28 385
Evaluatie Meststoffenwet

nr. 18
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN LANDBOUW, NATUURBEHEER EN VISSERIJ

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 17 april 2003

Met het oog op het Algemeen Overleg van de vaste commissie voor Landbouw, Natuurbeheer en Visserij van 23 april a.s. informeer ik u, mede namens de staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, over de actuele stand van zaken met betrekking tot het derogatieverzoek en de lopende Hofprocedure. Tevens informeer ik u over de mogelijkheden om het stelsel van MINAS meer forfaitair te maken, zoals toegezegd in mijn brief van 21 februari 2003 (28 385, nr. 16).

Stand van zaken derogatie en Hofprocedure

Op dit moment is nog geen overeenstemming met de Commissie bereikt. In december vorig jaar is met EU-Commissaris Wallström afgesproken om zo snel mogelijk tot afronding te komen van de onderhandelingen over een derogatie. In de ambtelijke gesprekken in de afgelopen maanden is voortgang geboekt. Er is van Nederlandse zijde veel moeite gedaan om de Commissie een transparant en volledig overzicht te geven van de werking van het Nederlandse mestbeleid. De grote inspanningen die Nederland zich getroost om het mestprobleem op te lossen zijn erkend. 2 of 3 mei 2003 zal opnieuw overleg worden gevoerd met EU-Commissaris Wallström en zal getracht worden tot een principe akkoord te komen met de Commissie.

De Commissie heeft aangegeven dat zij pas tot een definitief akkoord met Nederland wil komen op het moment dat het Europese Hof van Justitie tot een uitspraak is gekomen in de lopende ingebrekestelling procedure. In dat definitieve akkoord gaat het niet alleen om de hoogte van derogatie maar ook over het instrumentarium (MINAS en Mestafzetovereenkomsten) waarmee Nederland de richtlijn implementeert. De verwachting was dat het Hof dit voorjaar tot een uitspraak zou komen, maar dat zal waarschijnlijk niet gebeuren. Waarschijnlijk zal de uitspraak wèl nog vóór oktober 2003 worden gedaan. Dan vindt er namelijk een wisseling plaats van een aantal rechters van het Hof. Gebruikelijk is dat zaken waarin al door de Advocaat-Generaal is geconcludeerd – zoals bij de onderhavige zaak het geval is – vóór een dergelijke wisseling worden afgedaan.

Deze ontwikkelingen betekenen dat er op zijn vroegst dit najaar over een definitief voorstel van Nederland voor derogatie in het Nitraatcomité zal worden gestemd. Op basis daarvan zal Nederland zijn wetgeving aanpassen. Dat betekent dat er op zijn vroegst in 2005 en – afhankelijk van de ingrijpendheid van de aanpassingen in het stelsel – mogelijk pas in 2006 aangepaste regelgeving van kracht zal worden.

Wetsvoorstel Evaluatie Meststoffenwet

In december 2002 is het wetsvoorstel dat invulling moet geven aan de voorstellen uit mijn brief over de Evaluatie van de Meststoffenwet van 4 oktober 2002 (Kamerstukken II 2002/03, 28 385, nr. 2) ter advisering aan de Raad van State voorgelegd. Inmiddels heeft de Raad van State een advies uitgebracht over het wetsvoorstel. Ik heb u in de brief van 21 februari jl. (Kamerstukken II 2002/03, 28 385, nr. 16) gemeld dat ik het wetsvoorstel pas aan uw Kamer zou zenden nadat er duidelijkheid is ontstaan over de derogatie. Mijn verwachting was dat dit in het voorjaar zou kunnen. Gezien het verloop van de discussie met de Commissie en met name gezien het feit dat niet zeker is dat het Hof nog voor het zomerreces tot een uitspraak zal komen, acht ik het niet langer verantwoord onduidelijkheid te laten bestaan over de met het wetsvoorstel beoogde tijdelijke verruimingen van de normstelling. Gegeven de uitkomsten van de evaluatie van de Meststoffenwet zijn deze verruimingen noodzakelijk en verantwoord. Agrariërs zijn op de hoogte van de voorgenomen versoepelingen en zij anticiperen daar mogelijk ook op. Ik wil niet dat zij onnodig lang in onzekerheid worden gelaten. Ik ben derhalve voornemens aan het kabinet voor te stellen om het wetsvoorstel verder in procedure te brengen met het oog op indiening bij uw Kamer.

MINAS forfaitair maken

Ik heb u in de brief van 21 februari jl. (28 385, nr. 16) gemeld dat ik u zou informeren over de mogelijkheden om te komen tot een meer forfaitair MINAS-stelsel. Ik heb een uitvoerige maatschappelijke consultatie gehouden aan de hand van het door het Expertisecentrum-LNV opgesteld rapport «Vereenvoudiging MINAS, verkenning van opties». Deze consultatie heeft geen eenduidig advies opgeleverd. Een forfaitair stelsel ondervangt de problemen die er in het huidige verfijnde stelsel zijn met de variatie in bemonsteringsuitslagen en de kosten van mestbemonstering. Verder geeft het een vermindering van uitvoeringslasten voor de overheid en van administratieve lasten voor de veehouderij. Aan de andere kant is een forfaitair stelsel ook meer rigide, het brengt ondernemers die beter presteren dan het forfait in een nadelige positie. Een gemengd stelsel waarin ondernemers de keuze krijgen om óf forfaitair aangifte te doen óf verfijnd, zou dit nadeel kunnen ondervangen. Dan vervallen echter de voordelen van minder uitvoeringslasten geheel en de voordelen van administratieve lastenvermindering gedeeltelijk. Bovendien worden de milieurisico's groter.

In het rapport van het Expertisecentrum-LNV wordt naast het forfaitaire stelsel een alternatief gepresenteerd. Dit gaat niet uit van een vast forfait maar van een stelsel van afspraken (als alternatief voor bemonsteren) tussen de leverancier en de afnemer over de mineralen in een bepaalde vracht mest. Tijdens de maatschappelijke consultatie is gebleken dat dit alternatief het meeste aansprak.

Voorwaarde voor een verantwoorde introductie van deze variant is dat er sprake is van voldoende tegengesteld belang tussen leverancier en afnemer. Dat is thans niet het geval. Sommige akkerbouwbedrijven hebben binnen MINAS meer ruimte om mest aan te voeren dan men in de praktijk nodig heeft. In dergelijke gevallen is het te verwachten dat de afgesproken hoeveelheid mineralen niet overeenkomt met de werkelijkheid. Ik kom tot de conclusie dat het niet verstandig is nu te besluiten tot het invoeren van een forfaitair stelsel. Dit besluit dient mijns inziens gekoppeld te worden aan de bredere discussie die zal ontstaan over het stelsel nadat er met de Commissie een akkoord is bereikt over stelsel en derogatie in het licht van de Hofuitspraak. Nadat in Brussel duidelijkheid is ontstaan kan vanuit dat perspectief gekeken worden naar verdere vereenvoudiging van de stelsels van MINAS, mestafzetovereenkomsten en dierrechten. Hier zal ook gekeken worden naar de mogelijkheden om de bemonstering van mest op termijn af te schaffen.

Voorraden in de MINAS-aangifte

In mijn brief van 17 december jl. (28 358, nr. 14) heb ik aangegeven te bezien of het, mede in het licht van een forfaitair systeem, wenselijk en uitvoeringstechnisch mogelijk is om voorraden mee te kunnen nemen in de MINAS-aangifte. Ik kom tot de conclusie dat de argumenten die bij het totstandkomen van MINAS zijn gehanteerd om géén mogelijkheid te bieden tot het meenemen van voorraden in de MINAS-aangifte, nog steeds gelden. Het op betrouwbare wijze vaststellen van de hoeveelheid mineralen in de op het bedrijf aanwezige hoeveelheid dierlijke mest is zeer lastig. Het zal leiden tot grote onnauwkeurigheden en daarmee tot afnemende sturingskracht van het MINAS-instrumentarium. Dat acht ik ongewenst.

Ik ben van mening dat voor de korte termijn voldoende is gedaan om de knelpunten in het huidige stelsel weg te nemen. Door tal van maatregelen zijn het afgelopen jaar de administratieve lasten die samenhangen met het mestbeleid met circa 25% gedaald. Tevens heb ik de problemen met het MINAS-gat opgelost, door wijziging van de aan- en afvoernormen voor varkens en een verlenging van de verrekentermijn binnen MINAS naar het verleden van 3 naar 6 jaar.

De Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

B. J. Odink

Naar boven