28 385
Evaluatie Meststoffenwet

nr. 150
BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 15 juli 2009

Tijdens het AO over het 4e Actieprogramma Nitraatrichtlijn op 16 april 2009 (Kamerstuk 28 385, nr. 144) heb ik naar aanleiding van de informatie van het lid Van der Vlies toegezegd om uw Kamer te informeren over fosfaatgebrek bij koeien in relatie tot fosfaat in de voeding en evenwichtsbemesting van grasland. In deze brief zal ik hier op ingaan. Momenteel wordt in opdracht van het ministerie van LNV een breed onderzoek uitgevoerd naar de vermindering van fosforinput in de veehouderij via voer en kunstmest. De onderstaande gegevens zijn gebaseerd op het onderdeel binnen dit onderzoek over melkvee, dat in concept klaar is. Het gehele onderzoek komt in het najaar beschikbaar.

De Nederlandse behoeftenormen voor landbouwhuisdieren worden vastgesteld door het Centraal Veevoeder Bureau (CVB) van het Productschap Diervoeder. Deze normen zijn gebaseerd op praktijkproeven en zijn ruim ingeschat. Met het rantsoen dat koeien in Nederland meestal krijgen, dat voor een groot deel uit gras bestaat, is het vrijwel onmogelijk om onder de P(fosfor)-behoeftenormen te voeren. Dit gaat ook op als het P-gehalte in het gras daalt als gevolg van lagere gebruiksnormen voor fosfaat.

Uiteraard blijft het in individuele gevallen mogelijk dat een dier een P-tekort heeft. Dit kan bijvoorbeeld gebeuren in het begin van de lactatieperiode, bij dieren die op dat moment een rantsoen krijgen dat onvoldoende P bevat. Dit tekort ontstaat voornamelijk doordat de opnamecapaciteit van het dier op dat moment geringer is. Een tijdelijk P-tekort is vanuit diergezondheid en dierenwelzijn geredeneerd niet ernstig.

Als blijkt dat een dier een ernstig P-tekort heeft, is dit redelijk eenvoudig op te lossen met (tijdelijk) extra P in de voeding.

De minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

G. Verburg

Naar boven