28 385
Evaluatie Meststoffenwet

nr. 133
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING EN MILIEUBEHEER

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 8 april 2009

Door middel van deze brief informeer ik u, mede namens de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, over de resultaten van het onderzoek naar denitrificatie (afbraak van nitraat) in het grondwater (hierna: denitrificatiestudie). Dit onderzoek heb ik toegezegd door middel van mijn brief van 30 november 2007 (Kamerstuk 28 385, nr. 94). De minister van LNV heeft u op 13 december 2007 nader geïnformeerd over de opzet van het onderzoek (Kamerstuk 28 385, nr. 104). Op 29 september 2008 en 8 oktober 2008 heb ik u geïnformeerd over het verloop van de eerste review van het onderzoek (Kamerstukken 28 385, nrs. 115 en 118). Het onderzoek is tevens besproken tijdens het Algemeen Overleg met uw Kamer op 6 december 2007 (Kamerstuk 28 385, nr. 103), het Verslag Algemeen Overleg van 13 december 2007 (Handelingen der Kamer II, vergaderjaar 2007–2008, nr. 36, blz. 2820–2822) en het Algemeen Overleg op 2 oktober 2008 (Kamerstuk 28 385, nr. 119).

Achtergrond

De denitrificatiestudie had tot doel meer inzicht te genereren in de afname van nitraat in de eerste vijf meter van het grondwater en de bijdrage van de afbraak van nitraat (denitrificatie) en uitspoeling hierin. De achterliggende beleidsvraag hierbij was of afname van nitraat in de eerste vijf meter van het grondwater ook wezenlijk is voor het bepalen van de beleidsopgave voor landbouwbedrijven. De rol van uitspoeling staat hierbij centraal opdat bij de toetsing rekening kan worden gehouden met afwenteling op het te beschermen dieper grondwater en oppervlaktewater. Bescherming hiervan is noodzakelijk voor het behoud van schone drinkwatervoorraden en om te voldoen aan de Kaderrichtlijn Water door het bereiken van een goede ecologische oppervlaktewaterkwaliteit.

Review Nederlands onderzoek door internationale wetenschappers

De denitrificatiestudie is uitgevoerd door het RIVM in samenwerking met Alterra en Deltares (vhn. TNO). Teneinde de aanpak en resultaten te toetsen is de studie tweemaal onderworpen aan een internationale review door wetenschappers uit 5 verschillende landen. De eerste review vond plaats voorafgaand aan het uitvoeren van het onderzoek. Over de uitkomst van deze eerste review bent u per genoemde brief van 29 september 2008 geïnformeerd (Kamerstuk 28 385, nr. 115).

Conclusies denitrificatiestudie

Uit eerdere veldstudies is gebleken dat de nitraatconcentratie onder droge zandgronden binnen de eerste vijf meter van het grondwater gemiddeld niet afneemt met de diepte, maar onder de neutrale en natte zandgronden wel. Modelberekeningen bevestigen dit beeld, uitgaand van de huidige situatie waarbij de bemesting met de jaren afneemt. Ook in de droge gronden treden verliezen van nitraat op met de diepte. Het grondwater op vijf meter diepte is echter ouder en is geïnfiltreerd in een tijd dat het mestgebruik hoger was, waardoor er oorspronkelijk meer nitraat in het water zat. De afname die optreedt door natuurlijke bodemprocessen wordt daardoor teniet gedaan door het feit dat de oorspronkelijke concentratie hoger was dan in het water dat meer recent is geïnfiltreerd en zich nu in de bovenste meter bevindt. In de toekomst, bij een situatie van constante bemesting, wijzen berekeningen uit dat ook onder droge zandgronden een afname in de nitraatconcentratie zal optreden in de eerste vijf meter van het grondwater. Hierbij kan een onderscheid worden gemaakt tussen de afname die optreedt tussen maaiveld en de gemiddeld laagste grondwaterstand, en de afname in de vijf meter onder gemiddeld laagste grondwaterstand. Denitrificatie treedt vooral op in de laag tussen maaiveld en de gemiddeld laagste grondwaterstand. Bij de huidige systematiek van toetsing wordt het merendeel van de denitrificatie daarmee dus al meegenomen. In de laag tussen gemiddeld laagste grondwaterstand en vijf meter onder gemiddeld laagste grondwaterstand treedt een verdere afname in de nitraatconcentraties op. Een beperkt deel van deze afname is het gevolg van denitrificatie. In deze laag wordt de afname van de nitraatconcentraties met de diepte voornamelijk veroorzaakt door uitspoeling naar het oppervlaktewater en het diepere grondwater.

Vaststelling reviewcommissie

De resultaten van de denitrificatiestudie zijn voorgelegd aan de wetenschappelijke reviewcommissie voor een tweede review. De reviewcommissie oordeelt dat de resultaten van de denitrificatiestudie geen handvat bieden om de conclusies die aan de hand van eerder onderzoek zijn getrokken te veranderen. De onderbouwing van dit oordeel is opgenomen in het verslag van de tweede review dat is verwerkt in het bij deze brief gevoegde RIVM-rapport.1

Conclusie

Op basis van de resultaten van de denitrificatiestudie en de conclusies van de reviewcommissie trek ik de volgende conclusies voor het meten van nitraatgehalten in het grondwater.

De huidige meetdiepte, de bovenste meter van het grondwater blijft ongewijzigd. Deze meetdiepte geeft het beste en snelste inzicht in de effecten van het beleid en het handelen van de agrariërs. Bovendien wordt het grootste deel van de denitrificatie op deze manier reeds meegenomen in de metingen.

Het onderzoek laat zien dat daarnaast nog enige afname van het nitraatgehalte plaatsvindt tussen de huidige meetdiepte en een meetdiepte tot 5 meter onder het niveau van het bovenste grondwater. Voor het 4e nitraatactieprogramma (4e AP) heeft deze uitkomst geen gevolgen. De komende jaren treedt deze afname nog niet op vanwege naijling en de reductieopgave is op zandgronden nog groot. De komende jaren zal de sector met ondersteuning van de overheid alles op alles moeten zetten om door innovatieve technieken de stikstofverliezen op zandgronden te verlagen. In het 4e AP, dat doorkijkt naar het 5e AP, is deze opgave duidelijk beschreven.

Ter voorbereiding van het 5e AP waarmee tegemoet gekomen zal worden aan de eisen voor grond- en oppervlaktewaterkwaliteit, wordt dan alle kennis betrokken die beschikbaar is, inclusief de uitkomsten van deze studie.

Ik hoop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.

De minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. M. Cramer


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven