28 358
Wijziging van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962 (verbetering van de handhaving en bepalingen inzake uitbreidingstoelatingen)

nr. 16
VERSLAG VAN EEN WETGEVINGSOVERLEG

Vastgesteld 12 december 2002

De vaste commissies voor Landbouw, Natuurbeheer en Visserij1 en voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer2 hebben op 2 december 2002 overleg gevoerd met minister Veerman en staatssecretaris Van Geel over het wetsvoorstel Wijziging van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962 (verbetering van handhaving en bepalingen inzake uitbreidingstoelatingen) (28 358).

Van het overleg brengen de commissies bijgaand stenografisch verslag uit.

De voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

Meijer

De voorzitter van de vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

Buijs

De waarnemend griffier van de vaste commissie voor Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

Van Leiden

Stenografisch verslag van een wetgevingsoverleg van de vaste commissies voor Landbouw, Natuurbeheer en Visserij en voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer

Maandag 2 december 2002

19.00 uur

De voorzitter: Meijer

Aanwezig zijn acht leden der Kamer, te weten:

Meijer, Tichelaar, Geluk, Van den Brand, Mastwijk, Van der Vlies, Van den Brink en Teeven,

alsmede de heer Veerman, minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, en de heer Van Geel, staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.

Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962 (verbetering van handhaving en bepalingen inzake uitbreidingstoelatingen) (28358);

de brief van de minister van LNV van 26 juli 2002 over de vrijstellingsregeling bestrijdingsmiddelen voor uienteelt (27858, nr. 34);

de brief van de minister van LNV van 29 oktober 2002 met de uitkomst van het gesprek met LTO en SNM over het toekomstige gewasbeschermingsbeleid (27858, nr. 36);

de brief van de minister van LNV van 20 november 2002 over de samenhang van het gewasbeschermingsbeleid en het wetsvoorstel, naar aanleiding van een verzoek van de commissie (LNV-02-831);

het rapport van de Algemene Rekenkamer van 25 september 2002 over de toelating van bestrijdingsmiddelen voor de landbouw (28615, nrs. 1 en 2).

De voorzitter:

In verband met het drukke vergaderschema in de laatste week voor Kerstmis komt de behandeling van dit wetsvoorstel in deze commissies in plaats van de gebruikelijke plenaire behandeling. Dit betekent dat exact dezelfde werkwijze zal worden gevolgd, zodat het debat in twee termijnen zal worden gehouden en meteen ook de eventueel nog in te dienen moties en de reeds ingediende amendementen behandeld zullen worden.

De heerTichelaar(PvdA)

Voorzitter. Bij het wetsvoorstel ging het eigenlijk hoofdzakelijk om de vereenvoudiging van aanvraagprocedures voor de toelating van bestrijdingsmiddelen, uitbreidingstoelatingen en de introductie van bestuursrechtelijke handhaving. Daar was mijn fractie het mee eens; het voorstel is ook eigenlijk nog ingediend door het vorige kabinet. Ik zal nu dan ook vooral ingaan op de nota van wijziging, zowel in procedurele als in inhoudelijke zin.

Het bevreemdt mijn fractie zeer dat er niet geheel of in het geheel niet voldaan is aan wat er op pag. 4 gesteld wordt, namelijk dat er eigenlijk overleg zou moeten worden gevoerd met alle betrokken maatschappelijke organisaties om te komen tot een acceptabel gewasbeschermingsmiddelenbeleid. Zouden de bewindslieden kunnen aangeven wat hiervan de achtergrond is? Het wordt toch als een duidelijke intentie aangegeven.

De heerVan den Brink(LPF)

Wat is het verschil tussen niet geheel of in het geheel niet?

De heerTichelaar(PvdA)

Ik wacht het antwoord van de bewindslieden nog even af, maar verder zal ik dat in tweede termijn zelf beoordelen.

Verder vraag ik me af waarom er geen advies is ingewonnen bij de Raad van State. Het is namelijk niet zo maar een nota van wijziging, het gaat om een zeer belangrijke en ingrijpende wijziging. En is deze wijziging in overeenstemming met de eerder goedgekeurde nota Zicht op gezonde teelt?

Bij de nota van wijziging is een aantal belangen in het geding. Daarbij wordt er gelet op het Europese niveau, op het standpunt van de fabrikant en op de vraag of een bestrijdingsmiddel voor de sector onmisbaar is. Mijn fractie vraagt zich af wanneer dan de milieutoets om de hoek komt kijken. Wij kunnen dit niet vinden; waarom is er nadrukkelijk de keuze gemaakt om deze toets buiten beeld te houden?

Verder wordt er een soort aanwijzingsbevoegdheid voor de minister ingevoerd. Wat betekent dit voor het instellingsbesluit voor het College voor de toelating van bestrijdingsmiddelen (CTB) en voor de strekking van dit besluit? Welke gevolgen heeft dit voor de werkplanning van het CTB?

Er zijn twee artikelen door elkaar gehusseld. Het oude artikel 25c is omgezet in het nieuwe artikel 16b. Wat betekent dit nu? Hoeft er nu geen volledig dossier meer overgelegd te worden? Zijn er eventueel nog andere verschillen?

LTO Nederland heeft voorgesteld om een regionaal Europees verband aan te brengen om een soort harmonisatie van bestrijdingsmiddelen te bewerkstelligen. Daar treffen wij weinig meer over aan. Mijn fractie zag hierin een mogelijkheid om vanwege verschillen in toepasbaarheid van een bestrijdingsmiddel geen volledige concurrentie te hoeven aangaan.

Ten slotte een opmerking van juridische aard. Is de nota van wijziging eigenlijk niet in strijd met de Europese richtlijn waarnaar verschillende malen verwezen wordt, nr. 91/414? Er is volgens mij nu immers sprake van het ambtshalve toelaten van middelen, van het niet eisen van een volledig dossier en van het niet toetsen aan de laatste wetenschappelijke dan wel technologische inzichten.

Voorzitter. Hierdoor heeft mijn fractie in ieder geval zeer grote bezwaren tegen de nota van wijziging, maar er moet altijd sprake zijn van open overleg, dus ik laat mij er graag van overtuigen dat wij onze conclusie in tweede termijn nog kunnen bijstellen.

De heerMastwijk(CDA)

Voorzitter. De discussie over het gewasbeschermingsbeleid is lang en uitputtend geweest. Het laatste moment was de behandeling van het verslag van een algemeen overleg op 2 juli 2002. Daarna heeft minister Veerman met zijn brief van 26 juli 2002 maatregelen genomen om de uienteelt voor het lopend seizoen van de ondergang te redden, een maatregel waarop de telers met smart zaten te wachten. Deze maatregel had staatssecretaris Faber ook kunnen nemen, maar zij deed het niet; zij verschool zich achter haar interpretatie van de wettekst. Wat dit soort zaken betreft was de zucht van opluchting in de agrarische sector bij de val van het paarse kabinet door heel Nederland hoorbaar, denk ik. Minister Veerman stuurde vervolgens een aanvullende nota van wijziging naar de Kamer en ten slotte heeft de Algemene Rekenkamer een rapport over het gewasbeschermingsbeleid gepresenteerd.

De lijn van de CDA-fractie is nog steeds duidelijk: wij steunen het belangrijkste uitgangspunt van de nota Zicht op gezonde teelt, namelijk gecertificeerde bedrijven die geïntegreerd telen. Maar eerst moet – daar was het CDA ook heel helder in – het aanbod van middelen voor de sector voldoende zijn en er moet als uitvloeisel daarvan voldoende draagvlak bij die zelfde sector zijn.

Terug naar de gewasbescherming. De CDA-fractie vindt dat wij niet voor de muziek uit moeten lopen: in de pas blijven met de rest van Europa, geen middelen uitsluiten die over de landsgrenzen in soortgelijke omstandigheden wél beschikbaar en toegelaten zijn. Anders gezegd: geen maatregelen nemen die het draagvlak in gevaar brengen en die kunnen leiden tot het gebruik van illegale middelen. Met de voorstellen van de minister gaat het de goede kant op. De toelating wordt eenvoudiger voor middelen die al in de handel zijn en die nu sneller kunnen worden gebruikt voor andere teelten. Verder komen er verbeteringen bij de opsporing en de handhaving. Maar de charme van de nota van wijziging van 12 september zit vooral in het wegnemen van een aantal knelpunten. De CDA-fractie heeft daarvan met warme belangstelling kennis genomen.

De minister kiest in de toelichting heel duidelijk voor een effectief gewasbeschermingbeleid dat recht doet aan alle betrokkenen, een beleid dat kan rekenen op draagvlak bij de agrarische sector én bij de milieubeweging. Daarbij behoren, zo schrijft de minister, harde afspraken. Inderdaad! Het zou natuurlijk mooi zijn als wij het met z'n allen in Nederland op korte termijn eens konden worden over een beleid waarbij de sector beschikt over een goed pakket gewasbeschermingsmiddelen, maar waarbij tegelijkertijd ook de belangen van milieu en voedselveiligheid tot hun recht komen. De intentieverklaring die onlangs is overeengekomen tussen de stichting Natuur en Milieu, LTO en de ministeries van VROM en LNV, is wat dit betreft een opsteker. Ik roep LTO en de stichting Natuur en Milieu op, een constructieve bijdrage te blijven leveren aan de uitwerking van dit convenant. Ik zou graag van de minister vernemen op welke manier deze intentieverklaring een vervolg krijgt in de richting van wat ik een gewasbeschermingbeleid-nieuwe stijl zou willen noemen.

De CDA-fractie heeft er begrip voor dat de minister, zoals hij dit zelf noemt, niet gekozen heeft voor de koninklijke weg, namelijk eerst overleggen en dan beleid maken. Wij steunen zijn tweesporenaanpak: streven naar een beleid met draagvlak op niet al te lange termijn enerzijds en knelpunten wegnemen vóór het komend teeltseizoen anderzijds. Wij mogen de agrarische sector niet langer in onzekerheid laten. De telers moeten ervan op aan kunnen dat de noodzakelijke middelen kunnen worden gebruikt. Vooral de "kleine teelten" gaan zwaar gebukt onder het ontbreken van voldoende geschikte middelen.

Voorzitter. Mijn bijdrage aan dit debat had ik al aan de computer toevertrouwd toen het rapport van de Algemene Rekenkamer Toelating bestrijdingsmiddelen voor de landbouw verscheen. De conclusies spreken de CDA-fractie zeer aan. Ik had een aantal alinea's uit het rapport bij wijze van spreken zó via "knippen en plakken" kunnen overnemen. Het zal dus duidelijk zijn dat mijn fractie zich gesterkt voelt door de bevindingen van de Rekenkamer. Een citaat: "Nederlandse telers moeten het doen zonder bepaalde bestrijdingsmiddelen die in de meeste andere lidstaten wél zijn toegestaan." Wel, daar is geen woord Spaans bij. Als je dan ook nog leest dat een toelating gemiddeld €113.000 kost – de kosten van de ontwikkeling van het middel komen daar nog eens bij – is het duidelijk dat vooral de kleine teelten in het gedrang zijn gekomen en dat het de hoogste tijd is voor de "andere" aanpak. De CDA-fractie vindt overigens ook dat de minister moet aangeven wanneer hij uiterlijk aan de kritiekpunten van de Algemene Rekenkamer tegemoet zal zijn gekomen. En is de minister bereid, ervoor te zorgen dat de betrokkenheid van zijn collega van Verkeer en Waterstaat bij het gewasbeschermingsbeleid wettelijk wordt geregeld? Ook dit punt kwam in het rapport naar voren.

Voorzitter. De Kamer heeft – op initiatief dan wel met steun van de CDA-fractie – op 4 juli een aantal moties aangenomen. Daarvan heeft de minister er één met zijn brief van 26 juli 2002 uitgevoerd. Hij heeft op basis van artikel 16a voor het lopend seizoen een ontheffing verleend ten behoeve van de uienteelt. Het is daarbij opvallend – ik zei daar zojuist al iets over – dat hij artikel 16a wél gewoon toepast, terwijl demissionair staatssecretaris Faber op 2 juli nog in alle toonaarden beweerde dat artikel 16a voor dit soort gevallen onmogelijk van toepassing zou kunnen zijn. Onze conclusie: zij had er gewoon geen zin in!

Maar nog even terug naar het komend teeltseizoen; dat nadert met rasse schreden. Snelle afhandeling van de voorstellen is geboden. Daarom heb ik namens de CDA-fractie een amendement ingediend om artikel 16 van de Tijdelijke referendumwet van toepassing te verklaren. Dit betekent een aantal weken tijdwinst. Kan de minister aangeven wanneer de wet op deze manier in het Staatsblad zou kunnen staan?

Nog even terug naar Europa. De CDA-fractie heeft er vele malen kritiek op geuit dat Nederland het braafste jongetje van de Europese klas wilde zijn. Dit brengt ons dan ook tot de vraag, in hoeverre de minister over de nu aan de orde zijnde maatregelen en voornemens met Brussel overleg heeft gevoerd of dit nog gaat doen, want voor de muziek uitlopen willen wij niet, maar aan teruggefloten worden hebben wij ook een hekel.

LTO heeft positief op de plannen van de minister gereageerd. De stichting Natuur en Milieu zegt de aanpak van de minister te waarderen, maar zij is wél kritisch over de aanpassingen in de nota van wijziging van 12 september, vooral op het punt van de ambtshalve toelating. Deze maatregel lijkt ons overigens een prima instrument om de knelpunten weg te nemen, maar ik heb begrepen dat vanuit de milieuhoek de vrees wordt geuit dat de deur op deze manier misschien wel erg ver open gaat. Kan de minister deze vrees wegnemen?

Er doen zich ook problemen voor bij het toepassen van biociden, onlangs nog door de CDA-fractie aan de orde gesteld via vragen over tinvrije verfsoorten. Wij praten hierbij over scheepsonderhoud, met name over het aanbrengen van aangroeiwerende verven. Er is in Nederland gebrek aan moderne, milieuvriendelijke middelen en dat heeft zeer schadelijke gevolgen voor de concurrentiepositie van Nederland, want orders lekken weg naar het buitenland, van een level playing field is geen sprake meer en de werkgelegenheid in de sector is nadrukkelijk in gevaar. De biocidenproblematiek is van een andere orde dan die van de gewasbescherming. Mijn fractie wil de discussie over deze twee zaken niet vermengen, hoewel ze beide in de Bestrijdingsmiddelenwet voorkomen. De agrarische sector moet verder; het nieuwe seizoen nadert in rap tempo. Toch wil ik de minister respectievelijk de staatssecretaris vragen, werk te maken van de kwestie van de biociden. Ik roep hen op om liefst vandaag nog te gaan zoeken naar wegen die ertoe leiden dat milieuvriendelijke, elders in Europa wel al gebruikte middelen zo snel mogelijk in Nederland gebruikt kunnen worden. Ik zal hierover in tweede termijn een motie indienen.

Ten slotte. Eén van de op 4 juli aangenomen moties, de motie-Te Veldhuis, Van Ardenne en anderen, gaat over het functioneren van het CTB. LTO Nederland heeft onlangs gepleit voor het streven naar één regionale Europese toelatingsautoriteit voor gewasbeschermingsmiddelen. Dan praten wij over een gebied met ongeveer hetzelfde klimaat en dezelfde eventueel te gebruiken middelen. Daarmee zouden frustraties zoals "wat hier nog niet mag, mag net over de grens wél" tot het verleden kunnen gaan behoren. Het kan efficiënter zijn en het kan tot lagere kosten leiden. En dat is dan weer van groot belang voor de kleine teelten. De CDA-fractie ziet wel heil in zo'n toelatingsautoriteit. Wij zijn reuze benieuwd naar het oordeel van de minister hierover en ook op dit punt zal ik in tweede termijn een motie indienen.

De heerVan den Brand(GroenLinks)

Voorzitter. Ik lever deze bijdrage aan het debat mede namens de fracties van de SP en D66.

Voor ons is de uitsmijter in de nota naar aanleiding van het verslag eigenlijk het interessantst. De minister schrijft: "Een garantie dat deze wetswijziging er niet toe leidt dat waterkwaliteitsdoelstellingen worden overschreden, kan derhalve niet worden gegeven." Twee zinnen verder staat: "Tegenover een mogelijke tijdelijke verslechtering van de waterkwaliteit voor enkele stoffen staat daarmee een verbetering van de milieukwaliteit op de langere termijn." Het bijzondere hieraan is dat de minister dus eerlijk toegeeft dat de maatregel schadelijk is voor het milieu. Hoe zit het dan met het deskundigenoordeel? Dit moet toch garanderen dat er geen onaanvaardbare milieugevolgen optreden? Op pag. 14 van dezelfde nota staat immers: "Deze voorschriften en beperkingen... (bij ambtshalve toelating) _kunnen onder meer gericht zijn op de milieubelangen die eveneens in het geding kunnen zijn. Het spreekt voor zich dat dergelijke voorschriften ook zullen worden gesteld indien de noodzaak daartoe bestaat." Mijn conclusie is dat de minister toegeeft dat de voorgestelde wijziging van de wet kan zorgen voor een slechter milieu. Graag een reactie van de minister op deze tegenstrijdigheden in dit wetsvoorstel.

Wij hebben een aantal stevige bezwaren tegen dit voorstel. Zoals de heer Tichelaar al aangaf, is het een enorme ingreep op het principe dat middelen getoetst worden voordat ze worden toegelaten. Dus waarom toch niet even de Raad van State om advies gevraagd? Het tweede bezwaar is dat de belangen van het milieu, de volksgezondheid en degenen die de middelen toepassen, hierdoor niet gewaarborgd zijn. Er hoeft immers geen dossier ingeleverd te zijn, als er maar aangekondigd is dat het dossier er aankomt. Verder is onduidelijk wanneer er sprake is van een landbouwkundige noodzaak. Welke criteria denkt de minister daarbij te gaan hanteren? En gaat hij die dan expliciet in de wet opnemen? Ook is onduidelijk waarom drie eerdere beleidsaanpassingen niet voldoende zijn, zeker nu ze nog niet eens in werking zijn getreden. Ik noem de a-lijst, de uitbreidingstoelatingen en de versnelde toelating van nieuwe middelen. Het antwoord op dit punt op pag. 13 is voor ons onbevredigend.

Verder is het voor ons niet duidelijk of het ontbreken van een level playing field – inmiddels een bijna mythisch begrip in deze commissie; sommige middelen mogen in het buitenland wel gebruikt worden en in Nederland niet – een reden is om een middel ambtshalve toe te laten. De minister stelt: "Integendeel, juist de situatie dat in andere lidstaten middelen nog steeds zijn toegelaten, terwijl daarvan in Nederland geen sprake meer is, waardoor Nederland ten gevolgen van het vooruitlopen op de EU-besluitvorming in een achterstandspositie is geraakt, behoeft herstel." Dit kan toch niet op zichzelf een criterium voor toelating worden? Hoe ziet de minister dit?

Het kernpunt in het overleg tussen LTO, de stichting Natuur en Milieu en het ministerie was de "pakketaanpak": de toelating van stoffen wordt gekoppeld aan bindende afspraken voor een betere teeltpraktijk. De stichting Natuur en milieu geeft nu aan dat er met dit voorstel te ver wordt vooruitgelopen op het totale verhaal voor de gewasbescherming en dat daarmee het overleg gefrustreerd wordt. Wij maken ons daar grote zorgen over. Ook wij vinden een gezamenlijke deal van de betrokken partijen essentieel om verdere, zeer ongewenste juridisering te voorkomen. De minister zet met dit voorstel de gesprekken op onverantwoorde wijze onder druk. Komt dit wijzigingsvoorstel wat dit betreft eigenlijk niet te vroeg? Wat gaat de minister ondernemen om zoveel vertrouwen op te bouwen dat het wél zal komen van die pakketaanpak en die gezamenlijke deal?

Een punt van kritiek is ook dat de eindtermijn ontbreekt. Het zou een tijdelijke regeling zijn, maar als de wet er eenmaal is, is het niet duidelijk hoe lang de wijziging van kracht zal zijn.

De heer Tichelaar heeft ook al aan de EU-richtlijn gerefereerd. Artikel 8 biedt inderdaad de ruimte om vooruitlopend op Europese beoordeling af te wijken van de annex, maar alleen op grond van de laatste wetenschappelijke en technische inzichten. Bovendien moet er een dossier zijn. Beide zaken zijn in de wet zoals die nu wordt voorgesteld, niet geregeld.

Bovendien gaat het niet alleen om de beschikbaarheid van middelen; de wet is bedoeld om uiteindelijk het gebruik terug te dringen. Het gebruik in Nederland en het gebruik in België is in kg/ha veruit het hoogste in Europa. Nederland is dus wat dit betreft niet het beste jongetje van de klas. De crux zit voor ons in de mate van afhankelijkheid en niet in de afhankelijkheid zelf. Integraal gewasbeschermingsbeleid zou dus wat ons betreft moeten bestaan uit geïntegreerde teelt op gecertificeerde bedrijven, waarbij beschikbaarheid van corrigerende middelen volgens een receptuursysteem wordt gekoppeld aan het hebben van een certificaat en aan de beschikbaarheid van een breed pakket aan corrigerende maatregelen, mits deze voldoen aan randvoorwaarden voor milieu, volksgezondheid en welzijn, waarbij recht wordt gedaan aan de bijzondere omstandigheden in Nederland als het om deze aspecten gaat. Op termijn, bij de implementatie van de certificatieschema's, zouden middelen dus alleen nog beschikbaar mogen zijn voor gecertificeerde bedrijven. Graag een reactie van de Minister op deze voor onze fractie essentiële benadering en een aanduiding van hoe deze zich verhoudt tot wat er nu aan ons is voorgelegd.

De heerVan den Brink(LPF)

Voorzitter. Wij zijn er verheugd over dat er eindelijk, na vele jaren, een voorstel tot wijziging van de Bestrijdingsmiddelenwet wordt behandeld. Het is misschien nog net op tijd om boeren en tuinders zekerheid te bieden omtrent de middelen die zij kunnen gebruiken om hun gewassen te beschermen. De minister zegt dat hij veel waarde hecht aan overleg met maatschappelijke organisaties. Ik prijs dit in hem, maar hij maakt de inwerkingtreding van deze wetswijziging ook afhankelijk van dit overleg. Het is prachtig dat hij overleg voert, maar ik ga ervan uit dat de meerderheid van de Tweede Kamer de vormgeving van de wet bepaalt. De minister zal moeten uitvoeren wat hier wordt beslist. Afgaande op de uitlatingen van de minister ben ik nog steeds niet helemaal zeker van zijn democratische gehalte. Laat hij hier straks eens akelig goed op reageren!

MinisterVeerman

Dit is een uitdaging die ik niet uit de weg ga!

De heerVan den Brink(LPF)

Dit vind ik perfect.

Voorzitter. De minister geeft in de brief van 2 oktober aan dat hij nog vóór kerstmis een bondige gewasbeschermingsnota zal uitbrengen die de visies en belangen van alle betrokken organisaties bevat. Haalt hij deze streefdatum?

Verder erkent de minister dat er Europese harmonisatie nodig is; hij vindt een geharmoniseerde situatie op het gebied van werkzame stoffen een goed idee. Er schijnt in dit verband sprake te zijn van een ambtelijke verkenning; wat is de inzet hierbij en wat verwacht hij hier nu van? De minister zegt dat hij niet streeft naar een positie van Nederland die volkomen gelijkwaardig is aan die van andere landen. Onze fractie is van mening dat dit ook niet zo'n probleem is, als de concurrentiepositie van Nederland hiermee niet in gevaar komt. Als dit echter wel zo is, heeft de minister een akelig groot probleem met onze fractie.

Met de nieuwe wet in de hand heeft de minister de mogelijkheid om ingeval oogsten verloren dreigen te gaan, bepaalde middelen al dan niet toe te staan. Eigenlijk kon dit al met de oude wet, zoals wij in de afgelopen zomer gemerkt hebben. De minister heeft echter geen wapen in de hand als blijkt dat buurlanden meer effectieve middelen toestaan dan Nederland en dat de Nederlandse teler daardoor in een meer nadelige concurrentiepositie terechtkomt. Als dit waar is – en ik denk dat dit zo is – dan zou je moeten pleiten voor verdergaande harmonisering. Bij alles wat wij doen, moeten wij ons afvragen wat de winst voor het milieu is. Toen wij in een gesprek met de Algemene Rekenkamer over het CTB vroegen of dit bij de toelating van gewasbeschermingsmiddelen echt wordt bekeken, was het antwoord ontkennend. Dit verbaasde mij zeer, want volgens mij moet je je afvragen wat de winst voor het milieu is als een middel dat het milieu minder belast, in plaats van zes keer vijftien keer gebruikt moet worden omdat het anders niet werkt. Ik hoop dat dit ook eens tot de fractie van de heer Van den Brand doordringt.

De heerVan den Brand(GroenLinks)

Voorzitter. Het zou fijn zijn als ook de heer Van den Brink eens goed luisterde, want ik heb gezegd dat de crux voor ons in de mate van afhankelijkheid en niet in de afhankelijkheid zelf zit.

De heerVan den Brink(LPF)

Voorzitter, maar ik hoorde ook de heer Van den Brand zeggen dat de minister niet met zekerheid kan aangeven of een middel helemaal veilig is. Tja, wat is zeker in dit leven?

Voorzitter. Een lijst met toegelaten werkzame stoffen zegt op zichzelf niets, zoals ik al aangaf. Het is van belang, voor welke stoffen toelating is aangevraagd en verkregen. Niet aanvragen betekent niet automatisch niet toelaten. De bewering van de stichting Natuur en Milieu dat Nederland met 25 toegelaten stoffen in de middenmoot zou zitten, zegt dus helemaal niets. Het is gewoon een schot, er staat nergens een doel. Jammer.

Het rapport van de Algemene Rekenkamer over de werkwijze van het CTB was vernietigend. In ons gesprek met de Rekenkamer vroegen wij wat het CTB dan wél goed gedaan heeft. Het enige positieve wat men kon noemen was dat het CTB goed aan het onderzoek heeft meegewerkt. Ik vind het onbegrijpe lijk dat men jarenlang zo hoog heeft kunnen opgeven van wat er in Nederland gedaan is. Het CTB behoudt een belangrijke rol, maar hoe gaat de minister het nu inrichten om te bewerkstelligen dat een onderzoek van de Algemene Rekenkamer over een aantal jaren een andere uitkomst zal opleveren?

De heerGeluk(VVD)

Voorzitter. Het gezelschap overziende constateer ik dat er toch nogal wat veranderd is, want alleen de heer Van der Vlies en ik zelf hebben dit dossier vier jaar geleden ook behandeld. De heer Van der Vlies is er overigens al veel langer mee bezig. Na een periode van vier jaar gehannes en verkeerd beleid van de vorige bewindslieden hebben wij vandaag de schone taak om een start te maken met het ruimen van het puin.

De VVD-fractie heeft in deze periode veelvuldig en indringend betoogd dat de ingeslagen weg verkeerd was en dat die ertoe zou leiden dat de boeren de weg op zouden worden gedwongen van illegaal gebruik of dat teelten verloren zouden gaan, vanwege het concurrentienadeel en het ontbreken van Europese harmonisering. Op ons initiatief heeft de regering een landbouwkundige onmisbaarheidsregeling voorgesteld. Door de wijze waarop vervolgens aan die regeling invulling werd gegeven, heeft ze uiteindelijk niet het gewenste resultaat gehad. Nog steeds heb ik hierover gemengde gevoelens. Het voert in dit kader te ver om dit uit te diepen. Ik hoop echter dat deze voorgestelde wetswijziging nu wél succes zal hebben. Haast is geboden, want het nieuwe seizoen staat alweer voor de deur en er moeten plannen gemaakt worden. Ik hoop dat de regering in staat is, deze wetswijziging snel af te kondigen en er vervolgens in hoog tempo de noodzakelijke uitwerking aan te geven, uiteraard mits de Kamer ermee instemt. Is er enige aanduiding te geven wanneer dat zou kunnen zijn? Wij maken ons er zeer grote zorgen over of de wijziging nog wel op tijd komt voor het aanstaande seizoen.

De bewindslieden hebben de bal die door de VVD, de SGP en het CDA op de stip is gelegd, gelukkig snel weten in te trappen. Het was door de gewijzigde politieke opstelling scoren voor open doel, zou ik welhaast willen zeggen. Proficiat. De wijzigingsvoorstellen moeten ertoe leiden dat het toelatingsbeleid bij knelpunten belangrijk verbetert. Wij moeten constateren dat door het uitvoeren van het meerjarenplan Gewasbescherming en de kanalisatie, het uitfaseren van veel middelen en toepassingen, ongelukken zijn ontstaan. Hier en daar is met het badwater het kind weggespoeld. Andere Europese landen hebben het slimmer gedaan; die hebben meer gelet op de datum van harmonisatie van de EU op dit dossier, die eerst 2003 zou zijn, maar die al snel verder naar achteren werd geschoven. Ik meen dat men nu van 2008 uitgaat. Hierdoor ontstaat er een concurrentiepositie die nadelig is, zeker voor de kleinschalige teelten, waar Nederland het juist van moet hebben. Ik verwijs in dit verband naar het rapport van de Algemene Rekenkamer over het toelatingsbeleid.

Nu gaat het erom of er met dit wetsvoorstel ook daadwerkelijk verbeteringen worden aangebracht. De VVD vindt dat er op punten sprake is van substantiële verbeteringen. Met name wil ik hierbij noemen de mogelijkheid van een ontheffing, een vrijstelling voor een periode van ten hoogste 120 dagen in artikel 16b. Een noodgreep, letterlijk en figuurlijk. Werkbaar? Ja, op het eerste gezicht wel degelijk, maar toch hebben wij hier nog enkele vragen over. Hoe lang is de tijd van signalering van een probleem tot de daadwerkelijke ontheffing? Heeft de producent c.q. de leverancier voldoende tijd om het bewuste middel aan te maken en te distribueren? Kan er ook al ontheffing worden verleend vóór de aanvang van een teeltseizoen, dus als het ware met "vooruitwerkende" kracht? Het antwoord in de nota naar aanleiding van het verslag op de vraag of iemand strafbaar is bij het voorhanden hebben van middelen na beëindiging van die termijn van 120 dagen, blijft voor ons vaag; gaarne duidelijkheid hierover.

Kortom, lezing van artikel 2b, het verbod van het voorhanden hebben van een middel, en artikel 16b brengt ons tot de conclusie dat er spanning bestaat tussen het produceren/aanleveren en het gebruik, ervan uitgaande dat een groeiseizoen voor bijvoorbeeld aardappelen al gauw 120 dagen kan beslaan. Als je begint te rekenen bij de vroege aardappelen en stopt bij de late aardappelen, kom je zelfs al uit op zo'n zes maanden, dus 180 dagen. Dit is al een discrepantie van 60 dagen, terwijl de problemen zich juist bij aardappelen voordeden. Is het mogelijk om die 120 dagen op te rekken tot 180 dagen? Het is vooral de termijn van produceren en aanleveren waar de VVD zich zorgen over maakt, want wat heb je aan een toelating als het middel niet te verkrijgen is wanneer je het moet toepassen? Het lijkt een mooie oplossing, maar ik vraag mij af of het in de praktijk wel zal werken. Juist hierbij zijn zeer veel problemen van illegaliteit te verwachten als deze wetswijziging niet aansluit bij de praktijk. Het is ook niet uit te leggen dat zoiets nu juist moet passen in een venster van 120 dagen. Dit vraagt om een praktische uitwerking die uiteraard strookt met de doelstelling van de wet. Het blijft echter de vraag of de middelen in die periode wel voorhanden mogen worden gehouden. Wellicht kan de regering hier antwoord op geven.

Voorzitter. Ik noemde al het beperkte pakket middelen dat in Nederland gebruikt wordt, in relatie tot de diversiteit aan teelten, waardoor een scheve concurrentie is ontstaan. Wat dit betreft is de VVD blij met de situatie dat het CTB voorlopige toelatingen kan geven. Dit voorjaar zijn er 33 aanvragen gedaan van nieuwe middelen, maar tot medio augustus zijn er slechts 11 toegelaten, voor zover mij bekend is. Is dit inmiddels verbeterd?

Zorgen heeft de VVD over het toch zeer moeilijk tot stand komen van een geïntegreerde teeltwijze, dus een teeltwijze met minimaal gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Hierbij kan met gebruik van weinig niet toegelaten middelen een grote milieuwinst worden geboekt. Wat dat aangaat is het te wensen dat het door minister Veerman opnieuw leven ingeblazen poldermodel enig resultaat oplevert. Deze week heb ik een bezoek aan een kas gebracht en het verbaasde mij zeer dat de betrokken tuinder desgevraagd aangaf dat hij helaas met het gebruik van biologische middelen had moeten stoppen, omdat het niet meer mogelijk was om een keer per jaar een middel ter correctie te gebruiken. Hij zag zich gedwongen, vele malen een minder milieuvriendelijk middel te gebruiken.

Wij zouden graag zien dat het poldermodel resultaat oplevert, nu LTO en de stichting Natuur en Milieu weer met elkaar aan tafel zitten. De VVD vindt het merkwaardig dat het slechts deze partners zijn, terwijl er toch meer belanghebbenden zijn, zoals de Vewin en de Unie van waterschappen. Uiteraard hopen wij het beste van dit overleg, maar de VVD had bij lezing van de brief hierover een zeker"déjà-vugevoel". Ik denk hierbij met name aan de commissie Van der Vlist, die al eerder zonder resultaat hiermee bezig is geweest. Verder zien wij in milieuland dat je het wel eens kunt worden met een partij, maar dat een andere partij dan ergens anders weer een stokje voor steekt. Ik denk hierbij aan de Zuid-Hollandse Milieufederatie, die wél beroep aantekent. Dit lijkt de zevenkoppige draak van Sint Joris wel!

Een paar opmerkingen over dit poldermodel. Het is goed als de minister bij de verschillende partijen meer begrip voor elkaar weet te bewerkstelligen. Het zou zeer slecht zijn als de knelpunten voor het seizoen 2003 niet op tijd werden weggenomen. Is de oplossing van dit probleem afhankelijk van het verloop van het polderoverleg? Wij hebben begrepen dat de milieubeweging de toelatingssystematiek wil veranderen en dat zij een alternatieve toets ingevoerd zou willen zien. Dit lijkt ons iets wat in Brussel moet worden besproken. Een Nederlandse aanpak op dit terrein levert juist de problemen op waarvoor wij vandaag bij elkaar zitten. De vraag is dus waarover de minister met LTO en de stichting Natuur en Milieu afspraken wil maken.

Illegaal gebruik van middelen voorkomen is een van de belangrijkste items bij de behandeling van deze wetswijziging. Met nadruk wil de VVD erop wijzen dat een goed toelatingsbeleid daarbij centraal staat. Alle hens aan dek is nodig om nieuwe, milieuvriendelijkere middelen zo snel mogelijk toegelaten te krijgen. Gelet op het rapport van de Algemene Rekenkamer maken wij ons er grote zorgen over of de "poortwachter", het CTB, voor die zware taak voldoende klaar is. Hoe staat het met de noodzakelijke verbeteringen bij het CTB en bij de aansturing daarvan door "Den Haag"? De motie-Te Veldhuis en het rapport van de Algemene Rekenkamer zijn toch een duidelijk signaal geweest om iets aan het functioneren van het CTB te doen? Gaarne vernemen wij de stand van zaken op het punt van de ingediende motie-Te Veldhuis c.s., 27858, nr. 27, waarin wordt gevraagd om een analyse van de structurele problemen en knelpunten bij het CTB en om verbeteringen die kunnen worden aangebracht, tot en met een alternatieve werkwijze buiten het CTB om. Wij hebben hier nog geen inzicht in gekregen.

Interessant is het, hoe dit kabinet tegenover de nota Zicht op gezonde teelt staat. Merkwaardig vond ik de passage in de nota naar aanleiding van het verslag waarin werd gemeld dat het deze nota ziet als "taakstellend". Hoe moeten wij dit nu zien als het om de certificering gaat? Een regel met veel administratie, opgelegd door de overheid, is toch volledig in strijd met het Strategisch Akkoord en met de taakstelling van de minister om te komen tot vermindering van de administratievelastendruk? Het is naar onze mening veel beter, certificering over te laten aan het bedrijfsleven, dat daar inmiddels al volop mee bezig is. Kan de minister toelichten hoe hij de rol van de overheid bij de certificering ziet?

Dan nog het handhavingsbeleid en de strafmaat. Over het handhavingsbeleid heeft onze fractie geen opmerkingen. Wel vinden wij de strafmaat van maximaal zes jaar bijzonder hoog. Er moet dan toch wel echt sprake zijn van zware criminaliteit die zeer grote risico's met zich meebrengt. Ik denk bijvoorbeeld aan grote opzettelijk veroorzaakte risico's voor de volksgezondheid. Graag een uitleg van de regering. Verder heeft het derdenbezwaar ervoor gezorgd dat het gewasbeschermingsmiddelenbeleid behoorlijk is gestagneerd. Er dient serieus overwogen te worden om alleen degenen het recht van bezwaar en beroep toe te kennen die rechtstreeks in hun belang getroffen worden.

Tot slot. Op aandrang van de VVD heeft minister Brinkhorst in Brussel bepleit, haast te maken met het harmoniseren van het bestrijdingsmiddelenbeleid. Het doet ons genoegen, te kunnen constateren dat er vooruitgang is geboekt als het erom gaat, daarbij ook het Europees parlement en de Europese raad te betrekken. Het is van het grootste belang, ervoor te zorgen dat de concurrentiepositie van de Nederlandse boer zo snel mogelijk gelijkgetrokken wordt. Geen eigen nationale koers! Daarop blijven hameren is het devies.

De heerVan der Vlies(SGP)

Voorzitter. Het gewasbeschermingsmiddelenbeleid heeft een lange en moeizame geschiedenis. Van de oorspronkelijke wet uit 1962 is niet veel meer over; de wet is aan alle kanten gewijzigd, niet het minst vanwege de te implementeren gewasbeschermingsmiddelen- en biocidenrichtlijnen. Er is daardoor een zeer verbrokkelde wet ontstaan en er is in de afgelopen jaren gebleken dat ze soms een rigide uitwerking had.

Hoe is het eigenlijk allemaal zo gekomen? In de jaren tachtig had ons land bij diverse teelten en agrarische producten in Europa een positie in de voorhoede; er was kwaliteit en diversiteit. Bij de keuze van de toelatingsvereisten was de redenering in dit huis dat wij die positie zouden kunnen behouden als wij in eigen beheer al deden wat wij later toch zouden moeten doen. Deze keuze hebben wij toen zelf gemaakt, op grond van eigen overwegingen. De milieudruk in ons dichtbevolkte land was groot. Daarom kozen wij ervoor om gewasbeschermingsmiddelen met bestaande werkzame stoffen aan de hand van communautaire toelatingseisen en beoordelingsprincipes te toetsen. In andere landen deed men dit toen nog niet. Hierdoor hebben wij in velerlei opzicht onze positie in de voorhoede behouden; er was sprake van "vooruitlopen op", maar helaas is er daardoor ook een "uiteenlopen van" ontstaan. Ik denk dat dit de kern van het probleem is. Ik herinner me nog als de dag van gisteren dat er in het overleg met de regering een geweldige opluchting in de Kamer was toen het convenant voor een meerjarenplan gewasbescherming geaccordeerd kon worden. Het was een gezamenlijke inspanningsverplichting om op de aangegeven manier om te gaan met bepaalde middelen en stoffen. Hieraan lag de verwachting ten grondslag dat wij het wel op tijd zouden redden met de toelating van nieuwe middelen. Dit is een overschatting gebleken, want aan deze verwachting kon ten enenmale niet voldaan worden. Daardoor zijn mijns inziens de problemen ontstaan.

Het standpunt van mijn fractie is: niet sjoemelen met milieunormen, maar het moet op bedrijfsniveau, voor onze sectoren en voor onze teelten wel werkbaar blijven. Dit betekent dat je de concurrentieposities niet al te zeer uiteen kunt laten lopen. Een lagere opbrengst met hogere kosten zou heel vaak het resultaat kunnen zijn; dan drijf je de bedrijven en teelten naar het buitenland. En er staat geen kaasstolp over Nederland heen, dus het is maar de vraag of wij dan milieuwinst zouden boeken en of de veiligheid van ons voedsel en dergelijke dan beter gegarandeerd zou zijn. Een vraag stellen is soms ook een vraag beantwoorden...

Hoe pijnlijk het ook is, wij moeten de harde conclusie trekken dat het gewasbeschermingsmiddelenbeleid in de afgelopen jaren bij herhaling in precisie en effect heeft gefaald. Meermalen werden middelen halverwege het teeltseizoen door de rechter verboden. In de afgelopen twee jaar is de Kamer enkele malen van het zomerreces teruggekeerd – graag gedaan, hoor, daar niet van... – omdat de rechter opnieuw een acuut verbod op het gebruik van een bepaald middel uitsprak. Het beleid inzake de landbouwkundig onmisbare gewasbeschermingsmiddelen heeft geen oplossingen gegenereerd, omdat het CTB de dossiers om procedurele redenen niet in behandeling kon nemen. De optie om knelpunten in de praktijk weg te nemen met toepassing van artikel 16a, waarbij voor ten hoogste 120 dagen ontheffing of vrijstelling kon worden verleend, bleek in de praktijk weer op andere problemen te stuiten. Daarbij kwam nog dat internationale bedrijven met het aanvragen van een octrooi wachtten tot het middel waarom het ging, op Europees niveau zou zijn toegelaten. Dit had tot gevolg dat Nederlandse ondernemers geregeld werden geconfronteerd met een verbod op het gebruik van een bepaald middel, omdat het milieuvriendelijker alternatief dat zij wel gevonden hadden, nog niet beschikbaar was.

Welnu, er moest dus echt iets aan worden gedaan. Wij hebben er met een zekere gezamenlijkheid in de Kamer veel in geïnvesteerd, maar het is niet gelukt, tot er door de huidige bewindslieden wat andere accenten werden aangebracht. In het rapport van de Algemene Rekenkamer worden de problemen nog eens keurig opgesomd: te hoge ambities, een onduidelijke verdeling van verantwoordelijkheden, onduidelijke doelen, onvoldoende zicht op resultaten, onvoldoende zicht op de consequenties van het toelatingsbeleid, geen zicht op het nalevingsniveau, een te late regeling van het toezicht en gebreken in de bedrijfsvoering bij het CTB. Uit deze opsomming van problemen kunnen wij alleen maar concluderen dat wij ons flink dienen te schamen.

Natuurlijk wil dit niet zeggen dat er niets positiefs te melden zou zijn. Ik denk dat er een heel groot deel van het convenant overeind is gebleven, dat er wel degelijk goede dingen zijn gedaan. Ik prijs dan ook het voorwoord van de heer Huys in de evaluatie van het meerjarenplan Gewasbeschermingsmiddelen, waarin dit geconstateerd wordt. Hij geeft aan dat de hoofddoelstelling, namelijk vermindering van de afhankelijkheid van chemische bestrijdingsmiddelen, voor een belangrijk deel wel is gehaald, mede dankzij de sector. Deze verdient dan ook een pluim. Ook de inzet van Zicht op gezonde teelt, met de geïntegreerde teelt op gecertificeerde bedrijven, steunt de SGP-fractie. Kan de regering aangeven wat de stand van zaken op dit punt is? De schoen wrong geregeld bij de kleine teelten; de eenvoudige agrariër mag op microniveau niet de dupe worden van afwegingen op het macroniveau van de procesindustrie. Dit dreigde te gebeuren en het is goed dat wij daar een stokje voor hebben kunnen steken.

Voorzitter. Naar mijn mening is er in deze Kamer niet veel onenigheid over de hoofddoelstelling van het gewasbeschermingsmiddelenbeleid; de standpunten liggen niet eens zo ver uiteen. Wij zijn het allen eens over het doel: een sterke vermindering van de afhankelijkheid van bestrijdingsmiddelen en Europese harmonisering van de toelating van gewasbeschermingsmiddelen in een breed pakket. Maar juist over deze harmonisering maakt mijn fractie zich nog steeds grote zorgen. Ik blijf het onbegrijpelijk vinden dat het in Europa allemaal zo lang duurt en dat de beoordelingen zoveel tijd vergen. Toen verleden jaar uitstel van de Europese beoordelingen tot in ieder geval 2008 werd aangekondigd, nam de Kamer een motie van mijn hand aan om onze realiseringsdata afhankelijk te maken van de Europese harmonisering. De vorige staatssecretaris en, opvallend genoeg, ook deze minister beschouwden deze motie slechts als een inspanningsverplichting, maar onze fractie ziet haar als een resultaatsverplichting, in die zin dat wij, nu Europa zelf de einddatum verschuift van 2003 naar 2008, niet van boeren en tuinders kunnen verwachten dat zij in het onverhoopte geval dat zij in 2005 nog geen middelen hebben die zij voor hun probleem kunnen toepassen, de belasting van het milieu met 75% verminderd zullen hebben. Een aantal middelen zal dan immers nog niet eens beoordeeld zijn. Hoe ziet de regering dit?

Er is nog een andere motie aanvaard, waarover de heer Mastwijk ook al sprak. Die gaat een stapje verder; daarin wordt namelijk gevraagd, de beoordelingen door de nationale lidstaten uit te wisselen en deze als uitgangspunt te laten dienen voor de Europese beoordeling, om zo de Europese harmonisering te kunnen bespoedigen. Heeft de regering zich hiervoor in het afgelopen jaar ingezet? En zo ja, wat zijn de resultaten daarvan? Is de regering het met ons eens dat hierdoor de Europese harmonisering zou worden bespoedigd?

Ik zei het al, onze fractie steunt de nota van wijziging. De bewindslieden hebben hiermee aangetoond, de vele knelpunten in het gewasbeschermingsmiddelenbeleid te onderkennen. Naar onze mening voorziet deze wijziging in een grote behoefte en wij gaan ervan uit dat er een verantwoord gebruik van zal worden gemaakt, dus zo ruim als nodig, maar niet meer. Wij steunen ook in hoofdlijnen de verbetering van de handhaving, zoals vervat in het wetsvoorstel. Een punt van aandacht blijft nog wel hoe er omgegaan wordt met de "opgebruiktermijnen". En ik sluit mij aan bij de vragen over het CTB.

Nog een opmerking over de motie-Stellingwerf over de heffing op gewasbeschermingsmiddelen. De indiener van deze motie heeft haar, toen hij nog lid van de Kamer was, al wat genuanceerd, maar staatssecretaris Faber hield deze motie wel in haar dossier. Het lijkt mij beter om deze daaruit te verwijderen. Willen de bewindslieden zich hierover klip en klaar uitspreken?

Voorzitter. Rust rondom dit dossier is erg hard nodig. De belasting van het milieu moet uiteraard omlaag, maar er moet ook zekerheid geboden worden op bedrijfsniveau, zowel op de kortere als op de langere termijn. Daarom is het goed dat de natuur- en milieuorganisaties enerzijds en de vertegenwoordigers van de agrarische segmenten anderzijds, al dan niet gecoördineerd of gestimuleerd door LNV, elkaar weer proberen te vinden.

De heerTeeven(Leefbaar Nederland)

Voorzitter. Het is nog niet zolang geleden dat ik als beginnend kamerlid in de plenaire zaal de huidige staatssecretaris van Buitenlandse Zaken, toen nog CDA-kamerlid en woordvoerder van haar fractie op het terrein van landbouw, een verrotte bos uien in vak K zag deponeren. Ook toen ging het om het gebrek aan bestrijdingsmiddelen en om het niet goed omgaan daarmee. Onze fractie is dan ook bijzonder tevreden met deze wetswijziging, want wij verwachten dat zij soelaas biedt voor een aantal knelpunten, maar wij denken dat hiermee nog niet alle problemen voor de lange termijn opgelost zijn. De land- en tuinbouwsector heeft een hoge economische waarde. De Nederlandse tuinbouw heeft in de Europese Unie een marktaandeel van 27%, de sierteelt is met een aandeel van 70% zelfs marktleider en de gezamenlijke productiewaarde van de Nederlandse tuinbouw, akkerbouw en overige landbouw is 10,7 mld euro. Het aandeel van de tuinbouw hierin bedraagt zo'n 6,8 mld euro en er werken ongeveer 240.000 mensen in deze sector. Je moet dus niet al te lichtvaardig omspringen met de belangen van de tuinbouw.

Uiteindelijk willen wij uitkomen bij een zo milieuvriendelijk mogelijk gewasbeschermingsbeleid. Dit wijkt natuurlijk absoluut niet af van het streven van de andere fracties. Wij stellen ons voor dat de procedures en conclusies van de diverse CTB's in de Noordwest-Europese toelatingszone gekoppeld worden. Hiermee wordt een zone bedoeld met overeenkomstige landbouwkundige, ecologische en klimatologische omstandigheden. Hierdoor kunnen dan toetsingsmethoden, -normen en -criteria worden geharmoniseerd. Fabrikanten hoeven dan een middel maar één keer aan te melden voor toelating, waarna bekeken kan worden voor welke teelten en onder welke omstandigheden zo'n middel kan worden ingezet. De problematiek dat in Nederland een smaller middelenpakket beschikbaar is dan in andere landen, zoals is te ontlenen aan de brief van Nefyto, kan niet alleen worden weergegeven door te kijken naar toelatingen op het werkzamestofniveau, zoals is gedaan door de Stichting Natuur en Milieu. Ik denk dat je ook moet kijken op gewasniveau en de situatie moet vergelijken met andere landen met een vergelijkbaar klimaat, waar dus dezelfde gewassen in dezelfde orde van grootte worden geteeld. Daardoor wordt het voor fabrikanten van bestrijdingsmiddelen ook interessanter om nieuwe werkzame stoffen en nieuwe daarop gebaseerde middelen aan te melden voor toelating.

Verder vindt onze fractie dat moet worden ingezet op een systeem van geïntegreerde teelt en op een gesloten gewasbeschermingsketen met een gecontroleerde distributie van bestrijdingsmiddelen. Dit systeem geeft op termijn een beduidend minder hoge milieubelasting; ik denk dat de minister dat oordeel ook heeft. Hierbij worden dan middelen uitgegeven op vertoon van de spuitlicentie en ingevoerd in een centraal uitgiftesysteem waar handelaren en fabrikanten bij zijn aangesloten. Als de toezichthoudende organen op dat moment nog boeren en tuinders pakken die de regels hebben ontdoken, dan moet worden overgegaan tot een harde aanpak: niet meer gedogen, maar daadwerkelijk aanpakken. Onze fractie vindt uiteraard dat je pas tot die harde sancties kunt overgaan als voor telers een voldoende breed en effectief middelenpakket voorhanden is.

Als een middel is toegelaten voor een grote teelt, bijvoorbeeld witlof, dan moet naar het oordeel van onze fractie worden bekeken of deze toelating op een verantwoorde manier kan worden uitgebreid voor de rest van de gewasgroep met dezelfde familie-eigenschappen. In het geval van witlof zou dat bijvoorbeeld kunnen gelden voor radichio rosso, overigens een moeilijk woord want ik ken het product niet. Dit is met 100 hectare een dermate kleine teelt in Nederland, dat het voor de fabrikant niet rendabel is om speciaal voor deze teelt een toelating aan te vragen. Uiteraard moeten wij wel bekijken of een kleine teelt op termijn in Nederland is te handhaven. Daarvoor moet je nadrukkelijk kijken naar de ontheffingsmogelijkheden voor die kleine teelten, zoals de heer Geluk al aangaf.

Dan kom ik op de aanwezigheid van bestrijdingsmiddelen in drinkwater. Er moet duidelijkheid zijn over de stoffen die precies in het drinkwater worden aangetroffen en over de vraag of die stoffen door landbouwkundig gebruik in het drinkwater terecht zijn gekomen. De zuiveringskosten in relatie tot de totale opbrengsten van de drinkwaterwinning bedragen overigens nog geen 2%. Is de minister van mening dat die cijfers juist zijn en kan hij aangeven of het landbouwkundig gebruik altijd de oorzaak is van de aanwezigheid van die stoffen in het drinkwater?

Vervolgens ga ik in op de inbreuk van de nieuwe Flora- en faunawet op het gebruik van biologische bestrijdingsmiddelen. Deze wet zet een rem op de ontwikkeling en introductie van nieuwe natuurlijke vijanden. Het is te hopen dat die rem niet leidt tot meer gebruik van chemische middelen.

Tot slot heb ik nog een aantal vragen. Hoe staat het met een serieus Europees gewasbeschermingsbeleid en een echte harmonisatie? Is de minister met de fractie van Leefbaar Nederland van mening dat de Flora- en faunawet in zijn huidige vorm een rem zet op de ontwikkeling en introductie van de zogenaamde nieuwe natuurlijke vijanden? Denkt hij dat het de goede kant opgaat met het overleg tussen de brancheorganisaties en de Stichting Natuur en Milieu? Komt men er in het gepolder uiteindelijk uit?

Onze fractie is blij dat de rigide uitwerking van het Meerjarenplan gewasbescherming is beëindigd. Nederland heeft gelukkig niet meer de intentie om binnen de Europese Unie het beste jongetje van de klas te zijn. Met de thans voorliggende wetswijziging is Nederland naar het oordeel van onze fractie beter in staat om zijn achterstand op economisch terrein in te lopen.

De voorzitter:

Inmiddels heeft de Stenografische dienst de "vertaling" van dat moeilijke woord gekregen, want het is niet gebruikelijk dat wij in dit huis buitenlandse termen gebruiken. Het zal netjes in het verslag komen te staan.

De vergadering wordt van 20.05 uur tot 20.12 uur geschorst.

De voorzitter:

Wij beginnen nu met de eerste termijn van de bewindslieden. Onderling hebben zij een verdeling gemaakt van de antwoorden. In eerste instantie zal de minister van LNV antwoorden. Het woord is aan de heer Veerman.

MinisterVeerman

Voorzitter. In eerste aanleg zal ik een aantal algemene opmerkingen maken. Vervolgens ga ik in op een aantal vragen die zijn gesteld zonder precies aan te geven wie daarmee precies wordt aangesproken. Tot slot kom ik op een aantal aparte onderdelen: de nota van wijziging, harmonisatie, het CTB en overige vragen.

De voorzitter:

Ik stel de collega's voor dat wij de minister de kans geven om een blokje af te maken, daarna eventuele vragen te stellen, waarna hij weer kan doorgaan met het volgende blokje. Dan krijgt u wellicht goed antwoord op de door u gestelde vragen.

MinisterVeerman

Voorzitter. Eerst maak ik dus mijn algemene opmerkingen. Verschillende sprekers hebben duidelijk gemaakt dat dit dossier een lange en veelbewogen geschiedenis heeft. Ik wil daar niet te veel over zeggen. De stand van zaken die ik de afgelopen zomer heb aangetroffen, is voor mij het uitgangspunt voor een nieuwe weg. Die nieuwe weg moet er in mijn optiek uit bestaan dat wij twee belangrijke dingen doen.

In de eerste plaats wensen wij te komen tot geregeld overleg tussen enerzijds de sector met LTO Nederland als belangrijkste vertegenwoordiger en anderzijds de Stichting Natuur en Milieu als de maatschappelijke organisatie die zich het meest over dit dossier heeft gebogen en geacht mag worden een belangrijk deel van de in de samenleving levende opvattingen over de negatieve kanten van gewasbescherming te vertegenwoordigen. De bedoeling van dat overleg is het creëren van een nieuw duidelijk beleid.

Ik streef naar overleg, omdat duidelijk is geworden dat gebrek aan overleg, zoals gebleken is in de periode daarvoor, leidt tot allerlei soms heftige confrontaties voor de rechtbank en in ieder geval tot geweldig veel onduidelijkheid en veranderingen in wat nu wel en niet kan. Ik denk dat beide groeperingen en zeker het departement ervan overtuigd zijn dat dit te allen tijde moet worden voorkomen en dat het dus zaak is om via overleg tot afspraken te komen. Die afspraken moeten behelzen een langetermijnvisie op hoe wij met gewasbeschermingsmiddelen moeten omgaan. Dat is niet alleen een zaak van "welke middelen wel en welke middelen niet", maar op de eerste plaats een wil tot vermindering van het aantal middelen en de schadelijkheid ervan. Het gaat dus ook om de aard van de stof. Het gaat verder om het harmoniseren van het gebruik van de middelen in EU-verband. Mijn geachte staatssecretaris spreekt dan altijd van een level playing field, wat hij dan afkort met LPF, wat in Nederland, zoals u weet, ook een andere betekenis heeft. Wij willen op termijn komen tot een geïntegreerde teelt op gecertificeerde bedrijven; daar is geen twijfel over. Wat betreft de middelen om dat te bereiken, willen wij niet alleen kijken naar de huidige gewasbeschermingsmiddelen of de middelen die eraan zullen komen c.q. naar verwachting zullen worden ontwikkeld maar ook in de volle breedte naar mogelijkheden voor vermindering van de hoeveelheid middelen en vermindering van de schadelijkheid van middelen. Dan denk ik bijvoorbeeld aan methoden om te komen tot een andere vorm van onkruidbestrijding, aan methoden op het gebied van de veredeling van rassen en aan methoden die een efficiënter gebruik van middelen kunnen bevorderen door een juist toepassingstijdstip, juiste toepassingsomstandigheden en juiste toepassingsapparatuur. Daarbij is in de praktijk nog heel veel te winnen. Al die zaken moeten in de volle breedte onderdeel uitmaken van een strategie om te komen tot een geïntegreerde teelt op gecertificeerde bedrijven. Op die wijze kunnen wij op lange termijn rust krijgen aan dit veelbewogen front.

In het overleg met de maatschappelijke groeperingen is LNV begonnen met LTO Nederland en de Stichting Natuur en Milieu. In een later stadium, als zich een convenant aan het aftekenen is, zullen wij daarbij ook andere organisaties betrekken. Verschillende hiervan zijn vanavond genoemd, zoals de VEWIN. Deze krijgen dan de gelegenheid om daarover hun oordeel uit te spreken. Het is de inzet van het departement van LNV om ten spoedigste tot een dergelijk convenant te komen. Wij hadden de ambitie om dat voor het eind van dit jaar te doen, maar dat zal niet lukken. Er zijn wel vorderingen gemaakt, zij het dat partijen wel van verre moeten komen. Als wij de geschiedenis in aanmerking nemen, behoeft dat ook geen verbazing te wekken. Af en toe is er een terugslag, zoals dat bij dit soort precaire besprekingen gaat. Partijen hebben echter de wil om vorderingen te maken en LNV zal dat ook krachtig stimuleren, omdat ten laatste de minister een eigen verantwoordelijkheid heeft. Deze minister is ook bereid om die verantwoordelijkheid dan te nemen.

In de tweede plaats is het van belang om, als dat convenant tot stand is gekomen, het wettelijk instrumentarium ter beschikking te hebben dat het mogelijk maakt om de periode te overbruggen totdat wij op lange termijn beschikken over een nieuwe wijze van produceren en gewasbescherming. Daarin voorziet de nu voorliggende aanpassing van de wet. Het is ook met dat doel dat wij die wetswijziging moeten inzetten. Ik heb beide convenantspartijen gezegd dat ik met toepassing van het wettelijk instrumentarium, dat dan met goedkeuring van deze Kamer en de Eerste Kamer rechtskracht zou hebben, wil wachten totdat het convenant tot stand is gekomen. Op die wijze gaan wij eerlijk met elkaar om. Dat waren mijn opmerkingen in algemene zin over de nota van wijziging.

De voorzitter:

Is er een van de woordvoerders die daarover een dringende vraag heeft? Anders laat ik de minister met zijn betoog doorgaan.

De heerVan der Vlies(SGP)

Ja, voorzitter, ik heb een dringende vraag. De minister schetst wat voor de komende weken en maanden is voorzien. Wij mogen toch wel hopen dat voor het aanstaande teeltseizoen op bedrijfsniveau duidelijk is welk middelenpakket beschikbaar is en welk niet?

MinisterVeerman

Ja, dat is mijn uitdrukkelijke voornemen.

De heerVan den Brand(GroenLinks)

Er zitten een aantal vooronderstellingen in de aanpak die, wat ons betreft, op lange termijn gewenst is. U pleit in feite voor rust en een doorbraak. Toch blijft, gegeven wat er nu op tafel ligt, het gevaar van juridisering boven de markt hangen. Dat legt ook een hypotheek op een mogelijk convenant. Hoe gaat u dat bij elkaar krijgen?

MinisterVeerman

Dat moet bij elkaar komen vanuit de waarneming van een gemeenschappelijk belang op termijn. Dat moet toch de verbindende kracht tussen de partijen zijn. De juridisering die wij achter de rug hebben en die wellicht weer zou kunnen worden beoefend, brengt partijen per saldo geen stap dichterbij, maar alleen steeds verder van elkaar af. Dat wordt door niemand gewenst, want dat leidt tot onoordeelkundig gebruik omdat aan de praktijk van de toepassing weinig tot niets verbetert. Er ontstaat dan een houding bij de gebruikers van: waarom zou ik nog mijn best doen, want wij worden toch in de hoek van de vervuilers gezet? Ik citeer dan wat ik wel eens om mij heen hoor. Aan de andere kant levert het voor de partijen die voor de rechter willen uitvechten of een middel wel of niet mag worden gebruikt, uiteindelijk toch niets anders dan een heleboel maatschappelijke frustratie op. Bovendien ontstaat nog de buitengewoon sterke en in sommige gevallen ook begrijpelijke neiging om middelen uit het buitenland te halen en te gebruiken. Versta mij goed, ik praat niet goed dat dit gebeurt. Ik wil echter een boer of een tuinder die zijn oogst vernietigd ziet worden door een ziekte terwijl in het buitenland, soms enkele kilometers van zijn bedrijf, de middelen wel toegepast mogen worden en verkrijgbaar zijn, niet in de verleiding brengen om een strafbare handeling te plegen. In dat opzicht denk ik dat alle partijen, ook degenen die misschien gereserveerd zijn ten opzichte van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en naar mijn mening uit honorabele motieven proberen het gebruik te verminderen, toch hun maatschappelijke verantwoordelijkheid zullen moeten aanvaarden om dat soort praktijken niet te laten gedijen, hoe verwerpelijk die op zichzelf ook zijn.

De heerMastwijk(CDA)

Een aantal leden, onder wie ikzelf, heeft een relatie gelegd met het tempo dat Brussel hanteert. Ik heb de minister gevraagd in hoeverre zijn voorstellen sporen met de Brusselse regelgeving. Ik wil voorkomen dat wij straks eventueel worden teruggefloten door Brussel.

MinisterVeerman

Die voorstellen sporen daarmee, maar ik kom daar aanstonds nog op terug.

De heerGeluk(VVD)

Het is een nobel streven van de bewindslieden om te proberen partijen bij elkaar te brengen, maar er is in Nederland nog steeds het derdenbezwaar, waarbij elke willekeurige persoon of organisatie bezwaar kan aantekenen. Je kunt dan wel een mooi convenant sluiten tussen een aantal belangrijke partijen, maar er is altijd wel een groepje mensen dat er anders over denkt. Dan heb je per definitie hetzelfde resultaat en kom je dus ook geen stap verder.

MinisterVeerman

Ook daar kom ik op terug. Ik begrijp dat zich een zeker ongeduld meester maakt van de geachte afgevaardigden. Als ik met het volgende punt mag voortgaan, komt er wellicht nog een aantal antwoorden.

De voorzitter:

De minister gaat verder.

MinisterVeerman

Ik kom dan op het nieuwe beleid uit de nota van wijziging. De heren Tichelaar en Van den Brand hebben gevraagd waarom bij nota van wijziging het instrumentarium voor de oplossing van knelpunten in het wetsvoorstel is gebracht en waarom niet het resultaat van de besprekingen met de maatschappelijke organisaties is afgewacht. Daarop heb ik voldoende antwoord gegeven. Ik wil nog een keer benadrukken dat de uitkomst van het overleg met de maatschappelijke organisaties en het ter beschikking hebben van het wettelijke instrumentarium naar mijn gevoel gelijk moeten oplopen. Als het een na het ander komt, dan zou, gegeven de duur van het wetgevingstraject, de situatie ontstaan dat het volgende teeltseizoen verloren zou zijn voor de mogelijkheden die deze wet biedt.

De heren Geluk en Mastwijk vroegen naar het instrumentarium uit de nota van wijziging: waarover wil de minister met beide partijen afspraken maken? Ik heb daar net antwoord op gegeven: de langetermijndoorkijk en de kortetermijndoelstellingen. Uit de eerste termijn van de commissie mag ik, denk ik, vaststellen dat dit de instemming van de Kamer heeft.

De heer Geluk vroeg naar de werking van de nieuwe vrijstellingsmogelijkheid en hij refereerde daarbij aan de termijn van 120 dagen. Ik vrees dat dan twee dingen door elkaar worden gehaald, namelijk de regeling voor calamiteiten (art. 16a) en de nieuw geïntroduceerde vrijstelling voor knelpunten (art. 16aa). Ik geef toe dat het uiterst ingewikkeld is; ik ben dan ook blij dat men het voor mij opgeschreven heeft. Bij calamiteiten moet naar aanleiding van de ontstane situatie snel en in overleg met producenten en handelaren worden opgetreden. Bij deze regeling, die uit de EU-richtlijn volgt, geldt een maximumtermijn van 120 dagen. Die termijn kan worden verlengd. De situatie bij de door mij geïntroduceerde oplossing voor knelgevallen is anders. Daarbij geldt geen maximale duur, maar zal de duur van de geldigheid worden bepaald aan de hand van het geval. Hier gaat het in de regel om voorzienbare knelpunten die tot een oplossing moeten worden gebracht. Deze knelpunten kunnen aan de hand van het tot medio vorig jaar gevoerde beleid in kaart worden gebracht. In januari zal over de langetermijnaanpak van deze knelpunten duidelijkheid worden verschaft.

De heren Mastwijk en Van den Brand vroegen of de minister de vrees van de milieubeweging voor een al te ver opengezette deur kan wegnemen. Ik heb er net al op gewezen dat je met partijen die bang zijn om wederzijds tot afspraken te komen, heel moeilijk tot een vergelijk kunt komen. Dat is anders bij partijen die hun verantwoordelijkheid willen nemen en onder leiding van het departement van LNV gezamenlijk willen komen tot een nieuw gewasbeschermingsbeleid. Het is in ieders belang dat wij én goede afspraken maken én heel duidelijk maken dat wij ons daaraan wensen te houden. Het nieuwe instrumentarium is bedoeld om alleen échte knelpunten aan te pakken. Aan vrijstellingen, ontheffingen en ambtshalve toelatingen zullen waar nodig ter bescherming van de volksgezondheid, de arbeidsveiligheid en het milieu nadere voorschriften en beperkingen worden verbonden. Het moet duidelijk aan die doelstellingen voldoen. Die belangen worden dus meegewogen in de besluitvorming.

Er is gevraagd in hoeverre de nota van wijziging zich verdraagt met de doelstellingen uit de nota Zicht op gezonde teelt. De doelstelling van het gewasbeschermingsmiddelenbeleid is het terugdringen van de milieubelasting en het bevorderen van een duurzame gewasbeschermingspraktijk. Dat is volstrekt duidelijk. Duurzame gewasbescherming betekent dat niet alleen naar de milieukundige effecten moet worden gekeken, maar ook naar de bedrijfseconomische haalbaarheid. Tussen die twee punten beweegt zich de spanningsboog. Voor bepaalde teelten ontbreekt het op dit moment aan effectieve gewasbeschermingsmiddelen of kan het ontbreken van effectieve gewasbeschermingsmiddelen zich voordoen. Dat is een concreet probleem. De nota van wijziging heeft als doel om de wettelijke basis te creëren om die middelen toch beschikbaar te houden. De regering zal daartoe slechts overgaan als sprake is van een écht knelpunt, teneinde de termijn te overbruggen die nodig is voor de transitie naar meer duurzame oplossingen waarvan ik in mijn algemene inleiding sprak. Ik kan niet genoeg benadrukken dat dat de oprechte bedoeling is van de hantering van dit wettelijk kader. Om te voorkomen dat onvoldoende inspanningen worden gedaan om innovaties tot stand te brengen, zullen aan de toelating niet-vrijblijvende voorwaarden worden gesteld. Dat is dan ook in overeenstemming met de intentie die ik zojuist verwoordde.

De heer Mastwijk vroeg of de minister de voorliggende maatregelen met Brussel heeft gecommuniceerd. Ik zei daar net al ja op. Ik kan dat nog even toelichten. Over de voorliggende maatregelen zijn ambtelijke besprekingen gevoerd met de Europese Commissie. De EU heeft in de verordening waarmee zij de overgangsperiode heeft verlengd, verduidelijkt op welke wijze de lidstaten gedurende die periode mogen omgaan met de bestaande middelen. Nederland is daarmee in lijn met het EU-voorstel, dus ook met artikel 8 van de richtlijn. De meeste lidstaten passen het overgangsregime eveneens en op een vergelijkbare wijze toe.

De heerTeeven(Leefbaar Nederland)

Voorzitter...

De voorzitter:

Mijnheer Teeven, de minister zou eerst dit blokje afronden. Dan kunt u uw vragen stellen.

De heerTeeven(Leefbaar Nederland)

Elk wetgevingsoverleg heeft zo zijn eigen gewoonten, zo heb ik in de gaten.

De voorzitter:

Precies.

MinisterVeerman

Voorzitter. De heer Van den Brand vroeg naar het karakter van de oplossingen: zijn de met de nota van wijziging aangedragen voorzieningen voor oplossingen van knelpunten tijdelijk of permanent van aard? Het antwoord is dat de voorzieningen tijdelijk van aard zijn. Zij hebben slechts betrekking op bestaande middelen waarvan de werkzame stof nog niet in EU-verband is beoordeeld. Zij duren in ieder geval niet langer dan het tijdstip waarop uitvoering moet zijn gegeven aan de EU-besluitvorming rond de toelating van de betrokken werkzame stof. Voor sommige middelen is dat uiterlijk medio 2005. Voor andere, over het algemeen minder schadelijke middelen is dat uiterlijk 2008. Het is ook mogelijk dat dat knelpunt wordt opgelost doordat een inzetbaar alternatief middel beschikbaar komt. Door de koppeling aan de EU-besluitvorming loopt de toepassing van deze voorziening sowieso op een gegeven moment af.

De heren Mastwijk, Geluk en Teeven vroegen naar de inwerkingtreding van het wetsvoorstel. Ik ga uit van een stemming door de Tweede Kamer vóór het kerstreces, dus een stemming door de Kamer in haar huidige samenstelling. Bij de voorzitter van de Eerste Kamer zal ik aandringen op een zo spoedig mogelijke behandeling in de Eerste Kamer. Onze inschatting is dat de Eerste Kamer het wetsvoorstel in februari 2003 zal aannemen. Vervolgens vinden de bekrachtiging door Hare Majesteit en het contraseign door de vier betrokken bewindslieden plaats. Dan is er nog, alvorens de inwerkingtreding een feit is, de procedure van de Tijdelijke referendumwet. Daarover heeft de heer Mastwijk een amendement ingediend. Met die veronderstelling kom ik, als alles meezit, uit op een inwerkingtreding per april 2003. Lopende dit traject zullen wij waar mogelijk reeds voorbereidingshandelingen verrichten. Zo wordt binnen het departement geïnventariseerd welke knelpunten er thans bestaan; ik meldde dat zojuist. In januari en februari wordt gewerkt aan de oplossing daarvoor in het licht van de afspraak over het traject naar een meer duurzame gewasbescherming, dus het traject tussen LTO Nederland en de Stichting Natuur en Milieu. Bij het beschikbaar komen van het instrumentarium van de nota van wijziging kunnen deze oplossingen direct worden geformaliseerd en geëffectueerd. Ik sta uiteraard niet onwelwillend tegen maatregelen die dat proces versnellen, om het maar voorzichtig te zeggen. Dan doel ik uiteraard op het amendement van de heer Mastwijk op stuk nr. 11. Uit dit amendement begrijp ik dat het principe van de Tijdelijke referendumwet overeind wordt gehouden, maar dat een versnelling bij de inwerkingtreding van de wet kan worden aangebracht. Ik kan mij zeer wel in dat amendement vinden.

Dan kom ik op het amendement van de heer Tichelaar op stuk nr. 10. Ik denk dat ik dat op dit moment voor de tweede termijn bewaar. Dan sluit ik hiermee dit onderdeel af.

De heerTeeven(Leefbaar Nederland)

Ik hoor de minister steeds benadrukken dat met de nota van wijziging echt niet wordt bedoeld dat te makkelijk ontheffingen en/of vrijstellingen worden verleend. Ik heb die indruk helemaal niet, maar als de minister dat drie of vier keer zegt, dan wil ik graag van hem weten waarom hij dat zo benadrukt. In de opinie van de fractie van Leefbaar Nederland is het ministerie van LNV te lang een ministerie van Natuur geweest. Misschien is dat de oorzaak van die benadrukking.

MinisterVeerman

Ik benadruk dat zo, omdat ik heel zorgvuldig wil zijn om het overleg tussen de twee betrokken partijen onder regie van LNV niet al te zeer te belasten. Ik hecht daar grote waarde aan. Ik ga er ook van uit dat wij daarbij tot een vergelijk komen. Mijn ministerie is het ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij. U kent mijn opvattingen over de verhouding tussen die drie onderdelen: ik vind dat die verhouding in evenwicht moet zijn.

De heerVan der Vlies(SGP)

De minister schat in dat de wet in april in het Staatsblad kan staan. In januari en februari vindt de knelpunteninventarisatie plaats. Maar nu ben ik uienteler en ik zit zo rond de kerstdagen mijn teeltplan op te stellen. Kan ik ervoor kiezen uien in te planten? Ik ga ervan uit dat dit wel kan, want zo heb ik de minister verstaan. Maar misschien is het voor de discussie wel helder als de minister dat even kan bevestigen.

MinisterVeerman

De heer Van der Vlies weet veel meer van het staatsrecht af dan ik. Hij weet ook dat de procedures in de Kamers in hoofdzaak worden bepaald door de Kamers zelf. Ik kan hem de verzekering geven dat het absoluut niet aan het departement zal liggen als er ook maar enige vertraging in de verdere voorbereiding optreedt. Overigens is het aan elke ondernemer om zijn afwegingen te maken. Het zal aan mij niet liggen als dat niet kan worden bespoedigd.

De heerVan den Brand(GroenLinks)

De minister zei dat hij het instrument alleen wil gebruiken bij échte knelpunten. Ik heb gevraagd naar de criteria die hij daarbij wil hanteren om te bepalen wat een echt en een onecht knelpunt is. Waar gaat hij dat voor de Kamer controleerbaar vastleggen?

MinisterVeerman

De beoordeling van knelpunten is een zaak van de minister. De minister kan alleen duurzaam functioneren als hij het vertrouwen van de volksvertegenwoordiging heeft. In het kader van de maatschappelijke belangen die onder meer in de Tweede Kamer tot uitdrukking worden gebracht, maakt de minister zijn afwegingen. Uiteraard is daar controle van de Kamer op. De minister is echter, zo merk ik met respect op, geen dienaar van de Kamer, maar een dienaar van de Kroon. Hij heeft daarin zijn eigen verantwoordelijkheid en de Kamer controleert.

De heerVan den Brand(GroenLinks)

De minister benadrukt niet voor niets dat het om een écht knelpunt moet gaan. Hij heeft dan waarschijnlijk gedachten over de wijze waarop hij afweegt of iets een echt of een onecht knelpunt is. Ik nodig hem toch uit om met ons die kennis te delen.

MinisterVeerman

Het relevante criterium is de landbouwkundige onmisbaarheid. Ik kan niet vooruitlopen op een afweging die ik nog moet maken, terwijl ik de condities nog helemaal niet ken. Het is toch een kwestie die aan de minister is voorbehouden, maar die ook ter beoordeling staat aan de Kamer. Laten wij elkaar niets wijsmaken: zo liggen de verhoudingen. De verhoudingen tussen minister en Kamer moeten ook zo openhartig zijn, dat de minister expliciteert op basis waarvan hij tot zijn keuzen is gekomen.

De heerGeluk(VVD)

Strekt dat criterium van de landbouwkundige onmisbaarheid bij knelpunten zich ook uit tot de kleine teelten, zoals de radichio rosso van 100 hectare? Zo zijn er meer kleine teelten te noemen in dezelfde orde van grootte.

MinisterVeerman

Ja, de uitbreidingstoelating waarvan hier sprake is, staat dat toe.

De heerGeluk(VVD)

Dat kunnen dus ook knelpunten zijn.

MinisterVeerman

Ja, dat is juist.

De heerVan den Brink(LPF)

Realiseert de minister zich dat hij niet echt antwoord heeft gegeven op de vraag van de heer Van der Vlies, namelijk of de middelen beschikbaar zijn als boer Kees uien wil telen?

MinisterVeerman

Dat realiseert de minister zich volstrekt. De minister zou dat antwoord graag hebben gegeven als hij dat had gekund. Het is dus geen onwil maar onvermogen. Overigens teelt boer Cees geen uien, althans deze Cees niet.

De voorzitter:

De heer Van den Brink had het ook over Kees met een K.

De heerVan der Vlies(SGP)

De minister heeft toch wel goed de intentie van mijn vraag geproefd?

MinisterVeerman

Zonder meer.

De heerVan der Vlies(SGP)

Precies. Daarom heb ik er verder het zwijgen toe gedaan.

De heerTichelaar(PvdA)

In zijn opmerkingen over het nu gevoerde overleg tussen partijen sprak de minister uit, dat hij wenst dat partijen hun verantwoordelijkheden wensen te nemen en te dragen. Aan die bijdrage heb ik de conclusie verbonden dat de minister zijn tijd efficiënt gebruikt. Enerzijds is de minister bezig met de staatsrechtelijke en wettelijke voorbereiding en anderzijds wordt parallel daaraan dat overleg gevoerd. Tot zover kon ik het volgen. Vervolgens dacht ik: stel dat partijen de wens te kennen geven dat zij hun verantwoordelijkheid willen dragen, maar dat zij tot de conclusie komen dat het parallel ontwikkelde wettelijke kader iets anders moet worden inricht om hun verantwoordelijkheid te kunnen waarmaken. Behoort dat dan bij deze minister tot de mogelijkheden?

MinisterVeerman

Als dat nodig is en in het belang is van de uitvoering van het convenant dat tussen partijen wordt gesloten, dan bestaat die mogelijkheid en dan is die bereidheid bij de minister aanwezig. De zaak is echter zo ruim opgezet, dat er royaal mogelijkheden zijn om daarbinnen te manoeuvreren.

De voorzitter:

Mijnheer Tichelaar, ik ga ervan uit dat de minister dan weer terug naar de Kamer moet. Dat zal u duidelijk zijn.

De heerTichelaar(PvdA)

Als zich dat voordoet, acht ik de minister ervoor verantwoordelijk dat hij de Kamer informeert over een wijziging die optreedt ten opzichte van de nota van wijziging die nu ter bespreking voorligt. Zo zijn, denk ik, de verhoudingen. Als hij dat niet doet, heeft de Kamer het recht om de minister te confronteren met het feit dat in het kader van het convenant iets anders is overeengekomen dan waartoe de meerderheid van de Kamer op 2 december hem de ruimte heeft gegeven.

MinisterVeerman

Ik voorzie die situatie niet, maar de staatsrechtelijke verhoudingen zijn zo duidelijk dat de heer Tichelaar ervan verzekerd kan zijn dat ik, als ik een wijziging aanbreng in een wetsvoorstel, daarmee naar de Kamer kom.

De heerTichelaar(PvdA)

Ik reageerde niet zozeer op u als wel op de onvolprezen voorzitter.

De voorzitter:

Wij gaan door met het volgende kopje: de harmonisatie.

MinisterVeerman

Inderdaad, voorzitter, ik kom op de harmonisatie. De heren Mastwijk en Teeven vroegen wat ik vind van het idee van LTO Nederland om in regionaal Europees verband te komen tot een verdere harmonisatie. Eén van de oorzaken van het achterblijven van een effectief middelenpakket, in het bijzonder voor kleine gewassen, is de beperkte omvang van de Nederlandse markt. Het in Europees verband instellen van regio's zou dat wel kunnen wegnemen. Het instellen van dergelijke toelatingszones geeft landen de mogelijkheid om vooruit te lopen op de Europese harmonisatie, zonder dat sprake is van concurrentievervalsende verhoudingen. Dat is allemaal juist. Dan kan worden gedacht aan drie regio's waarin regionaal afhankelijke toetsingscriteria vergelijkbaar kunnen worden toegepast en beperkende voorwaarden op dat vlak eveneens kunnen worden geharmoniseerd. Deze gedachte wordt momenteel in het kader van de herziening van de Europese richtlijn uitgewerkt. Ik steun die gedachte van harte. Door mijn ministerie wordt daarin op EU-niveau de nodige energie gestoken. Het lijkt mij echter tamelijk prematuur dat dit tot één regionale toelatingsautoriteit zal leiden.

Dan kom ik op de vraag van de heren Van den Brink en Van den Brand over het level playing field: in hoeverre wordt met het onderhavige wetsvoorstel een situatie bereikt die vergelijkbaar is met die in andere lidstaten? Met de wetswijziging wordt niet gestreefd naar een volkomen gelijkwaardige situatie tussen Nederland en de overige lidstaten. Ook tussen de overige lidstaten bestaan er verschillen en is er geen eenduidigheid. Bovendien is in Nederland gebleken dat middelen konden vervallen, waardoor een reductie van milieubelasting kon ontstaan, zonder dat dit aanleiding gaf tot serieuze aanwijsbare teeltproblemen. De bedoeling van een level playing field is dat Nederland door het wegvallen van middelen niet in een nadelige positie komt ten opzichte van andere lidstaten. Slechts díe echte knelpunten beoog ik op te lossen. Voor zover het niet tot echte teeltproblemen leidt, vind ik een vooruitstrevende positie van de Nederlandse teler van groot belang uit een oogpunt van duurzaamheid, modern telerschap en alle voordelen die verbonden zijn aan het feit dat je je best doet om de beste van de klas te zijn, zonder dat dit je in een structureel concurrentienadeel brengt.

De heren Geluk en Van der Vlies vroegen naar een versnelling van het Europese proces. Ik ga uit van een gelijke concurrentiepositie. De maatregelen die nu worden voorgesteld, hebben dat oogmerk ook. In Europees kader zit de vaart er inmiddels goed in. De dossiers voor zowel oude als nieuwe werkzame stoffen worden beoordeeld en er worden voorbereidingen getroffen voor een aanpassing van de richtlijn. De Europese Commissie heeft de aangekondigde maatregelen met betrekking tot het proces van Europese beoordeling ook voor elkaar. Daarbij is het niet gebleven bij alleen de verlenging van de overgangstermijn. Tegelijkertijd zijn per medio 2003 320 werkzame stoffen geschrapt waarvan duidelijk was dat deze niet zouden worden verdedigd door de industrie. Dat waren mijn opmerkingen over dit onderdeel.

De heerVan den Brand(GroenLinks)

Is het ontbreken van een level playing field – een middel mag in het buitenland wel en in Nederland niet worden gebruikt ten nadele van onze concurrentiepositie – een reden om een middel ambtshalve toe te laten? Is daarmee dus LPF, om uw eigen woordspeling te gebruiken, een toetsingscriterium geworden?

MinisterVeerman

Ja, tot op zekere hoogte.

De heerTeeven(Leefbaar Nederland)

Kan de minister ons informeren over de criteria die voor de tien toetreders gelden? Het is nu al zo dat veel Nederlandse ondernemers uitwijken naar het grondgebied van die landen. Wat is de situatie daar en hoe ontwikkelt die zich tot 2006?

De voorzitter:

Wilt u dat vanavond in twee minuten horen?

De heerTeeven(Leefbaar Nederland)

Dat is prima als de minister dat paraat heeft, maar het mag ook per brief aan de Kamer.

De voorzitter:

Prima. Het is zeker een interessante vraag.

MinisterVeerman

Het ritselt hier van de interessante vragen. Elke vraag van de volksvertegenwoordiging is interessant. Ik denk dat het met de 80.000 bladzijden wetgeving waaraan de nieuwe toetreders moeten gaan voldoen, duidelijk is dat dit ook op de nieuwe lidstaten van toepassing is. Daar wordt al jarenlang naartoe geleefd in het kader van de afspraken die daarover zijn gemaakt. De heer Teeven vroeg of afwijkingen zijn voorzien. Het gaat om stoffen die op bijlage 1 van de richtlijn geplaatst zijn. Voor middelen op basis van deze werkzame stoffen dienen de lidstaten de geharmoniseerde toelatingscriteria toe te passen. Voor het overige is het nationale regime nog van toepassing, ook in de toetredende landen. Zodra echter een stof op bijlage 1 wordt geplaatst, dienen alle landen de geharmoniseerde toelatingscriteria aan te passen. Het is bekend dat de mogelijk toetredende landen en de Europese Commissie discussies hebben over de mogelijke derogaties voor deze landen, maar tot op heden is nog geen enkele derogatie voorzien. Dat kan ik op die vraag antwoorden.

De voorzitter:

Dan gaan wij nu door naar het kopje: CTB.

MinisterVeerman

De heren Van den Brink, Geluk en Tichelaar vroegen naar de stand van zaken bij de uitvoering van de motie-Te Veldhuis. Bij mijn aantreden trof ik die motie in het dossier aan. Ik roep in herinnering dat het vorige kabinet al een relatie heeft gelegd met het destijds op handen zijnde onderzoek van de Algemene Rekenkamer en gezegd heeft dat het de uitkomsten van dat onderzoek bij de uitvoering van de motie wilde betrekken. Tegelijkertijd is aangegeven dat de genoemde termijn van drie maanden door het kabinet niet als een harde termijn zou worden opgevat. Inmiddels is het rapport van de Rekenkamer beschikbaar. Dat bevat goede aanbevelingen. Wij zijn daarmee aan de slag. Ik zal begin volgend jaar een eerste verslag doen aan de Tweede Kamer van die bevindingen en de verbeteracties. Ik verwacht dat eventuele problemen oplosbaar zijn met een combinatie van beleidsmatige aanpassingen en goede afspraken over de aansturing en uitvoering van het toelatingsbeleid.

De heer Geluk vroeg naar een verbetering en naar de stand van zaken bij de voorlopige toelating. Het aangepaste regime voor voorlopige toelatingen dat door het CTB wordt gehanteerd, werpt tot ons genoegen inderdaad vruchten af. Wel kent een toelatingsaanvraag zonder complicaties een behandeltermijn van 14 maanden. Dat verklaart waarom aanvragen die dit voorjaar zijn ingediend, niet in datzelfde jaar tot toelating kunnen leiden. De stand van zaken is dat bij de aanvang van de aparte procedure voor de voorlopige toelating 33 aanvragen waren ingediend. Daar is er in september 1 bijgekomen. Toen waren het er dus 34. 14 van deze aanvragen zijn afgerond: 9 zijn toegelaten, 1 wordt waarschijnlijk in december toegelaten, 1 kan worden afgevoerd omdat de werkzame stof inmiddels in EU-verband is beoordeeld en 3 zijn op verzoek van de toelatingshouder tijdelijk buiten behandeling gesteld. Voor de overige 20 aanvragen geldt dat 1 aanvraag in het stadium van eerste volledigheidsbeoordeling verkeert, 6 niet volledig zijn, voor 7 een eerste risicobeoordeling wordt opgesteld, bij 4 aanvullende gegevens zijn gevraagd en bij 2 een tweede risicobeoordeling wordt opgesteld. Ik stel vast dat de situatie verbeterd is, maar ik wijs er nogmaals op dat de toelatingsprocedure geruime tijd vergt. Ik heb in mijn inleiding al aangegeven dat dergelijke maatregelen nu eenmaal enige doorlooptijd hebben voordat zij effectief zijn. Ik kan misschien ter geruststelling van de heer Geluk zeggen dat hij deze uiteenzetting van mij ook op schrift kan krijgen.

De voorzitter:

Die uiteenzetting komt in het verslag.

MinisterVeerman

Goed.

De heer Tichelaar vroeg naar de gevolgen van het nieuw beleid voor de werkplanning van het CTB. De gevolgen van de wetswijziging voor deze werkplanning zijn uiteraard sterk afhankelijk van de mate waarin van die aanvullende voorziening gebruik wordt gemaakt. Ik merk op dat het CTB op dit moment reeds een rol heeft in de procedure rondom vrijstellingen c.q. ontheffingen in het kader van artikel 16a van de Bestrijdingsmiddelenwet. Deze rol spitst zich toe op de beoordeling van risico's voor mens en milieu die verbonden zijn aan het verlenen van een specifieke vrijstelling of ontheffing. De werkwijze die in het kader van artikel 16aq wordt toegepast, zou hiermee vergelijkbaar kunnen zijn. Ervaringen met doorlooptijden van de tot op heden ingediende 16a-verzoeken laten zien dat de geleverde CTB-inzet te overzien valt, zodat op voorhand geen al te grote consequenties voor de werkplanning van dit orgaan te verwachten zijn.

De heren Mastwijk en Van den Brink vroegen naar mijn reactie op het rapport van de Algemene Rekenkamer. Ik kan, zoals ik zei, de hoofdlijnen van dit rapport onderschrijven. De problemen met betrekking tot de beschikbaarheid van gewasbeschermingsmiddelen hebben het draagvlak ernstig verstoord. Die conclusie kunnen wij trekken. Dat geldt ook voor die onderdelen van het beleid waarover geen verschil van mening bestond. Om die reden wil ik komen tot aanpassing van het gewasbeschermingsmiddelenbeleid. Bij die aanpassing van het beleid zal ik de aanbevelingen van de Rekenkamer laten meewegen. Ik heb net gezegd dat ik daaromtrent in januari of februari met een notitie naar de Kamer kom. Op dit moment kan ik daarover melden dat vrijwel alle aanbevelingen zullen worden opgevolgd. Momenteel wordt hard gewerkt aan de afronding van een analyse die moet uitmonden in een aantal concrete verbeteracties met het oog op een verbeterde werkwijze van het CTB en een betere aansturing door de betrokken ministeries. Deze verbeteracties zullen deel uitmaken van de nieuwe aanpak. Zoals gezegd, zal ik de Kamer daarover begin volgend jaar nader informeren.

Tot slot van dit onderdeel merk ik kortheidshalve op dat ik in mijn algemene inleiding al het antwoord op de vraag van de heer Geluk naar de rol van de overheid bij certificering als zijnde een van de basispunten van het beleid heb trachten uiteen te zetten.

De heerTichelaar(PvdA)

Kan de minister nog kort ingaan op mijn vragen over het beleid in relatie tot de Europese richtlijn en ook op de rol van de Raad van State, althans de rol die er naar mijn waarneming niet is geweest?

MinisterVeerman

Het beleid strookt met artikel 8 van de richtlijn; daarover heeft de Europese Unie kortgeleden een uitspraak gedaan. De Raad van State is niet geconsulteerd, omdat dat niet nodig was vanwege het niet zo ingrijpende karakter van de nota van wijziging.

De heerTichelaar(PvdA)

Heeft de Raad van State dat geformuleerd?

MinisterVeerman

Nee, het is de regering die dat beoordeelt. Het ging dus over de nota van wijziging.

De heerGeluk(VVD)

Begin volgend jaar komen er dus aanbevelingen voor verbetering van de werkwijze van het CTB. Wordt daarin ook meegenomen een alternatieve werkwijze van het CTB of van een instantie buiten het CTB, zoals ook in de motie-Te Veldhuis wordt genoemd? Ik heb ook gevraagd naar de evaluatie na de verzelfstandiging van het CTB. Ik meen dat die bij de behandeling van dat wetsvoorstel ook is aangekondigd, maar ik heb er daarna nooit iets van gehoord.

MinisterVeerman

Wij menen dat het met de wijze waarop wij nu met het CTB verkeren en met de genomen maatregelen niet aan de orde is om thans nog een alternatieve werkwijze te overwegen. Wat de evaluatie betreft, moeten wij de gang van zaken bij het CTB afwachten. Overigens houdt ook de Algemene Rekenkamer hierbij een oogje in het zeil.

De heerGeluk(VVD)

Als in de wet sprake is van een evaluatie, dan zult u dat wel moeten uitvoeren. Dat was afgesproken bij de verzelfstandiging van het CTB.

MinisterVeerman

Bij elke verzelfstandiging hoort een evaluatie van het verzelfstandigde orgaan. Ik begreep niet dat dat de bedoeling was, maar dat spreekt natuurlijk voor zich.

De heerGeluk(VVD)

Wanneer kunnen wij die dan tegemoet zien?

MinisterVeerman

Volgend jaar.

De heerMastwijk(CDA)

De Rekenkamer heeft een opmerking gemaakt over de betrokkenheid van de minister van Verkeer en Waterstaat bij het gewasbeschermingsbeleid. Ik heb de minister gevraagd of hij het daarheen wil leiden, dat die betrokkenheid van zijn collega bij het gewasbeschermingsbeleid ook wettelijk wordt geregeld.

MinisterVeerman

Overleg is altijd mogelijk, maar ik denk niet dat een formele betrokkenheid van de minister van Verkeer en Waterstaat bij dit dossier aan de orde is.

De heerVan den Brand(GroenLinks)

De minister zei dat hij in een later stadium in het consultatieproces in de richting van het convenant met de Unie van Waterschappen en de VEWIN gaat spreken. Ik raad hem dan aan om de suggestie van de heer Mastwijk te volgen en de hele zaak ook aan de "waterbusiness" voor te leggen. Ik heb het gevoelen dat er nogal wat krachten zijn die de plek van Verkeer en Waterstaat in het geheel wat steviger willen maken. Ook wij vinden die suggestie van de Algemene Rekenkamer niet onbelangrijk.

MinisterVeerman

Ik sprak van formele betrokkenheid. Een informele betrokkenheid bestaat natuurlijk wel en die is ook aan de orde. Wij moeten oppassen dat wij niet een te groot aantal ministeries formeel bij de wetgeving betrokken laten zijn, onder meer vanwege de efficiency. U kunt er echter van verzekerd zijn dat informeel het nodige wordt gedaan vanuit het belang van de waterkwaliteit.

De heerTeeven(Leefbaar Nederland)

Heeft de minister zich geïnformeerd over de werkwijzen van met het CTB vergelijkbare colleges in andere EU-lidstaten, specifiek als het gaat over de contra-expertise? Is er in andere lidstaten beroep mogelijk tegen de beslissingen van een dergelijk orgaan?

MinisterVeerman

Ik moet u op dit moment het precieze antwoord schuldig blijven op een tour d'horizon over andere lidstaten. Ik zal u daar op korte termijn schriftelijk over informeren.

De heerTeeven(Leefbaar Nederland)

Ik neem aan vóór de stemmingen.

MinisterVeerman

Uiteraard.

De heerVan der Vlies(SGP)

De minister kondigt aan dat in januari een verbeterplan naar de Kamer wordt gestuurd. Een aanvraag is 14 maanden onderweg. Is dat nu een termijn die uit technisch of technologisch oogpunt noodzakelijk is, of is het mogelijk om die te comprimeren?

MinisterVeerman

Het teleurstellende antwoord moet zijn: neen. Het is dus technisch helemaal noodzakelijk. Ter geruststelling: mijn directeur juridische zaken zegt dat Europa er vier jaar over doet.

De heerVan der Vlies(SGP)

Laten wij daarin maar vooroplopen: zo snel als verantwoord is.

De heerVan den Brand(GroenLinks)

Toon Tellegen schreef ooit een kinderboek: Langzaam, zo snel als zij konden.

De voorzitter:

Hij was geen jurist.

De heerVan den Brand(GroenLinks)

Nee, huisarts.

De voorzitter:

De minister had nog een klein kopje "overig".

MinisterVeerman

Inderdaad, ik kom nu op een aantal overige punten.

De heer Geluk heeft de hoogte van de strafmaat aan de orde gesteld. Het gaat bij de hoogte van de strafmaat inderdaad om de zwaarste boetecategorie. Hierbij wordt aangesloten bij vergelijkbare regelgeving, bijvoorbeeld de Wet milieugevaarlijke stoffen, en andere reeds bestaande strafbaarstellingen met betrekking tot bestrijdingsmiddelen. Dat is dus op zichzelf niet nieuw. De genoemde maximale hechtenis van zes jaar geldt indien sprake is van opzettelijk handelen. Gaat het om overtredingen waarbij geen opzet in het spel is, dan is de maximale hechtenis één jaar, overigens nog altijd een aanzienlijke periode. Ten slotte wijs ik erop dat het hier om maxima gaat. In concrete gevallen zullen natuurlijk de eis van de officier van justitie en het oordeel van de rechter een rol spelen.

De heer Geluk vroeg naar het bezwaar en beroep van belanghebbenden. Op grond van het huidige rechtsbeschermingsstelsel hebben slechts die belanghebbenden recht op bezwaar en beroep die rechtstreeks in hun belang worden getroffen. Volgens vaste jurisprudentie zijn belangengroeperingen, zoals milieuorganisaties, belanghebbenden die rechtstreeks in hun belang getroffen worden. Ik zie dan ook geen reden om dat ter discussie te stellen. Bovendien is dat niet aan mij, want dit vergt een brede maatschappelijke discussie. Ik vind wel dat alle betrokkenen in dit dossier, ook de milieubeweging, bij het gebruik maken van hun rechten rekening moeten houden met de maatschappelijke verantwoordelijkheden en niet alleen met het specifieke belang waarvoor zij staan. Ik heb daarover in het begin van mijn betoog het nodige gezegd.

De heer Teeven vroeg naar de biologische bestrijding in relatie tot de Flora- en faunawet. De nieuwe Flora- en faunawet is, zoals wij allen weten, sinds 1 april in werking. Nieuw in de wet is onder meer de bepaling dat het uitzetten van dieren in de vrije natuur verboden is. Dit verbod heeft onder meer als doel om te voorkomen dat bij ongecontroleerde introductie schade wordt toegebracht aan inheemse flora en fauna. Het gebruik van roofinsecten is echter ook een staande praktijk in de biologische bestrijding van schadelijke insecten in kassen en boomgaarden. Deze praktijk is, strikt genomen, in strijd met het uitzetverbod in de Flora- en faunawet. Daarop doelde de heer Teeven met zijn vraag. De Flora- en faunawet biedt evenwel mogelijkheden om van dit uitzetverbod af te wijken. Met belanghebbenden en deskundigen wordt nu reeds overleg gevoerd over deze problematiek. Deze problematiek wordt thans in het kader van de Flora- en faunawet opgelost en zal dus geen beletsel vormen voor het onderhavige wetsvoorstel.

Ten slotte kom ik nog even terug op de indringende vraag van de heer Van den Brand over de landbouwkundige onmisbaarheid. De criteria daarbij vormen een onderdeel van de discussie die nu met de belangenorganisaties wordt gevoerd. Een landbouwkundig knelpunt is teeltaantasting die leidt tot ernstige gevolgen voor die teelt en waarbij geen adequaat alternatief middel beschikbaar is. Op dit moment breng ik de knelpunten in kaart. Ontheffing of vrijstelling is geen carte blanche en het wegnemen van knelpunten moet een onderdeel zijn van een duurzame oplossing.

StaatssecretarisVan Geel

Voorzitter. Er is nog gevraagd in hoeverre de toepassing van vrijstellingen tot aantasting van de milieukwaliteit leidt. Zekerheid kan er op dit punt niet geboden worden; zekerheden liggen op het kerkhof. Er kan dus op enig moment gevaar ontstaan; anders zouden bepaalde middelen ook niet verboden zijn. Het is alleen de vraag of er gelet op de criteria die de minister genoemd heeft, in combinatie met de landbouwkundige onmisbaarheid als toegevoegd criterium, een groot probleem zou zijn in het licht van het totale pakket. Dat is de afweging die gemaakt moet worden. Ik ben het er volstrekt mee eens dat dit met een zorgvuldige toepassing van de criteria in deze situatie een "draagbare" aanpak van deze problematiek is. Het heeft ook iets van reculer pour mieux sauter; dit lijkt mij een goede samenvatting van het beleid als het om de milieuaspecten gaat: het is een aanvaardbare aanpak om vervolgens tot een goede structurele oplossing te komen.

De heer Mastwijk schetste terecht nog het probleem van de biociden, ook al heeft het niet met de landbouw te maken. Ik ben het eens met zijn analyse. In de landen om ons heen wordt de toelating van alternatieven nog niet beoordeeld, wij doen het wel. Op zichzelf is dit goed te verdedigen, maar als de tijd gaat dringen, ontstaan er echt zeer ongewenste knelpunten. In overleg met betrokkenen zijn wij zeer driftig aan het zoeken geweest en wij menen een oplossing gevonden te hebben waarmee direct na de jaarwisseling de alternatieven ook in ons land gebruikt kunnen worden. Ik hoop dat wij op deze manier de zaak zorgvuldig bekeken hebben en dat wij het bedrijfsleven en met name de scheepswerven een reëel en goed alternatief kunnen bieden.

De heerVan der Vlies(SGP)

Voorzitter. Ik had nog gehoopt op een reactie op mijn opmerking over de motie-Stellingwerf van indertijd.

MinisterVeerman

Daarbij gaat het om de vraag of een heffing het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen zou kunnen terugdringen. Ik zou zeggen: vergeet het maar. Er is zo'n geweldig verschil tussen de kosten van een middel en de consequenties van het achterwege laten van het gebruik van dat middel dat het een bijna astronomische heffing zou moeten zijn om zo'n effect te verkrijgen. In sommige gevallen heb je eigenlijk geen keuze, als een ziekte dreigt toe te slaan, want dan is het een kwestie van ingrijpen met een bepaald middel of geen oogst. De middelen waarom het gaat, zijn naar hun aard al zo prijzig dat er uit dien hoofde al geen kwistig gebruik van wordt gemaakt. Het is eigenlijk meer een commentaar op de motie, al is dat niet nodig omdat het al een oude motie is, maar ik denk dat het veel effectiever is om te mikken op het vakmanschap waarmee bepaald kan worden op welk tijdstip en op welke wijze een middel dient te worden ingezet. Daarmee is nog verschrikkelijk veel winst te behalen.

De voorzitter:

Mijns inziens is de motie nog steeds actueel, want ze is door de Kamer aangenomen.

MinisterVeerman

Toch zou ik de Kamer alsnog willen ontraden de motie te aanvaarden...

De heerVan der Vlies(SGP)

Ik heb indertijd tegen deze motie gestemd, omdat ik het een zeer slechte motie vond. Ze is echter aanvaard en ze is ook door de voorgangers van deze bewindslieden in uitvoering genomen. Althans, ik heb hen ook desgevraagd nooit expliciet horen zeggen dat zij dit niet zouden doen. Ik begrijp dat deze bewindslieden er niet aan beginnen, en dat is maar goed ook.

De heerGeluk(VVD)

Ik ben blij met deze toezegging van de minister, voorzitter, maar er is nog wel een nota Landbouw en fiscus. Ik weet niet wat de status daarvan is, maar daar is dit wel duidelijk in opgenomen.

De voorzitter:

Dat is juist, maar wij weten nu het standpunt van deze minister.

De heerTichelaar(PvdA)

Voorzitter. Ik ben er dankbaar voor dat de minister de zorgvuldig gekozen term "draagbare oplossing" gebruikte. Wij hebben in juli, toen er nog geen sprake was van een nota van wijziging, over de kwaliteit van het drinkwater gesproken. Met name mevrouw Van Ardenne heeft toen gezegd dat een versoepeling van de toekenning in ieder geval geen achteruitgang van de kwaliteit van het water tot gevolg zou mogen hebben. En nog veel interessanter was haar vraag wat er met de eventuele hogere kosten als gevolg daarvan zou moeten worden gedaan. De kosten van extra reiniging van het water werden toen geschat op 25 mln tot 30 mln euro. Dit brengt mij bij de term "draagbaar". Ik kan nu niet wetenschappelijk aantonen dat deze nota van wijziging een enorme kostenverhoging tot gevolg zal hebben, maar wellicht kan de staatssecretaris hier toch nog even op reageren.

StaatssecretarisVan Geel

Ik denk dat de kwaliteit van het drinkwater en de kosten van het op peil houden daarvan zeker een criterium kunnen zijn bij de toelating van een middel. Ik zie niet in waarom dit niet in het pakket zou passen van "alleen in bijzondere gevallen", "focussen" en "knelpunten". Het kan een element zijn bij de afweging, ik betrek het er graag bij.

De heerTeeven(Leefbaar Nederland)

Ik heb nog aangegeven dat de kosten van de zuivering van het drinkwater in verhouding tot de opbrengst van het drinkwater een te verwaarlozen percentage daarvan vormen. Het standpunt van de staatssecretaris dat deze kosten zouden moeten meewegen bij de toelating, bevreemdt mij dan ook een beetje. Wij praten over 25 mln euro aan kosten tegenover een opbrengst van 1,5 mld euro, dus waar hebben wij het over?

StaatssecretarisVan Geel

Met die redenering kun je in wel meer discussies een vergelijking maken; je kunt bijvoorbeeld allerlei kosten afzetten tegen het nationaal inkomen. Ik weet niet of het bedrag dat u noemt, juist is, maar ik vind het in ieder geval nog wel een behoorlijk bedrag. Overigens, als het om 2% van de productiekosten gaat, dan zouden die 1,2 mld euro zijn; dat lijkt mij aan de hoge kant. Hoe dan ook, ik vind het een behoorlijk bedrag.

De heerTeeven(Leefbaar Nederland)

Natuurlijk moet je de zuiveringskosten laten meewegen, maar het gaat toch ook om het belang van de totale tuinbouwsector? Het gaat toch niet alleen om het drinkwater?

StaatssecretarisVan Geel

Ik heb ook niet gezegd dat dit hét selectiecriterium zou zijn. Er was gevraagd of het een criterium zou mogen zijn, mede in relatie tot een motie van mevrouw Van Ardenne. Daarop heb ik gezegd dat ik het een reëel criterium vind, maar niet dat dit het enige criterium zou zijn. Het is een factor die bij de beoordeling een rol moet spelen.

De heerTeeven(Leefbaar Nederland)

Vindt de minister dit een zwaarwegend criterium, gelet op deze woorden van de staatssecretaris?

MinisterVeerman

Voorzitter. Ik ga niet in op deze poging om twee bewindslieden uiteen te drijven, maar 2% is 2%.

De heerTeeven(Leefbaar Nederland)

Maar van een enorm bedrag.

MinisterVeerman

En dus is het een groot bedrag.

De heerGeluk(VVD)

Voorzitter. C'est le ton qui fait la musique. Zoals het er nu naar uitziet, zal dit wetsvoorstel worden aangenomen en zal er een moment kunnen zijn waarop de bewindslieden ambtshalve zullen moeten beslissen over een toelating. Het is duidelijk hoe deze bewindslieden erover denken, maar stel dat er een ander kabinet komt, een kabinet dat meer in de richting van GroenLinks of de SP gaat. Worden aanvragen dan op dezelfde manier beoordeeld? Is de systematiek zodanig dat er dan ook bereikt wordt wat deze bewindslieden willen?

MinisterVeerman

Voorzitter. Ik krijg nu een geweldige aandrang om een les in democratische verhoudingen te geven. De heer Van de Brink zit daar trouwens al een hele tijd op te wachten, zij het met een andere aanleiding. Ministers hebben als dienaren van de Kroon een zelfstandige verantwoordelijkheid, de Kamer controleert. Er kan pas sprake zijn van een duurzame goede verhouding tussen Kamer en minister als de minister zich in redelijke mate conformeert aan het oordeel van de Kamer. Zo werkt het, maar er is wel altijd een gezonde spanningsboog, omdat de verantwoordelijkheden verschillen. De Kamer is medewetgever, maar de minister heeft een verantwoordelijkheid voor zowel de wetgeving als de uitvoering daarvan. Die spanning maakt het democratische proces alleen maar interessant. En als het gaat om de consequenties die de heer Geluk vreest, denk ik dat elke Nederlandse staatsburger daar op 22 januari een opvatting over ten beste kan geven. Wij zullen wel zien wat de uitkomst daarvan zal zijn.

De heerTichelaar(PvdA)

Voorzitter. Ik maak uit de bijdrage van de minister in eerste termijn op dat hij het ingediende amendement volstrekt afwijst, dus hoef ik alleen nog maar een paar algemene opmerkingen te maken.

Ik zou het zeer op prijs stellen als de regering in het wetsvoorstel nog enkele passages wilde opnemen over de verhouding van een eventueel convenant tot de toepassing van de wet. De minister heeft hierover zinvolle dingen gezegd waarmee hij een bepaald kader aangaf.

Verder heeft hij op de vraag waarom deze wijziging niet aan de Raad van State is voorgelegd, gezegd dat de regering gewikt en beschikt heeft. Maar over democratisch handelen gesproken, dit laat onverlet dat de Kamer in dezen een ander oordeel kan vellen over het ingrijpende karakter van deze wijziging. Mijn fractie stelt in ieder geval voor, dit voorstel alsnog om advies aan de Raad van State voor te leggen. En om de tegenwerping te voorkomen dat dit weer extra tijd zou kosten, zeg ik erbij dat het gelet op de omvang van deze wetswijziging heel snel zou kunnen.

De heerMastwijk(CDA)

Voorzitter. Ik dank de bewindslieden voor hun uitgebreide antwoorden. Ik had in eerste termijn twee moties aangekondigd en zij hebben redelijk in lijn daarmee geantwoord. Toch dien ik deze moties in, waarbij de bewindslieden ze als een steun in de rug kunnen beschouwen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de procedures rondom de toelating van nieuwe gewasbeschermingsmiddelen langdurig en kostbaar zijn en dat het aanbeveling verdient om te zoeken naar een efficiëntere werkwijze bij de toelating, waardoor er tevens mogelijkheden ontstaan om tot meer harmonisatie in het Europese gewasbeschermingsbeleid te komen;

verzoekt de regering, de mogelijkheden te verkennen om in Europees verband, waarbij het gaat om landen die qua klimaat en overige teeltomstandigheden vergelijkbaar zijn, te komen tot afstemming van toelatingsbeleid en tot bundeling van toelatingsinstituten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is ingediend door de leden Mastwijk en Van den Brink. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 12 (28358).

De heerMastwijk(CDA)

Voorzitter, dan de tweede motie.

De voorzitter:

Ik ben nu misschien erg belerend, maar in gevallen waarin wij van mening zijn dat wij van de regering voldoende toezeggingen gehad hebben, zouden wij eens moeten proberen om daarmee tevreden te zijn. Wij moeten heel kritisch beoordelen of wij een motie die dan eigenlijk overbodig is, nog zouden moeten indienen. Je dient een motie in als je de toezeggingen van de regering onvoldoende vindt. Wij willen in de Kamer proberen het aantal moties terug te brengen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende:

  • - dat de toepassing van de regels rondom het gebruik van biociden in Nederland in afwijking van de gang van zaken in andere landen in Europa ertoe leidt dat nieuwe, innovatieve, milieuvriendelijke middelen in Nederland (nog) niet kunnen worden gebruikt;

- dat het bedrijfsleven in Nederland hierdoor in een ongunstige concurrentiepositie is gekomen, waardoor werkgelegenheid verloren dreigt te gaan;

verzoekt de regering dringend, actie te ondernemen die ertoe leidt dat deze innovatieve, nieuwe middelen op korte termijn voor het bedrijfsleven in Nederland beschikbaar komen,

en gaat over tot de orde van de dag.

Deze motie is ingediend door de leden Mastwijk, Van den Brink, Geluk en Van der Vlies. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 13 (28358).

De heerVan den Brand(GroenLinks)

Voorzitter. Uit de reactie van de minister op de vraag waarom het kabinet besloten heeft, deze wijziging niet aan de Raad van State voor te leggen, blijkt dat hij het als een politiek oordeel ziet, hoe ingrijpend een wetsvoorstel is. Wij vinden nog steeds dat deze wijziging van het principe dat middelen eerst getoetst en dan pas toegelaten worden, zo ingrijpend is dat ik het standpunt van de heer Tichelaar in dezen deel. Bovendien doet de ambtshalve toewijzing die nu voorgesteld wordt, een zwaar beroep op het vertrouwen in de minister. Ik wil deze minister best het vertrouwen geven dat hij hiermee integer zal omgaan, maar zoals de heer Geluk enige angst heeft dat een bewindsman van de SP of van GroenLinks deze integriteit niet zal opbrengen, kan ik me ook bepaalde VVD'ers voorstellen die ik dit niet meteen zou willen toevertrouwen. Omdat er een subjectief element in blijft zitten, vind ik het nog steeds een zware ingreep en ben ik het met de heer Tichelaar eens dat een advies van de Raad van State toch wenselijk is.

De heerVan den Brink(LPF)

Voorzitter. Onze fractie stemt niet in met het voorstel van de heer Tichelaar, want wij vinden dat er lang genoeg over deze wijziging van de Bestrijdingsmiddelenwet gebakkeleid is.

De heerTichelaar(PvdA)

En u bent zo'n voorstander van democratie!

De heerVan den Brink(LPF)

Ja, maar het heeft lang genoeg geduurd, dus niet meer kakelen, maar eieren leggen!

Voorzitter. Ik moet zeggen dat ik het in zekere zin wel met u eens ben dat je een motie niet meer zou moeten indienen als de bewindslieden voldoende hebben toegezegd, maar bij het punt waarop ik een motie wil indienen, hebben de minister en de staatssecretaris wel tamelijk veel toegezegd, maar is er toch nog een probleem overgebleven. De regering wil namelijk met LTO en de stichting Natuur en Milieu overleggen over een convenant. Daarbij kunnen een aantal zaken best in de knoop komen. Voor het geval dat de minister door het overleg over een convenant de telers niet op tijd een oplossing kan bieden, dien ik toch een motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de behandeling van het wetsvoorstel inzake de Bestrijdingsmiddelenwet door omstandigheden op een dusdanig moment plaatsvindt dat dit naar alle waarschijnlijkheid niet effectief zal zijn vóór aanvang van het volgende teeltseizoen;

voorts constaterende dat de minister aangeeft dat de inwerkingtreding van de wet afhangt van de totstandkoming van een evenwichtig pakket maatregelen, gericht op duurzame gewasbescherming;

constaterende dat de telers derhalve op dit moment nog in grote onzekerheid verkeren ten aanzien van de wijze waarop zij de gewassen kunnen beschermen;

constaterende dat de minister ook op basis van de huidige wet bevoegdheden heeft om het gebruik van niet toegelaten middelen onder voorwaarden toe te staan om knelpunten weg te nemen;

dringt er bij de minister op aan, ruim vóór aanvang van het volgende teeltseizoen aan de telers voldoende duidelijkheid te verschaffen over de vraag welke middelen ingezet mogen worden voor welke knelpunten en optimaal gebruik te maken van de mogelijkheden die de huidige wet biedt om deze knelpunten voor het seizoen 2003 weg te nemen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is ingediend door de leden Van den Brink, Van der Vlies, Mastwijk, Geluk, Tichelaar en Teeven.

Zij krijgt nr. 14 (28358).

De heerGeluk(VVD)

Voorzitter. Hartelijk dank aan de bewindslieden voor de zeer uitvoerige reactie op alle vragen en opmerkingen. Ik heb geconstateerd dat zij een zeer praktische insteek hebben gekozen; dit is een heel verschil met wat ik in vorige kabinetsperioden heb meegemaakt. Ik ben ervan overtuigd dat zowel de boer als het milieu met deze maatregel gediend is, en ik kan dit nog uitleggen ook. Dit geldt zeker als ik er ook nog het aspect van het tegengaan van de illegaliteit erbij betrek, wat toch ook een van de drijfveren bij deze aanpak is.

Alle vragen zijn beantwoord en ik ben vooral erkentelijk voor de zeer harde toezegging over de evaluatie van het CTB; die heeft op mij veel indruk gemaakt. De algemene conclusie is dat dit wetsvoorstel voor onze fractie aanvaardbaar is. De zaak is rijp voor snelle implementatie en ik wil dan ook geen minuut meer verspillen door die aan spreektijd te besteden.

De heerVan der Vlies(SGP)

Voorzitter. Ik dank de minister en de staatssecretaris voor hun antwoorden. Er kan niet worden ontkend dat zij een heel andere insteek kiezen: praktischer, meer werkbaar. Ik vind hun aanpak ook geloofwaardiger. Dank hiervoor. Ambtenaren staan hier nooit ter discussie, maar zij hebben toch ook van een zekere wendbaarheid blijk moeten geven, dat kan niet anders.

De wetswijziging zal pas van kracht worden als er een convenant is; dit is een spijkerharde toezegging van de minister en het is tevens een strategisch element. Maar de betrokken partijen mogen niet elkaars gevangenen worden. Ik herinner me nog dat wij bij het bespreken van de landbouwkundige onmisbaarheid op het allerlaatst nog te maken kregen met een "afhaker". Dat heeft toen een geweldige impact gehad en dat moet niet weer gebeuren. Vandaar dat ik heel blij was met de toezegging naar aanleiding van mijn interruptie dat er vóór het volgende teeltseizoen duidelijkheid zal zijn, maar met de motie van de heer Van der Brink is er ook nog een aansporing van de Kamer om dit zo nodig in het onderhandelingsproces krachtig naar voren te brengen.

De heerTeeven(Leefbaar Nederland)

Voorzitter. Ook ik dank beide bewindslieden voor hun antwoorden. Het is geenszins de bedoeling van mijn vragen geweest om deze twee CDA-bewindslieden uiteen te drijven. Het is goed dat hier in consensus aan gewerkt wordt. Ik zie nog graag antwoorden van de minister tegemoet over de CTB's in Europees verband, met name op het punt van een contra-expertise in hoger beroep. De motie van de heer Van den Brink steunen wij van harte, want wij willen niet het risico lopen van het neerleggen van nog een bos verrotte uien in vak K.

MinisterVeerman

Voorzitter. Mag ik beginnen met mijn oordeel over het amendement van de heer Tichelaar op stuk nr. 10, die daar al eerder zijn vermoeden over uitsprak? Ik moet de aanneming daarvan inderdaad sterk ontraden. De inhoudelijke argumentatie is dat het instrumentarium voor het oplossen van knelpunten een belangrijke impuls is voor het nieuwe gewasbeschermingsmiddelenbeleid. Er is geen sprake van strijdigheid met de EU-richtlijn. Onlangs is nog een EU-verordening vastgesteld waarin de grondslag voor het treffen van oplossingen duidelijk is vastgelegd in het kader van het verlengde overgangsregime. De motivering van het amendement gaat bovendien voorbij aan dat overgangsregime. Zoals gezegd, heeft de EU de aanpak bevestigt die in de nota van wijziging is gekozen.

Wat betreft het opnemen van passages over het convenant in de memorie van toelichting, kunnen wij naar mijn mening volstaan met het verslag van dit wetgevingsoverleg. Wat in dat verslag staat, kan als onderdeel van het geheel worden beschouwd. Wij hebben dan precies dezelfde situatie bereikt als de heer Tichelaar wenst, maar het bespaart werk.

Wat betreft de advisering door de Raad van State merk ik op dat de nota van wijziging op dezelfde uitgangspunten en principes berust als reeds eerder getroffen voorzieningen. Ik noem bijvoorbeeld het amendement-Feenstra/Udo inzake herprioritering. Die zijn evenmin aan de Raad van State voor advisering voorgelegd. Overigens ben ik niet helemaal zeker van het feit of een adviesaanvraag aan de Raad van State nu het summum is van democratie. Ik dacht dat democratie wordt uitgeoefend door beide Kamers der Staten-Generaal en dat de Raad van State een adviesorgaan is.

De motie-Mastwijk/Van den Brink op stuk nr. 12 beschouw ik als een ondersteuning van mijn beleid.

De heer Van den Brand sprak nog over het vertrouwen in de minister. Of die dat nu waardig is of niet, er zit niets anders op. Er is echter helemaal geen sprake van een subjectieve beoordeling, want er zijn wel degelijk criteria waaraan de bewindspersoon zich dient te houden. In het verslag kan de heer Van den Brand die nalezen. Het is dus niet willekeurig. Er is echter stellig een element van belangenafweging, maar daar is een minister ook voor en de Kamer kan beoordelen of de minister die afweging naar behoren en met inachtneming van alle belangen correct heeft gemaakt. Ik zou dat echter naar zijn aard niet als een subjectieve beoordeling willen kenschetsen.

De motie van de heer Van den Brink c.s. op stuk nr. 14 kan ik als een ondersteuning van mijn beleid kwalificeren. Ik zie met genoegen dat deze motie zeer breed is ondersteund.

De heer Van der Vlies merkte, als ik het zo mag zeggen, de wendbaarheid van het ambtelijk apparaat op. Dat is juist. Het is een groot goed dat wij een ambtenarenapparaat hebben met zo ongelooflijk veel werkkracht en loyaliteit. Dat mag ook wel eens gezegd worden. Daar ben ik bijzonder trots op en, ik neem aan, de heer Van der Vlies ook.

De heer Van der Vlies sprak ook nog over de wetswijziging die van kracht wordt. Dan hebben wij het over de vrijstelling die in de wetswijziging is begrepen. Ik heb daarover niet meer op te merken dan ik al opgemerkt heb. Zoals ik al zei in verband met het verzoek van de heer Tichelaar, kunnen wij datgene wat ik in dit overleg heb gezegd, beschouwen als onderdeel van de totaliteit van het traject. Wat gezegd is en wordt geschreven, is volledig daarin begrepen.

De heer Van der Vlies vroeg om duidelijkheid voor het volgende teeltseizoen. Ik heb gezegd dat ik ernaar streef om in januari en uiterlijk begin februari met de knelpuntenlijst te komen.

De heer Teeven dank ik voor zijn dank.

StaatssecretarisVan Geel

Mijnheer de voorzitter. De motie-Mastwijk c.s. op stuk nr. 13 over de biociden is in algemene termen verwoord. Er zijn natuurlijk veel biociden. Ik refereer aan de discussies over de scheepsverven die wij nu hebben, maar ook aan de discussies over ongediertebestrijding, houtverduurzaming etc. Kortom, er zijn heel veel van die middelen in beeld. Ik hoop dat ik mag interpreteren dat de motie betrekking heeft op die situaties waarin nu knelpunten bestaan, met name de problematiek van de scheepsverven die zeer acuut is. Dat geldt dan ook als zich elders knelpunten in de sfeer van de biociden voordoen. In het dictum staat: dat deze innovatieve nieuwe middelen op korte termijn voor het bedrijfsleven in Nederland beschikbaar komen. Ik ben ervan overtuigd dat dat bij de scheepsverven zal lukken, maar dat wil niet zeggen dat dit bij alle innovatieve scheepsverven steeds aan de orde zal zijn. Er kan zich immers de situatie voordoen dat zij niet voldoen aan de vereisten. Ik beschouw de motie als een ondersteuning van de activiteiten die wij nu verrichten om de knelpunten op zo kort mogelijke termijn op te lossen, met een hoge prioriteit voor de scheepsverven. Zo wil ik de motie interpreteren.

De heerMastwijk(CDA)

Met deze interpretatie verklaar ik mij graag akkoord.

De voorzitter:

U handhaaft wel de motie?

De heerMastwijk(CDA)

De staatssecretaris geeft een andere inkleuring van de motie, waarbij hij de nadruk legt op de problematiek die momenteel in de sector scheepsonderhoud speelt. Dat heb ik ook in de motie willen uitspreken. Maar de rest van de biocidenproblematiek speelt natuurlijk ook.

De heerTichelaar(PvdA)

Voorzitter. Ik deel de visie van de minister dat de adviesrol van de Raad van State niet het summum is van onze democratie. Maar democratie laat zich wel degelijk ook vertalen in zorgvuldigheid. Misschien dat dit nog niet eens zozeer van toepassing is bij wetswijzigingen in de Tweede Kamer, maar zeker wel in de Eerste Kamer. Wat dat betreft, heeft de minister mij nog steeds niet echt overtuigd waarom de nota van wijziging toch niet ter advisering aan de Raad van State wordt aangeboden. Dat leidt immers niet tot vertraging.

MinisterVeerman

Het spijt mij dat ik de heer Tichelaar niet heb kunnen overtuigen. Een volgende keer zal ik dat graag weer proberen.

De voorzitter:

Ik dank op de eerste plaats de collega's die hier met mij vanaf vanmorgen tien uur hebben zitten vergaderen.

De heerVan den Brink(LPF)

Dat viel niet mee, voorzitter.

De voorzitter:

Het is inderdaad een vorm van uithoudingsvermogen, maar het gebeurde op een prettige manier. Ik dank de minister, de staatssecretaris en hun ambtenaren voor hun aanwezigheid bij dit overleg. Ik dank de mensen op de tribune ook voor hun aanwezigheid.

Sluiting 21.40 uur.


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), ondervoorzitter, Van Heemst (PvdA), Verbugt (VVD), Vos (GroenLinks), Klein Molekamp (VVD), Meijer (CDA), voorzitter, Buijs (CDA), Schreijer-Pierik (CDA), Atsma (CDA), Oplaat (VVD), Geluk (VVD), Verbeet (PvdA), Van den Brink (LPF), Dekker (LPF), Van den Brand (GroenLinks), Tichelaar (PvdA), Ormel (CDA), Teeven (Leefbaar Nederland), Koopmans (CDA), Van der Ham (D66), Van Velzen (SP), De Jong (Groep De Jong), Groenink (LPF), Van Loon-Koomen (CDA) en Van Heteren (PvdA).

Plv. leden: Van Dijke (ChristenUnie), K.G. de Vries (PvdA), Van Beek (VVD), Blaauw (VVD), Mosterd (CDA), Spies (CDA), Van Lith (CDA), Rietkerk (CDA), B.M. de Vries (VVD), Cornielje (VVD), Duivesteijn (PvdA), Herben (LPF), Eerdmans (LPF), Duyvendak (GroenLinks), Albayrak (PvdA), Van Bochove (CDA), Jense (Leefbaar Nederland), Mastwijk (CDA), Van Geen (D66), Vergeer-Mudde (SP), Smolders (LPF), Jukema (LPF), Jager (CDA) en Koenders (PvdA).

XNoot
2

Samenstelling:

Leden: Te Veldhuis (VVD), Van Heemst (PvdA), Verbugt (VVD), Duivesteijn (PvdA), Giskes (D66), Crone (PvdA), Klein Molekamp (VVD), Buijs (CDA), voorzitter, Schreijer-Pierik (CDA), Van Gent (GroenLinks), Oplaat (VVD), Slob (ChristenUnie), Van As (LPF), ondervoorzitter, Van Oerle-van der Horst (CDA), Alblas (LPF), Van den Brink (LPF), Jense (Leefbaar Nederland), Van Bochove (CDA), De Ruiter (SP), Duyvendak (GroenLinks), Smolders (LPF), Koopmans (CDA), Spies (CDA), Van Lith (CDA) en Van Heteren (PvdA).

Plv. leden: Geluk (VVD), Verbeet (PvdA), Van Hoof (VVD), Wolfsen (PvdA), Van der Ham (D66), Tichelaar (PvdA), Luchtenveld (VVD), Meijer (CDA), Rietkerk (CDA), Van den Brand (GroenLinks), Cornielje (VVD), Van der Staaij (SGP), Schonewille (LPF), Ormel (CDA), De Jong (Groep De Jong), Groenink (LPF), Teeven (Leefbaar Nederland), Van Loon-Koomen (CDA), Van Velzen (SP), Vos (GroenLinks), Wiersma (LPF), Vietsch (CDA), Ten Hoopen (CDA), Mastwijk (CDA) en Adelmund (PvdA).

Naar boven