28 358
Wijziging van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962 (versterking van de handhaving en bepalingen inzake uitbreidingstoelatingen)

nr. 4
VERSLAG

Vastgesteld 17 juni 2002

De vaste commissie voor Landbouw, Natuurbeheer en Visserij1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel brengt als volgt verslag uit van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering de gestelde vragen afdoende beantwoordt, acht de commissie de schriftelijke behandeling van dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.

Inhoudsopgave

• Algemeen

• De Bestrijdingsmiddelenwet 1962

• Versterking van de handhaving

• Uitbreidingstoelatingen

• Afleverings- en opgebruiktermijnen

• Gevolgen voor het bedrijfsleven

• Artikelsgewijs

Algemeen

In voorliggend wetsvoorstel refereert de regering aan de beleidsnota «Zicht op Gezonde Teelt» (27 858, nr. 7). Bij de behandeling van deze beleidsnota is destijds met steun van de leden van de CDA-fractie de motie van der Vlies c.s. aangenomen (27 858, nr. 18), waarin de regering wordt verzocht om wat de data van realisering van de doelstellingen uit de beleidsnota betreft een voorbehoud te maken. De regering heeft vervolgens de Kamer laten weten deze motie naast zich neer te leggen. Voor de indieners was een overweging voor het indienen van eerdergenoemde motie het ontbreken van het draagvlak voor de gepresenteerde beleidsvoorstellen. Welke beleidsmaatregelen heeft de regering inmiddels als gevolg van de beleidsnota Zicht op Gezonde Teelt genomen, welke zullen nog genomen worden en wordt voorliggend wetsvoorstel als een van deze beleidsvoornemens beschouwd? Is in verband met het noodzakelijk draagvlak voor voorliggend wetsvoorstel contact geweest met betrokken telers en welke opvattingen leven daar? Het is de intentie van de leden van de CDA-fractie om voorliggend wetsvoorstel vanuit de centrale doelstelling: geïntegreerde teelt op gecertificeerde bedrijven te beoordelen.

De Tweede Kamer heeft in november 2001 gevraagd om uitbreiding van toelatingen te vergemakkelijken voor alle stoffen. Het onderhavige voorstel dekt dit nu slechts voor oude stoffen. Dit heeft te maken met het feit, dat de EU-richtlijn in Nederland scherper is geïmplementeerd dan in andere landen. Dit leidt er toe, dat deze wetswijziging nu ook een andere uitwerking heeft dan in andere EU-lidstaten. Dit beïnvloedt de Nederlandse concurrentiepositie op een nadelige wijze.

De leden van de LPF-fractie vragen zich af waarom de Kamer niet in een eerder stadium is geïnformeerd over het feit, dat de wens van november 2001 middels dit wetsvoorstel slechts ten dele zou worden gehonoreerd.

Ook is het de leden van de fractie van LPF niet duidelijk waarom de richtlijn niet volgens de Europese bedoeling wordt geïmplementeerd, zodat de concurrentienadelen opgeheven worden. De Europese harmonisatie zou immers afgerond zijn in 2002/2003? Zoals het er nu uitziet wordt dit 2008.

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het voorstel met betrekking tot de Wet inzake wijziging van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962 (verbetering handhaving en bepalingen inzake uitbreidingstoelatingen).

Alvorens haar standpunt over dit voorstel te bepalen, willen zij een aantal opmerkingen over dit voorstel maken en een aantal vragen aan de Regering stellen.

De leden van de fractie van de PvdA hebben met instemming kennis genomen van het wetsvoorstel. Het wetsvoorstel strekt er enerzijds toe om binnen het bestaande kader de mogelijkheden te verruimen om bestaande gewasbeschermingsmiddelen te gebruiken voor meer gewassen. Anderzijds versterkt het de mogelijkheden tot handhaving van de wet. Een derde punt betreft de verduidelijking van de regels voor het opgebruiken van middelen die worden verboden.

De leden van de SP-fractie hebben met gemengde gevoelens kennis genomen van de wijziging van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962.

De Bestrijdingsmiddelenwet 1962

Het is stellig de indruk van de leden van de CDA-fractie dat voorliggend wetsvoorstel de huidige problematiek van het gewasbeschermingsbeleid niet wegneemt. Voor een goed gewasbeschermingsbeleid is nu eenmaal een breed en effectief middelenpakket nodig, dat op de praktijk gericht is en zoveel mogelijk aansluit op het beleid in EU-verband en in de overige EU-lidstaten. Nederland heeft zichzelf een strenger beoordelingsbeleid voor toelating opgelegd. Dit gaat thans vanwege de enorme vertraging van de harmonisatie van het gewasbeschermingsbeleid geweldig opbreken. Teveel middelen zijn uit de markt gehaald, doordat ze door het College Toelating Bestrijdingsmiddelen (CTB) niet meer zijn toegelaten in ons land. Dit terwijl het CTB de aanvragen voor nieuwe milieuvriendelijke middelen niet aankan. Deze komen dan ook te traag beschikbaar. Voorts zien we de afgelopen jaren dat steeds vaker de rechter bepaalt of middelen worden toegelaten. In dit verband vragen de leden van de fractie van het CDA zich af of het niet tijd wordt voor een grondige herziening van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962. Voorts zijn de leden van de CDA-fractie benieuwd in hoeverre en hoelang het zogenaamde off-label use-principe dat in voorliggend wetsvoorstel wordt vastgelegd in overige EU-lidstaten al gangbaar is? Hoe komt het dat in Nederland zo lang op deze wetgeving gewacht moest worden? Ligt het overigens niet veel meer voor de hand om met de beleidsnota Zicht op gezonde teelt waarmee, zoals de regering in de Memorie van Toelichting (MvT) schrijft, beoogd wordt het gebruik van middelen te reduceren door middel van vooral bedrijfsgerichte maatregelen naar een beoordelingssysteem te gaan waarbij niet het product oftewel het middel wordt beoordeeld, maar een teeltbeoordeling wordt gehanteerd opdat het hoogst haalbare milieurendement behaald kan worden. Worden dienaangaande al beleidswijzigingen in het toelatingsbeleid voorbereid? Zien de leden van de CDA-fractie het goed dat voorgestelde uitbreiding van toelating beperkt blijft tot werkzame stoffen die vóór 1993 zijn toegelaten? Daarmee zouden dus milieuvriendelijke werkzame stoffen die ná 1993 zijn toegelaten en nog toegelaten worden niet in aanmerking komen voor uitbreiding. Dit verbaast de leden van de CDA-fractie in hoge mate.

Belangrijkste oorzaak van illegaal gebruik is onvoldoende beschikbaarheid van middelen. Het is van groot belang dat een breed pakket aan middelen beschikbaar is. Voldoende beschikbaarheid van middelen zal illegaal gebruik van middelen doen verminderen. Over het verbeteren van het toelatingsbeleid zijn onder andere door de Commissie Alders aanbevelingen gedaan. Veel van deze aanbevelingen zijn binnen de bestaande wetsystematiek lastig te realiseren. De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat het tijd is voor een grondige herziening van het gewasbeschermingsmiddelenbeleid en de Bestrijdingsmiddelenwet 1962. Wil de regering hiermee zo spoedig mogelijk een aanvang nemen?

Versterking van de handhaving

Voor strafrechtelijke handhaving wordt via de Wet op de economische delicten een aantal overtredingen in de zwaarste strafcategorie ingedeeld. De transactiebevoegdheid lig bij de Algemene Inspectiedienst (AID), die naar de leden van de fractie van het CDA aannemen ook verantwoordelijk is voor de opsporing. Daarnaast wordt het mogelijk overtreding van voorschriften langs bestuurlijke weg te bestrijden. Zo kan een vergunning zoals een spuitlicentie worden ingetrokken indien gehandeld wordt in strijd met het bij of krachtens de wet bepaalde. Het gaat hier nadrukkelijk om een aanvullende bevoegdheid naast de strafrechtelijke handhavingsmogelijkheid. De leden van de fractie van het CDA kunnen zich in principe voorstellen dat een dergelijk aanvullend instrument noodzakelijk en slechts mogelijk kan zijn bij ernstige en herhaaldelijke overtredingen van de voorschriften.

Deze leden gaan ervan uit dat intrekking van deze vergunning alleen als aanvullend instrument wordt toegepast. Anders dan met de spuitlicentie heeft de regering na de kritiek van de Raad van State (RvS) gemeend om de vergunning voor grondontsmetting niet als eventueel bestuurlijk handhavingsinstrument van toepassing te verklaren. Volgens de MvT zou intrekking van deze vergunning een punitief karakter hebben en daarmee in strijd met waarborgen die het Europees Verdrag voor de bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden vereist. De vraag aan de regering is waarom in dit opzicht onderscheid wordt gemaakt tussen deze twee vergunningen door de ene vergunning wel als bestuurlijk handhavingsinstrument te verklaren en de andere niet. Heeft het intrekken van een spuitlicentie niet evenzo een punitief en leedtoevoegend karakter?

Zijn naast deze twee vergunningen nog andere vergunningen voor het verrichten van bepaalde gedragingen ten aanzien van bestrijdingsmiddelen in omloop die toegevoegd zouden kunnen worden aan het bestuurlijk handhavingsinstrumentarium? Is bekend hoeveel spuitlicenties en vergunningen voor grondontsmetting thans in omloop zijn? Welke beroepsgroepen beschikken over spuitlicenties en over grondontsmettingsvergunningen?

De regering geeft in de MvT tevens aan dat thans onderzocht wordt of het mogelijk en wenselijk is dat bestuurlijke boetes voor de handhaving van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962 worden ingevoerd. Kan de regering aangeven hoe tegen dit aanvullend handhavingsinstrumentarium voor de Bestrijdingsmiddelenwet 1962 wordt aankijken? Om hoeveel overtredingen van welke omvang gaat het gemiddeld per jaar?

In de MvT wordt kort aangegeven op welke wijze de handhaving van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962 ter hand wordt genomen. Het is de bedoeling tot afstemming tussen de onderscheiden handhavingsdiensten te komen en tot een handhavingsdocument. De leden van de fractie van het CDA vragen op welke termijn de regering verwacht dat dit gecoördineerd overleg effectief draait en wanneer het handhavingsdocument beschikbaar is? Wordt in deze beschouwingen mede betrokken het eigen tuchtrecht dat binnen de sector of in de ketens geïntroduceerd zou kunnen worden?

Handhaving is nodig en onontbeerlijk, zo stellen de leden van de LPF-fractie. Echter in het huidige wetsvoorstel wordt niet duidelijk welke aanpak de regering denkt te volgen, indien midden in het groeiseizoen op puur procedurele gronden een bepaalde toelating wordt ingetrokken? Het kan toch niet de bedoeling van de regering zijn dat hier bananenrepubliekachtige praktijken ontstaan?

De leden van de PvdA-fractie stemmen in met de introductie van bestuurlijke handhavingmaatregelen in de Bestrijdingsmiddelenwet 1962 als aanvullende mogelijkheid naast de strafrechtelijke handhaving. Deze leden zien in het bijzonder de noodzaak van dit instrument bij de handhaving van de regels rondom de spuitlicenties.

De leden van de SP-fractie delen de mening dat door verbetering van de handhavingsmogelijkheden misbruik van bestrijdingsmiddelen effectiever tegengegaan kan worden. Echter door het slechts intensiveren van controles en handhaving zal het gebruik van onwettige middelen niet voldoende bestreden kunnen worden.

Het combineren van de verbeterde handhavingsmogelijkheden met het invoeren van een bestrijdingsmiddelenheffing, waarbij de heffingsopbrengsten worden gebruikt voor de ontwikkeling van milieuvriendelijke alternatieven, is voor de leden van de fractie van SP dan ook een meer effectgerichte oplossing.

Uitbreidingstoelatingen

De regering geeft in de MvT aan dat de Commissie Alders in haar eindrapportage heeft geconcludeerd dat de beschikbaarheid van een effectief middelenpakket een belangrijke factor is bij het tegengaan van illegaal gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in de glastuinbouw. Voorliggend wetsvoorstel treft een voorziening in de Bestrijdingsmiddelenwet 1962 op het punt van de uitbreidingstoelatingen. Is de regering van mening dat hiermee de problematiek van illegaal gebruik ondervangen wordt, zo vragen de leden van de CDA-fractie? Is niet een nog groter probleem dat essentiële middelen die noodzakelijk zijn als eventueel correctiemiddel bij biologische teelten in toenemende mate ofwel door de rechter verboden worden danwel niet meer voor toelating aangevraagd worden omdat de fabrikanten dergelijke aanvragen meteen in Brussel doen vanwege de kostbare en tijdrovende procedures? Illegaal gebruik van gewasbeschermingsmiddelen kent vele verschijningsvormen, slechts een ervan is een niet toegelaten uitbreiding als gewasbeschermingsmiddel gebruiken. Ander illegaal gebruik heeft meer van doen met het beschikbaar zijn van middelen in andere Europese landen die in Nederland als noodzakelijk worden geacht en niet (meer) toegelaten zijn. Daarbij speelt de problematiek van de harmonisatie van het gewasbeschermingsbeleid in Europees verband. Het tijdstip van harmonisatie in 2003 is nu helaas verschoven naar 2008, terwijl er geen enkele garantie is dat 2008 ook gehaald wordt. De Vaste Commissie voor Landbouw, Natuurbeheer en Visserij heeft vorig jaar gesproken met EU-Commissaris Byrne. In dat gesprek met zei de EU-commissaris dat iedere lidstaat het recht van derogatie heeft en tot 2008 vrij is nationale toelatingscriteria op te stellen en toe te passen. Anders gezegd, zo stellen de leden van de CDA-fractie; het staat iedere lidstaat vrij de Brusselse agenda voor toelating van gewasbeschermingsmiddelen te volgen en de noodzakelijke middelen die in Brussel nog niet (her)beoordeeld zijn toe te laten totdat bij een beoordeling eventueel de toelating verboden wordt.

Indien met de nationale toelating van gewasbeschermingsmiddelen geen rekening wordt gehouden met het tempo van harmonisatie zal dat niet alleen illegaal gebruik in de hand werken maar tevens concurrentieverstorend zijn, hetgeen op de interne markt onwenselijk is, zo is de mening van de leden van de CDA-fractie. Deelt de regering de opvatting van deze leden dat hier een noodwet tot behoud van het huidige bestrijdingsmiddelenpakket, tot dat er alternatieven zijn, dringend noodzakelijk is.

Voor toelatingen op basis van bestaande stoffen kan een uitbreiding worden aangevraagd op basis van het dossier van de hoofdtoelating ten tijde van de laatste beoordeling van de hoofdtoelating, dit zal er voor zorgen dat er een aantal uitbreidingstoelatingen kunnen worden gerealiseerd. Dit geldt niet voor nieuwe stoffen en ook niet voor middelen op basis van combinaties van oude en nieuwe werkzame stoffen. Het probleem van een te klein pakket van gewasbeschermingsmiddelen wordt met het wetsvoorstel dan ook niet opgelost. De leden van de fractie van de VVD vragen hoe de regering met deze problematiek denkt om te gaan? Bij geïntegreerde teelt is het immers van belang dat er voldoende strategische middelen beschikbaar zijn.

De afwijkende Nederlandse invulling van het Europese toelatingsbeleid is nog steeds het grootste probleem bij de uitbreidingstoelatingen. Nu het tijdschema in Europa is opgerekt van 2003 naar 2008 zullen de gevolgen van dit afwijkende beleid alleen maar groter worden en van langere duur. Hoe denkt de regering invulling te gegeven aan het beleid tot 2008? Zal er zo spoedig mogelijk een verruiming van de uitbreidingsmogelijkheden worden geregeld voor alle producten en niet alleen op basis van de bestaande stoffen?

De leden van de VVD-fractie is van mening dat een goed toelatingsbeleid de belangrijkste voorwaarde voor het verminderen van illegaal gebruik. Pas als er goede toelating mogelijk is, is immers echte handhaving mogelijk. Hieraan dient naar de mening van deze ledenveel meer te worden gewerkt.

De Raad van State (RvS) heeft geadviseerd het wetsvoorstel niet naar de Tweede Kamer te sturen. De RvS was de overtuiging toegedaan dat het wetsvoorstel in strijd was met de Europese wet- en regelgeving. De regering voert echter overtuigende argumenten aan tegen dit standpunt. Met name de beperking tot nog niet geharmoniseerde stoffen, laat aldus de regering, beleidsvrijheid over aan de afzonderlijke lidstaten. De regering heeft met haar toelichting in paragraaf 4 van de MvT de leden van de fractie van de PvdA overtuigd.

Doel van de wetswijziging op dit punt is het vergemakkelijken van het indienen van aanvragen van producenten tot uitbreiding van de toelating. Kan de regering bij benadering aangeven welke verwachtingen zij heeft van deze vereenvoudiging van de aanvraagprocedure? Om hoeveel aanvragen gaat het met name en op welke terreinen verwacht zij de aanvragen? Wat betekent een groter aantal aanvragen voor de aanvraagbehandeling door het CTB? Hoeveel lager zullen gemiddeld de kosten van een uitbreidingsaanvraag nu worden voor de producent (percentagegewijs)? Verwacht de Nederlandse regering nog aanvragen voor stoffen waarvan de verwachting is dat zij Europees niet zullen worden toegelaten?

De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering nog eens kan aangeven waarom destijds bij de Bestrijdingsmiddelenwet 1962 niet al is gekozen voor een eenvoudiger aanvraagprocedure voor uitbreidingstoelatingen? Welke milieukundige of andere argumenten lagen hieraan ten grondslag en waarom gelden deze nu dan niet meer?

Nog niet zo lang geleden is de mogelijkheid van derden-toelatingen geïntroduceerd in de Bestrijdingsmiddelenwet. Kan de regering aangeven in hoeverre van deze mogelijkheid gebruik is gemaakt?

De leden van de PvdA-fractie voorzien dat een aanvraag voor een uitbreidingstoelating kan samenlopen met een herbeoordeling van de stof door het CTB of de Europese Commissie. Hoe verloopt dan de procedure, zowel in de situaties dat de stof verboden wordt dan wel wordt toegelaten?

De regering noemt twee onderwerpen waarbij de aanvrager niet kan volstaan met de gegevens uit de hoofdtoelating. Dit zijn de residugegevens en de blootstellingrisico's voor de gebruiker. Op welke punten kan de aanvrager dan wel volstaan met de oude gegevens? Welke risico's loopt het milieu en dan met name de waterkwaliteit? Hoe oud zijn de hoofdtoelatingen zoal en zijn de toelatingen van sommige stoffen al niet zeer verouderd?

De leden van de SP-fractie vragen zich af of het aanpassen van de uitbreidingstoelatingen, waardoor er dus meer middelen op de markt gebracht kunnen worden, niet in strijd is met de doelstelling van de beleidsnota Gezicht op Gezonde Teelt om het gebruik van bestrijdingsmiddelen te reduceren.

Afleverings- en opgebruiktermijnen

De regering schrijft in de MvT dat met de voorgestelde wijzigingen wordt aangesloten bij artikel 4, zesde lid van de gewasbeschermingsmiddelenrichtlijn. Slechts bij een tussentijdse intrekking van een toelating zou een opgebruiken aflevertermijn mogen worden gesteld. Daar wordt in het aangepaste artikel 2, vijfde lid van voorliggend wetsvoorstel naar verwezen. De leden van de CDA-fractie stellen vervolgens dat wanneer, zoals in de praktijk de laatste jaren regelmatig is voorgekomen, door een gerechtelijke procedure tussentijds een middel niet meer wordt toegelaten door de rechter is het niet mogelijk een opgebruik- en aflevertermijn toe te staan. En daar zit veelal het grootste knelpunt, zo stellen deze leden. Namelijk een onverwachte negatieve uitspraak van de rechter over de toelating van een gewasbeschermingsmiddel, omdat veelal in de toelatingsprocedure onvolkomenheden zijn geslopen. De vraag is hier wederom hoe het toekennen van afleverings- en opgebruiktermijnen in de overige EU-lidstaten geregeld is?

Zou de regering de term «intrekking» nader willen omschrijven? Wordt een verbod vanwege de rechter als een intrekking beschouwd of hangt dit af van de formulering van de rechterlijke uitspraak?

De leden van de PvdA-fractie stemmen in met het voorstel ten aanzien van de opgebruik- en aflevertermijnen van bestrijdingsmiddelen. Er moet sprake zijn van een tussentijdse intrekking. In de MvT staat vermeld dat het de bevoegdheid van het CTB is om de termijn vast te stellen. Dit kan het lopende seizoen zijn, maar ook nog het daaropvolgende seizoen. Waarom is niet eenvoudigweg gekozen voor uitsluitend het lopende seizoen?

Gevolgen voor het bedrijfsleven

De voorziening in voorliggend wetsvoorstel zal voor het bedrijfsleven in zekere mate positieve effecten hebben omdat producenten met een beroep op een vereenvoudigd toelatingsregime middelen, die al op de markt zijn, qua toepassing uitbreiden. Voor de telers is deze voorziening winst, omdat zij met deze uitbreidingstoelatingen voor verschillende teelten dezelfde middelen zullen mogen toepassen. Daar komt bij dat hiermee een meer eenduidig toepassingsregiem in Europees verband ontstaat. De leden van de CDA-fractie vragen om hoeveel middelen het gaat, gelet op de teruggang in differentiatie in Nederlandse teelten. Hoeveel aanvragen voor uitbreidingen worden verwacht? Zal het CTB deze aanvragen binnen redelijke termijn kunnen verwerken? Welke maatregelen zijn voorzien indien deze aanvragen niet binnen redelijke termijn worden afgehandeld?

De praktijk heeft en krijgt te maken met situaties, waarin bepaalde middelen om procedurele redenen niet langer toegelaten zijn, terwijl deze middelen in de omringende landen wel gebruikt mogen worden. De leden van de LPF-fractie stellen dat in het wetsvoorstel niets is te vinden omtrent eventuele noodverbanden, die de regering in die gevallen wil leggen. Heeft de regering hieraan gedacht? Zo nee, Gaat dit alsnog gebeuren? Zo ja, wat dan?

De praktijk in Nederland heeft ook te maken met het feit, dat bijvoorbeeld een door phytophthora aangetast aardappelgewas niet behandeld kan worden, omdat de daarvoor in de EU toegelaten en beschikbare curatieve middelen niet in Nederland toegepast mogen worden. De teler staat in dergelijke gevallen niets anders te doen dan het perceel aardappelen dood te spuiten. De leden van de LPF-fractie zijn van mening dan hier absoluut geen sprake is van duurzame productie. Wellicht heeft de regering hier een andere mening over?

Overigens zijn deze leden ook benieuwd naar de milieuwinst, die geboekt wordt in die gevallen, dat vanwege het verbod op curatieve middelen gewassen drie of vier maal extra met preventieve middelen moeten worden behandeld.

Tot slot zijn de leden van de LPF-fractie van mening, dat het hoog tijd wordt voor een totaal nieuwe gewasbeschermingswet, aangezien het huidige toelatingsbeleid failliet verklaard is.

Artikelsgewijs

Artikel I, onderdeel B

Volgens voorliggende wijziging zal niet alleen, zoals nu, de vermelding van naam en nummer van toelating op de verpakking van het middel vermeld moeten worden, maar dienen deze ook te worden opgenomen in het register dat bijgehouden wordt door het CTB. Voorwaarde is wel dat het CTB bedoeld register optimaal bijhoudt en publiceert. De leden van de CDA-fractie willen graag weten welke afspraken hierover met het CTB zijn gemaakt? Is de gebruiker of de handelaar ook in overtreding indien het register niet voldoende is bijgehouden en bijvoorbeeld het middel nog geregistreerd is en niet uit register verwijderd. Of in het omgekeerde geval dat het middel is toegelaten maar nog niet in het register is opgenomen? Wie is daarop dan aanspreekbaar?

Artikel I, onderdeel C

De regering schrijft in dit artikel dat strafbaarstelling geschiedt op basis van de aanwezigheid van werkzame stoffen van gewasbeschermingsmiddelen op planten of plantaardige producten, gebouwen, plaatsen, andere voorwerpen en de grond. Dit verbod is gericht tot de eigenaar of houder van de gewassen, dan wel de eigenaar of de persoon die anderszins rechthebbende is op of zeggenschap heeft over de gebouwen, de voorwerpen of de grond waarop of waarin de werkzame stof is aangetroffen. Betekent dit, zo vragen de leden van de CDA-fractie dat aanwezigheid van residuen van in Nederland verboden middelen op gewassen die vanuit het buitenland worden geïmporteerd of doorgevoerd eveneens tot strafbaarstelling kan leiden? Is het tevens de bedoeling om de afnemers, zijnde de Nederlandse handel en supermarkten, in deze strafbaarstelling te betrekken indien in de schappen producten met residuen van in ons land verboden middelen liggen? Hoe ver gaat deze strafbaarstelling?

Artikel I, onderdeel I

De regering verwijst hier naar de Arbeidsomstandighedenwet 1998 en het Arbeidsomstandighedenbesluit waarin opgenomen een verbod om personeel, jonger dan achttien jaar, werkzaamheden te laten verrichten met onder meer bestrijdingsmiddelen. De uitwerking van deze maatregelen blijkt in de praktijk dermate rigide dat van eenvoudig vakantiewerk voor jongeren in de bollenteelt en anderszins vrijwel geen sprake meer kan zijn. Het lijkt de leden van de CDA-fractie van belang dat hier een oplossing voor komt en daarom verzoeken deze leden de regering na te gaan onder welke voorwaarden vakantiewerk en tijdelijk werk door jongeren in de glastuinbouw en bollenteelt wel verricht mogen worden.


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), Fng. Voorzitter, Te Veldhuis (VVD), Van Heemst (PvdA), Van Ardenne-van der Hoeven (CDA), Duivesteijn (PvdA), Kamp (VVD), Crone (PvdA), Vos (GroenLinks), Cornielje (VVD), Van Blerck-Woerdman (VVD), Meijer (CDA), Buijs (CDA), Schreijer-Pierik (CDA), Atsma (CDA), Van Ruiten (LPF), Van den Brink (LPF), Van den Brand (GroenLinks), Tichelaar (PvdA), Ormel (CDA), Teeven (LN), Koopmans (CDA), Van der Ham (D66), Van Velzen (SP), De Jong (LPF), Groenink (LPF).

Plv. leden: Van Dijke (ChristenUnie), Vacature (VVD), Vacature (PvdA), Jager (CDA), Vacature (PvdA), Vacature (VVD), Vacature (PvdA), Vacature (GroenLinks), Vacature (VVD), Vacature (VVD), Mastwijk (CDA), Spies (CDA), Van Lith (CDA), Ross-van Dorp (CDA), Eerdmans (LPF), Dekker (LPF), Duyvendak (GroenLinks), Vacature (PvdA), Vacature (CDA), Jense (LN), Ormel (CDA), Van Geen (D66), Vergeer-Mudde (SP), Jukema (LPF), Smolders (LPF).

Naar boven