomgebiedsniveau. In de nitraatrichtlijn wordt overigens bijzondere aandacht besteed aan de droge zandgrondgebieden. Hier ligt overigens geen relatie met de derogatiediscussie in enge zin. Er kan niet voor alleen de waterintrekgebieden gekozen worden met het oog op een Hof-uitspraak in een zaak tegen het Verenigd Koninkrijk.

Het systeem van Minas is veel beter dan de alternatieven die door, bijvoorbeeld, Brussel aangedragen worden. Het resultaat in Nederland voor de landbouwsector is beter dan in het Brusselse systeem. Het voorstel van Peilstok in de akker kent dezelfde makke als Minas, omdat opnieuw niet op de aanwendingsnormen maar op het resultaat wordt afgerekend. Deze methode is sympathiek, maar is en blijft in strijd met de manier waarop Brussel de problematiek aanpakt.

Nadere gedachtewisseling

De heer Koopmans (CDA) geeft aan dat als het kabinet voor half juni niet met een conceptwetsvoorstel over de brug komt, de CDA-fractie stappen tot een initiatiefwetsvoorstel zal nemen.

De verdediging van Minas door de staatssecretaris van VROM is indrukwekkend. Waarom pakt de regering het forfaitaire spoor zo slecht op? Dat spoor komt immers neer op een combinatie waarin gescoord wordt op milieuwinst en bureaucratievermindering. Meer in het algemeen is duidelijk dat de regering de zaken veel te veel laat afhangen van Brussel.

De heer Oplaat (VVD) verwacht het conceptwetsvoorstel in de eerste week van juni.

De vraag over het Minas-gat bij pluimveemest is niet beantwoord. Ook daar is sprake van een verschil van 40% tot 60% bij afvoer ten opzichte van de gemeten norm en de aangeslagen norm.

Peilstok in de akker is een prima instrument, omdat daarbij water het leidende principe is. Dat houdt in dat de klassieke tegenstelling tussen boer, natuur en overheid wegvalt en de mogelijkheid ontstaat van gebiedsgericht beleid. De regering moet deze methode dan ook onderzoeken als alternatief bij afwijzing van het derogatieverzoek.

De heer Van den Brink (LPF) herinnert de regering eraan dat de ingediende moties, die moeten leiden tot amendementen op de huidige mestwetgeving, nog steeds een Kamermeerderheid kennen. Dit moet dan ook gevolgen hebben voor het conceptwetsvoorstel.

Meer in het algemeen telt bij milieubeleid het resultaat, namelijk de milieuwinst. Hoe kan het dan dat de regering stelt dat de voorraden niet meegenomen worden omdat die te moeilijk te meten zijn?

De heer Waalkens (PvdA) neemt waar dat de Kamer met de rug naar Brussel bekijkt hoe het er in de provincie Nederland aan toe gaat. De route is immers dat na de beoordeling van Brussel van het derogatieverzoek op grond daarvan de implementatie moet plaatsvinden. In hoeverre is de regering bereid om nitraat en fosfaat in de systematiek te onderscheiden? Die vraag is naar voren gekomen, maar zal neerkomen op een zwalkend beleid gezien het gekozen systeem.

De staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij staat niet negatief ten opzichte van een forfaitair systeem, maar wacht inzake veranderingen in of aan Minas de principeafspraak met Brussel af. De inspanningen van de regering zijn dan ook gericht op een serieus gesprek met Brussel over oplossingen ten aanzien van de veehouderij.

Pluimveemest wordt niet anders behandeld dan varkensmest in verband met het Minas-gat en demping door verrekening over de voorafgaande zes jaar. Als blijkt dat de getallen verkeerd zijn, worden die met terugwerkende kracht aangepast.

De staatssecretaris laat weten dat er 69 mln euro beschikbaar is gesteld voor kennisontwikkeling en -verspreiding ten behoeve van mestbeleid en verliesnormen. In het programma Sturen op nitraat wordt stikstof in zowel bodem als grondwater gemeten. De resultaten tot nu tot zijn niet eenduidig. Zij worden meegenomen bij de reeds gestarte evaluatie voor het jaar 2004. Er bestaat bij de regering geen onwil om naar Peilstok in de akker te kijken. De Kamer zal een brief ontvangen over het standpunt van de regering ter zake.

Het is duidelijk dat naast nitraat en de nitraatrichtlijn ook fosfaat van belang is, ook voor Brussel, voor het waterkwaliteitsbeheer. Een onderscheid tussen fosfaat en nitraat in afwachting van het nog te verwachten resultaat is dan ook onverstandig.

De staatssecretaris legt uit dat een voorraad mest in een put wellicht gemakkelijk in te schatten is in kubieke meters. Het gaat echter om de hoeveelheid mineralen in een mestput. De voorraad wordt niet meegenomen. In de dempingsystematiek over zes jaar kan die van jaar tot jaar verrekend worden. Men is niet verplicht om het af te voeren. De ondernemers willen het liefst aan het einde van het jaar geen heffing betalen. De vraag is of de extra kosten in december om de put leeg te maken opwegen tegen de baten van de verruimde dempingsystematiek.

De staatssecretaris van Volksgezondheid, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer herhaalt dat de systematiek van Peilstok in de akker wellicht sympathiek is, maar dat er geen mogelijkheid tot implementatie bestaat gezien de discussie in Brussel. De Brusselse methodiek is er immers een van sturing op inputgerichte aanwendingsnormen met maxima. De regering zal zich echter in de materie verdiepen.

De basishouding en het leidend principe van VROM in het algemeen is dat er sprake moet zijn van milieuwinst. Er moet overeenstemming worden bereikt met Brussel over sturen op milieuwinst met behoud van de individueel gerichte systematiek, met ruimte voor innovatief vermogen van ondernemers.

De voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

Meijer

De voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

Buijs

De waarnemend griffier van de vaste commissie voor Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

Van Leiden


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Van der Vlies (SGP), ondervoorzitter, Cornielje (VVD), Meijer (CDA), voorzitter, Buijs (CDA), Schreijer-Pierik (CDA), Atsma (CDA), Oplaat (VVD), Geluk (VVD), Waalkens (PvdA), Dijsselbloem (PvdA), Verbeet (PvdA), Van den Brink (LPF), Vergeer-Mudde (SP), Van den Brand (GroenLinks), Herben (LPF), Tichelaar (PvdA), Jager (CDA), Ormel (CDA), Duyvendak (GroenLinks), Koopmans (CDA), Van der Ham (D66), Van Velzen (SP), Aptroot (VVD), Douma (PvdA), De Krom (VVD), Verdaas (PvdA) en Kruijsen (PvdA).

Plv. leden: Slob (ChristenUnie), Terpstra (VVD), Rietkerk (CDA), Spies (CDA), Mastwijk (CDA), Mosterd (CDA), Kamp (VVD), Schultz van Haegen-Maas Geesteranus (VVD), Samsom (PvdA), Timmer (PvdA), Duivesteijn (PvdA), Eerdmans (LPF), Lazrak (SP), Vos (GroenLinks), Van As (LPF), Van Heteren (PvdA), Van Geel (CDA), Van Lith (CDA), Van Gent (GroenLinks), Van Bochove (CDA), Van der Laan (D66), Gerkens (SP), Hofstra (VVD), Depla (PvdA), Örgü (VVD), Fierens (PvdA) en Dubbelboer (PvdA).

XNoot
2

Samenstelling: Leden: Duivesteijn (PvdA), Hofstra (VVD), Buijs (CDA), voorzitter, Schreijer-Pierik (CDA), Van Gent (GroenLinks), Oplaat (VVD), Geluk (VVD), Dijsselbloem (PvdA), ondervoorzitter, Depla (PvdA), Van Oerle-van der Horst (CDA), Van As (LPF), Van den Brink (LPF), Van Bochove (CDA), De Ruiter (SP), Duyvendak (GroenLinks), Huizinga-Heringa (ChristenUnie), Koopmans (CDA), Spies (CDA), Van Lith (CDA), Van der Ham (D66), Van Velzen (SP), Timmer (PvdA), De Krom (VVD), Verdaas (PvdA), Kruijsen (PvdA), Schultz van Haegen-Maas Geesteranus (VVD) en Samsom (PvdA).

Plv. leden: Crone (PvdA), Griffith (VVD), Mastwijk (CDA), Ormel (CDA), Van den Brand (GroenLinks), Kamp (VVD), Terpstra (VVD), Boelhouwer (PvdA), Dubbelboer (PvdA), Meijer (CDA), Kraneveldt (LPF), Varela (LPF), Ten Hoopen (CDA), Vergeer-Mudde (SP), Vos (GroenLinks), Van der Staaij (SGP), Vietsch (CDA), Van Geel (CDA), Rietkerk (CDA), Giskes (D66), Gerkens (SP), Verbeet (PvdA), Örgü (VVD), Waalkens (PvdA), Van Heteren (PvdA), Cornielje (VVD) en Wolfsen (PvdA).

Naar boven