28 358
Wijziging van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962 (verbetering van de handhaving en bepalingen inzake uitbreidingstoelatingen)

nr. 14
MOTIE VAN HET LID VAN DEN BRINK C.S.

Voorgesteld in het Wetgevingsoverleg van 2 december 2002

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende, dat de behandeling van het wetsvoorstel inzake de Bestrijdingsmiddelenwet door omstandigheden op een dusdanig moment plaatsvindt dat dit naar alle waarschijnlijkheid niet effectief zal zijn vóór aanvang van het volgende teeltseizoen;

voorts constaterende, dat de minister aangeeft dat de inwerkingtreding van de wet afhangt van de totstandkoming van een evenwichtig pakket maatregelen, gericht op duurzame gewasbescherming;

constaterende, dat de telers derhalve op dit moment nog in grote onzekerheid verkeren ten aanzien van de wijze waarop zij de gewassen kunnen beschermen;

constaterende, dat de minister ook op basis van de huidige wet bevoegdheden heeft om het gebruik van niet-toegelaten middelen onder voorwaarden toe te staan om knelpunten weg te nemen;

dringt er bij de minister op aan ruim vóór aanvang van het volgende teeltseizoen aan de telers voldoende duidelijkheid te verschaffen over de vraag, welke middelen ingezet mogen worden voor welke knelpunten, en optimaal gebruik te maken van de mogelijkheden die de huidige wet biedt om deze knelpunten voor het seizoen 2003 weg te nemen,

en gaat over tot de orde van de dag.

Van den Brink

Van der Vlies

Mastwijk

Geluk

Tichelaar

Teeven

Naar boven