28 345
Aanpak huiselijk geweld

nr. 60
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 25 januari 2008

De vaste commissie voor Justitie11 en de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport2 hebben op 19 december 2007 overleg gevoerd met minister Hirsch Ballin van Justitie, viceminister-president, minister Rouvoet voor Jeugd en Gezin en staatssecretaris Bussemaker van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over:

– de brief van de minister van Justitie d.d. 1 juni 2006 met het derde voortgangsbericht over de aanpak van huiselijk geweld (28 345, nr. 44);

– de brief van de minister van Justitie d.d. 1 juni 2006 met een reactie op het rapport van de politie «Binnen zonder kloppen» (28 345, nr. 43);

– de brief van de minister van Justitie d.d. 2 april 2007 over het resultaat van het inventarisatieonderzoek bij de gemeenten, de politie en het Openbaar Ministerie naar de aanpak van huiselijk geweld (28 345, nr. 46);

– de brief van de minister van Justitie d.d. 5 juli 2007 met een kabinetsreactie op het inventarisatieonderzoek bij de gemeenten, de politie en het Openbaar Ministerie naar de aanpak van huiselijk geweld (28 345, nr. 47);

– de brief van de minister van Justitie d.d. 13 september 2007 met informatie over huiselijk geweld (28 345, nr. 49);

– de brief van de minister van Justitie d.d. 13 december 2007 over het rapport «Evaluatie pilots huisverbod» en het evaluatierapport «Bruikbaarheid van het risicotaxatie-instrument huiselijk geweld» (28 345, nr. 52);

– de brief van de minister van Justitie d.d. 17 december 2007 over het politierapport «Met de deur in huis» (28 345, nr. 53).

Van dit overleg brengen de commissies bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissies

Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA) heeft waardering voor de initiatieven van de regering in de strijd tegen huiselijk geweld en voor allen die zich bestuurlijk of in de hulpverlening hiervoor inzetten. Er is nu een landelijk netwerk, maar er zullen bij dit onderwerp altijd zorgen, problemen en knelpunten zijn. Zo heeft zij de indruk dat er bij verschillende instanties nog steeds geen goede en uniforme registratie van gevallen van huiselijk geweld is. Door het doorbreken van het taboe op het praten over huiselijk geweld wordt de omvang van het probleem beter zichtbaar en lijkt het wellicht groter, maar door de toegenomen aandacht wordt er ook duidelijker welke maatregelen helpen en welke mogelijkheden er nog zijn om sneller en preventief in te grijpen.

De CDA-fractie is een voorstander van een verplichting voor politie en Openbaar Ministerie om de aangifte van huiselijk geweld aan de projectcode huiselijk geweld te koppelen, opdat er meer inzicht ontstaat in het aantal aangegeven incidenten. Uit enkele rapporten blijkt dat de taakverdeling tussen de verschillende ketenpartners niet overal even duidelijk is en dat de samenwerking tussen de strafrechtelijke keten en de hulpverlening niet overal optimaal is. De Advies- en Steunpunten Huiselijk Geweld (ASHG’s) blijken evenals gemeenten een tekort aan capaciteit en aan financiële armslag te hebben. Gelukkig ziet de regering steeds kans om aanvullende middelen te vinden. De onduidelijkheid bij de taakverdeling zou ook te maken kunnen hebben met de invoering van de Wmo; wil de staatssecretaris erop toezien dat de aanpak van huiselijk geweld daarbij niet ondergesneeuwd raakt? Er lijkt ook sprake te zijn van versnippering in het beleid, mede door de betrokkenheid van verschillende departementen en een groot aantal partners in de verschillende ketens.

Is er inmiddels een landelijk dekkend netwerk van Kindsporen, gezamenlijke hulptrajecten van verschillende ketenpartners voor kinderen die getuige zijn geweest van huiselijk geweld? Mevrouw De Pater is er een voorstander van om hieraan extra aandacht te besteden, omdat kinderen soms het gedrag van de dader of van het slachtoffer van huiselijk geweld kopiëren.

Bij de pilots voor een tijdelijk huisverbod hebben veel daders van huiselijk geweld het huis vrijwillig verlaten en hulpverlening geaccepteerd. Mevrouw De Pater vindt dit positief, maar zij wil nog wel een reactie van de regering op de constatering in een van de rapporten dat de cultuur bij een aantal politiekorpsen zich onvoldoende zou lenen voor deze preventieve aanpak omdat de politie van oudsher gericht is op repressie.

Opvallend is het hoge recidivepercentage bij huiselijk geweld. Wil de regering hierop reageren, ook in verband met agressie en geweld jegens functionarissen met een publieke functie?

De Rotterdamse meldcode huiselijk geweld is een nieuw wapen in de strijd tegen huiselijk geweld. De CDA-fractie is een groot voorstander van een dergelijk initiatief. Ziet de regering deze code als een best practice en wil zij hieraan aandacht besteden in de voorlichting aan gemeenten, opdat ervaringen kunnen worden uitgewisseld en uiteindelijk een goede methode kan worden bepaald die landelijk zou kunnen worden ingevoerd?

Mevrouw De Pater heeft nog een aantal vragen naar aanleiding van de verschillende stukken. Wanneer kan de Kamer een eerste aanzet verwachten voor een betere aanpak van huiselijk geweld tegen ouderen? Is er voldoende capaciteit voor de opvang van de ca. 10% van de slachtoffers voor wie ambulante hulpverlening helaas geen optie meer is? Zijn de opvangorganisaties flexibel bij het beschikbaar stellen van opvangplaatsen voor de verschillende categorieën? Heeft de regering al een indicatie van de maatschappelijke kosten die het gevolg zijn van huiselijk geweld? Het verkrijgen van inzicht hierin zou de maatschappelijke betrokkenheid kunnen stimuleren, omdat men dan inziet dat er ook een maatschappelijk belang gediend wordt met het tegengaan van huiselijk geweld.

Mevrouw Van Velzen (SP) beseft dat met 173 meldingen van huiselijk geweld per dag waarschijnlijk nog slechts het topje van de ijsberg zichtbaar is, omdat er een hoge drempel is en geweld vaak met de mantel der liefde bedekt wordt. Zij steunt dan ook de campagnes van de regering om slachtoffers te helpen en hen te stimuleren om aangifte te doen, want huiselijk geweld is een maatschappelijk probleem, geen privézaak. Het beleid is flink aangescherpt, maar is dit voldoende? Doet de overheid hiermee haar uiterste best om te voorkomen dat situaties in huis zo escaleren dat de dood erop volgt? Is er voldoende capaciteit om alle meldingen te beoordelen en de betrokkenen te helpen?

De Rotterdamse meldcode houdt in dat een vermoeden van huiselijk geweld gemeld moet worden en dat de geheimhoudingsplicht van bepaalde beroepsgroepen hieraan ondergeschikt is. De fractie van de SP is geen voorstander van verplichte aangifte, omdat die contraproductief zou kunnen werken; slachtoffers zullen misschien minder gauw bij de huisarts aankloppen omdat zij denken dat hun situatie dan niet meer geheim blijft. Maar deze meldcode betekent niet per se een doorbreking van de geheimhoudingsplicht, het is meer een plicht voor artsen en andere hulpverleners om te gaan handelen. Hoe staat de regering tegenover deze meldcode? En hoe groot is overigens de meldingsbereidheid van huisartsen als zij signalen van huiselijk geweld krijgen, nu zij extra getraind worden in het herkennen van zulke signalen?

Op basis van de resultaten van de pilots in verband met de Wet tijdelijk huisverbod pleit mevrouw Van Velzen voor een prominente rol van de reclassering als een dader of een verdachte in verzekering wordt gesteld of uit huis geplaatst wordt. Deze maatregel was bedoeld om in te grijpen voordat het echt misgaat, maar uit de pilots blijkt dat hij vooral wordt gebruikt als aanvulling op een strafrechtelijke aanpak. Is de minister van Justitie bereid om bij te houden hoe vaak het huisverbod als repressiemiddel en als preventiemiddel wordt ingezet? Het lijkt mevrouw Van Velzen wenselijk om de werking van deze wet al na een jaar te evalueren. Kan de regering aangeven welke problemen er in dit verband met de privacywetgeving zijn? En is er voldoende adequate hulp bij een tijdelijk huisverbod? Moet je er eigenlijk wel aan beginnen als dit nog niet goed geregeld is?

Mevrouw Van Velzen vraagt om een reactie op een praktijkvoorbeeld van een slachtoffer van huiselijk geweld dat aangifte heeft gedaan en verder nooit meer iets vernomen heeft over de afhandeling daarvan.

Er komt extra geld beschikbaar voor hulp aan en opvang van slachtoffers, maar hoe zit het met hulp aan daders? Vroegtijdige hulp kan voorkomen dat een situatie uit de hand loopt. Er is nu geld beschikbaar voor het frontoffice, maar is er ook voldoende capaciteit om zowel dader als slachtoffer hulp en opvang te bieden? Er zijn signalen van blijf-van-mijn-lijfhuizen dat de crisisbedden eigenlijk voortdurend bezet zijn en ook tehuizen voor daklozen geven aan dat hun crisisbedden gebruikt worden door slachtoffers van huiselijk geweld. Er is ook een tekort aan opvang voor bedreigde mannen. De staatssecretaris denkt nog twee jaar nodig te hebben om inzicht te verkrijgen in de aard en de omvang van deze specifieke problematiek. Dat moet toch veel sneller kunnen? En klopt het dat er te weinig specifieke hulp beschikbaar is voor mensen met een verstandelijke handicap, die eerder dan anderen slachtoffer, maar ook pleger van huiselijk geweld zouden kunnen worden?

Wat zijn, als de recidive bij huiselijk geweld inderdaad één op drie is, de ambities van de regering om dit schrikbarende percentage terug te dringen?

Er wordt heel veel onderzocht, geëvalueerd en gemonitord, maar het probleem en de oplossingen ervoor zijn toch eigenlijk wel bekend? Mevrouw Van Velzen pleit ervoor om keuzes te maken en te handelen.

De heer Brinkman (PVV) noemt het beschamend dat er in een ontwikkeld en welvarend land als Nederland jaarlijks ondanks alle maatregelen die al genomen zijn, nog steeds duizenden het slachtoffer van huiselijk geweld worden. Wat gaat de regering concreet doen om dit een halt toe te roepen?

Voor de fractie van de PVV staat de positie van het slachtoffer te allen tijde centraal; dit betekent dat een dader altijd hard aangepakt moet worden. Hulpverlening aan de dader is ook voor het slachtoffer van belang, maar ze moet gepaard gaan met strafrechtelijke vervolging. De heer Brinkman pleit voor hogere straffen, zeker bij recidive, en voor vermindering van het aantal sepots, dat ondanks de aanwijzing voor het OM hoog is. En hoe staat het met de uitvoering van de motie-Dittrich inzake registratie naar etniciteit bij geweld achter de voordeur? Is de minister van Justitie het ermee eens dat een specifieke aanpak van allochtonen in dit verband gewenst is? Wat bedoelt hij met de passage in de brief van 5 juli dat allochtonen onvoldoende bereikt worden en dat er op dit punt een forse inhaalslag zal worden gemaakt?

De heer Brinkman vindt het onbegrijpelijk dat er geen vaste routine bestaat voor het beschikbaar stellen van cijfermatige gegevens over de ontwikkeling van huiselijk geweld. Er zijn ook problemen op het gebied van financiering, samenwerking en capaciteit.

In verband met de Wet tijdelijk huisverbod maakt de heer Brinkman zich zorgen over de rechtsbescherming voor de man die bij een scheiding valselijk beschuldigd wordt van mishandeling, omdat zijn vrouw de voogdij over de kinderen wil hebben. Hij stelt dat de politie hierbij moet beseffen dat zij bij een tijdelijk huisverbod ook min of meer als rechter optreedt, omdat er toch een bepaalde procedure in gang gezet wordt.

Gelet op de aard en de omvang ervan ziet de heer Brinkman huiselijk geweld als een groot maatschappelijk probleem dat krachtig optreden vergt; elk slachtoffer is er één te veel.

De heer Teeven (VVD) constateert dat er in de afgelopen jaren veel bereikt is bij de aanpak van huiselijk geweld. Er is nog veel te verbeteren, maar politie en gemeente zijn in ieder geval wel doordrongen van de ernst van dit probleem. De regering is met haar actieplannen op de goede weg, maar net als mevrouw Van Velzen vindt de heer Teeven dat de rol van de reclassering bij de aanpak van huiselijk geweld nog verbeterd zou kunnen worden, vooral in verband met de hoge recidive, waarvoor dan wel meer geld beschikbaar zou moeten worden gesteld.

De cijfers uit verschillende bronnen leveren een zorgwekkend beeld op van de omvang van huiselijk geweld. Vooral vrouwen worden er het slachtoffer van, maar er dient ook aandacht te worden besteed aan mannen en ouderen die met huiselijk geweld geconfronteerd worden.

De vier grote steden zijn bezig om een uniforme aanpak op te zetten, maar in veel gemeenten probeert men zelf het wiel uit te vinden. Geeft dit geen aanleiding om een landelijk model te ontwikkelen, ook voor de nazorg?

Professionals melden huiselijk geweld nog niet altijd, de meldcode werkt nog niet goed. Vindt de regering niet dat er een meldingsplicht voor de betrokken beroepsgroepen zou moeten worden ingesteld als hierin binnen afzienbare tijd geen verbetering optreedt?

Het grote aantal bij de aanpak van huiselijk geweld betrokken instanties maakt de situatie complex, ook financieel. De VVD-fractie twijfelt eraan of het geld dat hiervoor in de komende jaren beschikbaar is, wel voldoende is.

De heer Teeven vraagt zich af of er in de praktijk wel voldoende gebruik wordt gemaakt van artikel 285b van het Wetboek van Strafrecht, het artikel over stalking. Er zijn projecten met elektronisch toezicht op de pleger van huiselijk geweld, daar zou meer gebruik van moeten worden gemaakt. Kan de regering een overzicht geven van de manier waarop er in de afgelopen acht jaar gebruik gemaakt is van dit artikel? Is de minister van Justitie voornemens om de parketten een aanwijzing te geven om vervolging wegens stalking voorrang te geven boven een enkelvoudig delict zoals mishandeling? Met name gelet op de recidivecijfers biedt het aanmerken als stalking de mogelijkheid om een contactverbod of een straatverbod op te leggen. Ziet de regering iets in het op grote schaal toepassen van het Aware-systeem voor slachtoffers van stalking en is hier voldoende budget voor?

Omdat kinderen in dit verband de kwetsbaarste groep vormen, vraagt de heer Teeven zich af of een onherroepelijke veroordeling wegens huiselijk geweld niet altijd gevolgen zou moeten hebben voor een regeling voor de omgang van de dader met de kinderen, vooral bij recidive, waarbij het zeker niet uitsluitend om de vaders gaat. De heer Teeven is het wel met mevrouw Azough eens dat een dergelijke maatregel in uitzonderingsgevallen wellicht niet in het belang van het kind is en dat er maatwerk moet worden geleverd, maar het gaat vooral om recidive en hij verwacht van het vooruitzicht van het verlies van voogdij of omgangsregeling toch een zekere prikkel voor de recidiverende dader om het leven te beteren.

Mevrouw Arib (PvdA) vindt het positief dat nu duidelijker wordt wat jarenlang verborgen is gebleven bij huiselijk geweld, omdat er daardoor effectief tegen opgetreden kan worden. Het is wel een pijnlijke confrontatie met de werkelijkheid dat slachtoffers die aangifte doen, vaak al twee of drie jaar geweld hebben ondergaan. Ook is het aantal aangiften nog maar het topje van de ijsberg. Er wordt inmiddels al veel gedaan aan de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling, maar er zijn nog meer maatregelen nodig. Komt er nog een vervolg op de nota Privé geweld – publieke zaak?

In een aantal gemeenten zijn al Advies- en Steunpunten Huiselijk Geweld actief. In Rotterdam blijkt het aantal meldingen en het aantal keren dat hulp verleend wordt, spectaculair te zijn toegenomen. Ook bij de politie neemt het aantal meldingen sterk toe. Een probleem is wel dat er te grote verschillen zijn tussen de advies- en steunpunten. Ook hebben zij geen wettelijke bevoegdheden om bijvoorbeeld onderzoek te doen naar aanleiding van een melding. Voelt de staatssecretaris iets voor een wettelijke verankering van deze instellingen, zoals in Engeland? Naast de ASHG’s zijn er Advies- en Meldpunten Kindermishandeling (AMK’s). Hoe verloopt de samenwerking met de AMK’s, die wél wettelijk verankerd zijn? Zou het niet beter zijn om met één herkenbaar steunpunt voor huiselijk geweld en kindermishandeling te werken?

Gelet op het toenemende aantal meldingen is mevrouw Arib blij dat de staatssecretaris extra geld beschikbaar heeft gesteld voor vrouwenopvang. Welke afspraken gaat zij met de instellingen op dit vlak maken om te waarborgen dat dit geld ook werkelijk direct aan de betrokken vrouwen ten goede komt? Zal de Wet tijdelijk huisverbod ertoe leiden dat er steeds minder vrouwen gebruik zullen hoeven te maken van opvang?

Mevrouw Arib vraagt in dit verband aandacht voor de situatie van allochtone vrouwen. Uit onderzoek blijkt dat de hulpverlening nog steeds niet inspeelt op de specifieke positie van allochtone vrouwen. Zij vindt de bevindingen in het rapport Maat en baat van de vrouwenopvang schokkend. Allochtone vrouwen blijken vaak minder hulp te krijgen dan zij nodig hebben, terwijl in Nederland geboren vrouwen juist meer hulp krijgen dan zij wensen. Zijn de aanbevelingen uit dit rapport uitgevoerd? Wordt er toegezien op de kwaliteit van de vrouwenopvang en de hulpverlening aan vrouwen?

Verder vindt mevrouw Arib de Rotterdamse meldcode een uitstekend initiatief. Is de regering bereid om op korte termijn een landelijke meldcode in te voeren? De cijfers over huiselijk geweld zijn gebaseerd op het aantal aangiften bij de politie, maar in werkelijkheid komt het veel vaker voor, volgens sommige schattingen meer dan 500 000 keer per jaar, terwijl 45% van de bevolking ooit slachtoffer is geweest van enige vorm van huiselijk geweld. In veel gevallen is er medische behandeling van het letsel nodig, maar drie kwart van de huisartsen en de medisch specialisten herkent dit letsel niet als het gevolg van huiselijk geweld of kindermishandeling. Moet hier gelet op deze cijfers niet veel meer aandacht aan worden besteed bij de opleiding? En hoe staat de regering tegenover een meldplicht voor hulpverleners?

Op een aantal punten heeft mevrouw Arib ten slotte nog de volgende vragen. Hoe zal de regering de motie-Arib over seksueel misbruik in instellingen voor jeugdzorg en voor gehandicaptenzorg uitvoeren? Is de regering van plan om een bevolkingsonderzoek naar huiselijk geweld te houden, zoals aangekondigd in een van de brieven? Hoe staat het inmiddels met de nieuwe aanwijzing voor het Openbaar Ministerie?

Mevrouw Azough (GroenLinks) constateert dat het brede, veel voorkomende probleem van huiselijk geweld nu eindelijk de aandacht krijgt die het verdient. Zij juicht het toe dat alle 35 centrumgemeenten inmiddels een Advies- en Steunpunt Huiselijk Geweld hebben. De Wet tijdelijk huisverbod kan waardevol zijn bij het voorkomen van escalatie van beginnend huiselijk geweld. Ook de informatie via internet is tamelijk voortvarend aangepakt.

Naast deze positieve ontwikkelingen is er toch ook reden tot grote zorg. Er zal een structurele oplossing moeten worden geboden voor de stijgende vraag naar zorg op dit vlak. Zo zal er in verband met het toepassen van de Wet tijdelijk huisverbod meer hulp voor daders nodig zijn. Zal het opgaan van de aparte stimuleringsregeling voor de advies- en steunpunten in een brede doeluitkering voor vrouwenopvang niet tot problemen leiden? Zal er ondanks meer geld voor de aanpak van huiselijk geweld in de praktijk niet toch minder geld voor directe hulp beschikbaar komen? Mevrouw Azough is het verder met mevrouw Arib eens dat de grote kwaliteitsverschillen tussen de advies- en steunpunten zouden moeten worden weggewerkt, wat ook extra geld zal kosten. Zij pleit ervoor om zeker te stellen dat alle ASHG’s op elk uur van de dag bereikbaar zijn, omdat directe hulpverlening cruciaal kan zijn en omdat men juist in een crisissituatie bereid zal zijn om hulp te aanvaarden. Is de regering bereid om in dit verband kwaliteitscriteria vast te stellen en deze aan de Kamer voor te leggen, opdat Kamer en regering zo nodig de gemeenten kunnen aansturen, nu die bij de samenwerking in de keten de regie voeren?

Mevrouw Azough sluit zich aan bij de vragen en opmerkingen van mevrouw Arib over de positie van allochtone vrouwen in verband met huiselijk geweld. Het verbaast haar zeer dat de regering hier in de stukken niet op ingaat.

Verder dringt zij aan op een pakket van concrete maatregelen om hulp te bieden aan kinderen die getuige zijn geweest van huiselijk geweld. Zij wil dat de regering hierbij een minder afwachtende houding aanneemt.

Ten slotte vraagt mevrouw Azough aandacht voor het lot van vrouwen zonder geldige verblijfspapieren die het slachtoffer worden van huiselijk geweld. Zij vindt het onacceptabel dat men deze vrouwen bij de opvang moet wegsturen omdat men er geen financiële compensatie voor krijgt.

Antwoord van de bewindslieden

Minister Hirsch Ballin geeft aan dat ook de regering zich terdege bewust is van de ernst en de omvang van het probleem van huiselijk geweld. Het is de meest voorkomende vorm van geweld in Nederland; de politie krijgt per jaar 63 000 meldingen van huiselijk geweld, wat naar schatting ca. 12% van het totale aantal gevallen van huiselijk geweld is. De regering is ook doordrongen van de hardnekkigheid van het probleem, mede doordat het wordt overgedragen op de generatie die er het slachtoffer van is. Het is bovendien een complex probleem; er zijn verschillende partijen bij betrokken en samenwerking is dus vereist.

De belangrijkste beleidsvoornemens van de regering zijn het toepassen van de voorgestelde regeling voor een tijdelijk huisverbod, verbetering van de samenwerking tussen de verschillende ketenpartners in het kader van het bestuurlijk akkoord met de gemeenten en verder gaan met de meldcode. De Rotterdamse meldcode strekt als een waardevol initiatief tot aanbeveling voor andere regio’s en de regering streeft naar landelijke toepassing ervan, maar zij ziet nog geen aanleiding om deze code voor te schrijven. Op verzoek van mevrouw Van Velzen toont de minister zich bereid, in een brief nog een toelichting te geven op wat de regering wil doen met de Rotterdamse meldcode. Er is ook een wegwijzer Huiselijk geweld en beroepsgeheim voor de betrokken professionals; daarin is duidelijk uiteengezet welke rechten en plichten zij hebben, en er is vooral de nadruk gelegd op wat zij wél kunnen doen. Er is veel vraag naar deze wegwijzer en ook de bijbehorende website wordt druk bezocht. Verder zal de publiekscampagne die in 2007 is gevoerd, in 2008 herhaald worden. Het programma voor de aanpak van huiselijk geweld zal met kracht worden voortgezet, met de speerpunten die in de brief van 5 juli zijn aangegeven.

De regering wil versnippering van beleidstaken en verantwoordelijkheden tegengaan met een gezamenlijke aanpak en het goed op elkaar afstemmen van de activiteiten van de verschillende ministeries. Zo is er een gezamenlijk project van Justitie en Jeugd en Gezin, gericht op het signaleren, voorkomen, stoppen en beperken van de schade bij slachtoffers van kindermishandeling, terwijl de vervolging wordt aangescherpt. Het tegengaan van kindermishandeling sluit aan bij de algemene aanpak van huiselijk geweld. Dit betekent dat er in de 35 centrumgemeenten op dezelfde wijze wordt geopereerd. Als men zich tot een meldpunt voor kindermishandeling wendt, hoeft men zich geen zorgen te maken over een al dan niet verkeerd begrepen beroepsgeheim. En ten slotte is in dit verband ook het concept van het veiligheidshuis van belang.

De actiepunten uit de nota Privé geweld – publieke zaak krijgen een vervolg in het programma Aanpak huiselijk geweld. Ook zal koppeling van de aangifte van huiselijk geweld aan de projectcode «huiselijk geweld» bij politie en justitie verplicht worden gesteld, opdat er zicht ontstaat op het aantal incidenten. Hier wordt steeds beter de hand aan gehouden, maar door de brede definitie van huiselijk geweld is het zeker in het beginstadium niet altijd eenvoudig geweest om huiselijk geweld te onderkennen. Er zijn inmiddels in verschillende arrondissementen afspraken over gemaakt om zaken van huiselijk geweld gelabeld aan te leveren, opdat ze gemakkelijker te herkennen en te controleren zijn. De registratie van huiselijk geweld bij de politie wordt ook zo veel mogelijk verbeterd.

Voor een antwoord op de vragen over Kindsporen verwijst de minister naar de publicatie Kinderen in de keten, die een inventarisatie van best practices bevat. De minister zal begin 2008 laten onderzoeken of deze inventarisatie daadwerkelijk gebruikt wordt en of ze aan haar doel beantwoordt.

De gevolgen voor kinderen die getuige zijn van huiselijk geweld, lijken helaas sterk op de gevolgen voor de slachtoffers zelf. Uit publicaties blijkt dat het in beide gevallen een traumatische ervaring is en dat kinderen die getuige zijn geweest van geweld tegen – in de meeste gevallen – hun moeder, een groter risico lopen om later zelf slachtoffer of dader te worden.

De minister onderstreept het belang van aandacht voor een preventieve aanpak in de politiecultuur. Hij ziet het als een gunstig teken dat de gedachten die geleid hebben tot de Wet tijdelijk huisverbod, eigenlijk afkomstig zijn van de politie. Ook de politietop is doordrongen van het belang hiervan en men laat dit ook blijken. En als de wet eenmaal van kracht is, zal het huisverbod naar verwachting ook bij de reguliere politieopleidingen worden betrokken. De politie zal in 2008 een aanpak van veelplegers en recidivisten bij huiselijk geweld uitwerken. Het is de bedoeling om met een vangnet verder huiselijk geweld te voorkomen.

Het WODC zal een onderzoek instellen naar de maatschappelijke kosten van huiselijk geweld. Daarbij zal ook de vraag betrokken worden of bedrijfsartsen signalen van huiselijk geweld herkennen en of zij daar iets mee doen.

Er is niet voorzien in verplichte tussenkomst van de reclassering bij het opleggen van een huisverbod, wel binnen het strafrechtelijk kader. De afspraken hieromtrent zullen worden verwerkt in de nieuwe aanwijzingen voor het Openbaar Ministerie. Bij een zuiver preventief huisverbod is er geen sprake van een strafrechtelijke context, zodat de reclassering daarbij geen taak heeft. Gemeenten kunnen desgewenst wel de expertise van de reclassering inschakelen, zij het voor eigen rekening. De politie treedt hierbij als eerste op omdat de meldingen nu eenmaal bij haar binnenkomen en omdat de politie elke dag van de week 24 uur per dag beschikbaar is. De politie kan ook een rol spelen bij de handhaving van het huisverbod; zij heeft immers een binnentredingsbevoegdheid.

De regels voor de werkwijze van de politie zijn erop gericht, te voorkomen dat iemand die aangifte doet van huiselijk geweld, daar verder niets meer over hoort. In de praktijk wordt dit ook tegengegaan door verwijzing naar hulpverlenende instanties en door de mogelijkheid van een huisverbod als alternatief voor een strafrechtelijke procedure, die via campagnes onder de aandacht van de politie wordt gebracht. De minister zal bovendien in de aanwijzingen voor het OM de instructie laten opnemen dat er altijd op een andere manier via zorgverlening een vervolg wordt gegeven aan een aangifte, als deze niet tot een strafrechtelijke procedure leidt. Hij zegt toe dat hij de Kamer zal informeren over de uitwerking hiervan zodra de herziene aanwijzingen beschikbaar zijn, maar hij ziet geen aanleiding om een en ander tot uitdrukking te laten komen in de prestatiecontracten. In de aanwijzingen zal ook worden opgenomen dat het OM iemand die zich schuldig maakt aan belaging, dient te vervolgen.

De Wet tijdelijk huisverbod zal na 2,5 jaar geëvalueerd worden; het lijkt de minister niet zinvol om dit al in een te pril stadium te doen, maar er worden natuurlijk van het begin af aan al zo veel mogelijk gegevens verzameld. Er wordt overigens geen onderscheid gemaakt tussen mannelijke en vrouwelijke daders van huiselijk geweld, bij de pilots hebben in een aantal gevallen ook vrouwen een huisverbod gekregen.

Er is in twee politieregio’s een pilot gehouden die een beeld oplevert van de etniciteit van plegers en slachtoffers van huiselijk geweld. Ter uitvoering van de motie-Dittrich op dit punt is er ook een onderzoek hiernaar ingesteld; het rapport naar aanleiding hiervan zal de Kamer vandaag of morgen ontvangen. Bovendien heeft de stichting Ada-Awareness in november 2006 een rapport over de opvattingen van allochtone mannelijke daders van huiselijk geweld uitgebracht.

Het door de dader van huiselijk geweld aanvaarden van hulp leidt doorgaans niet tot een sepot en recidive vormt zeker een reden om tot vervolging over te gaan, als er voldoende bewijs is. En omdat huiselijk geweld geweld is, behoort het volgens de aanwijzing van het OM ook niet tot de categorie waarin er gedacht kan worden aan het opleggen van een taakstraf. Er is inmiddels al een tussenstand bij de inventarisatie van het aantal gevallen waarin een taakstraf wordt opgelegd; de Kamer zal over het resultaat bericht krijgen zodra het bekend is.

De landelijke modelaanpak die in overleg met de G4 wordt voorbereid, zal aan de gemeenten ter beschikking worden gesteld. Er zal ook worden nagegaan of de aanpak van kindermishandeling via de RAAK-methode als voorbeeld bruikbaar is.

Justitie heeft jaarlijks ongeveer 2 mln. beschikbaar voor de uitvoering van haar deel van het programma Aanpak huiselijk geweld. Daarnaast levert het ministerie van VWS een bijdrage voor de publiekscampagne.

Het Aware-programma wordt inmiddels in een flink aantal politieregio’s toegepast, er maken gemiddeld 100 tot 110 vrouwen gebruik van. Er wordt ook advies over dit systeem gegeven aan de Raad van hoofdcommissarissen, die dit op de agenda voor de regionale driehoeken zullen zetten. De politie beoordeelt in dit verband de criteria.

Bij de pilots voor het huisverbod is ouders erop gewezen dat niet meewerken aan hulpverlening consequenties kan hebben voor hun gezag over de kinderen. Er komt ook nog een vervolg op de nota Privé geweld – publieke zaak.

Er wordt gewerkt aan een regeling voor vrouwen zonder verblijfsvergunning, opdat ook voor hen bij huiselijk geweld opvang gefinancierd kan worden. De Kamer zal hierover in het voorjaar nader bericht ontvangen.

Staatssecretaris Bussemaker is het met de heer Brinkman eens dat het pijnlijk is, te moeten constateren dat de huiselijke sfeer ook in een land als Nederland niet altijd veilig is en dat zeer veel mensen indirect betrokken zijn bij huiselijk geweld. Er is dan ook een brede aanpak nodig, van preventie en hulpverlening tot een strafrechtelijke aanpak, waarbij de acties van de verschillende instanties goed op elkaar moeten aansluiten. De regering wil kwetsbaren beschermen, maar ook weerbaar maken.

Er is niet zozeer sprake van een toename van huiselijk geweld als wel van een betere zichtbaarheid en bespreekbaarheid van dit probleem, zodat de vraag naar hulpverlening en opvang wel toeneemt. Ook het tijdelijk huisverbod zal meer druk op de opvang opleveren. De staatssecretaris heeft dan ook voor uitbreiding van opvang en hulpverlening 18 mln. per jaar extra beschikbaar gesteld, oplopend tot 32 mln. vanaf 2012. Het budget van 55 mln. wordt dus met meer dan 50% verhoogd. Zij gaat er op grond van signalen en pilots van uit dat hiermee een landelijk dekkend netwerk kan worden opgezet. Wel zal er eind 2009 bekeken worden of het budget nog wel aansluit bij de behoefte, opdat er nog geschoven kan worden als er bijvoorbeeld meer geld nodig is voor de opvang van mannelijke slachtoffers van eerwraak.

Voorop staat een onmiddellijke en veilige opvang van slachtoffers, want die kan van levensbelang zijn. Slachtoffers, maar ook daders worden vroegtijdig, snel en goed geholpen om een leven zonder geweld te kunnen leiden. Professionals moeten de kans op geweld in een afhankelijkheidsrelatie vroeg kunnen signaleren en zij moeten weten hoe zij dan geweld kunnen voorkomen. De federatie van opvanginstellingen onderschrijft deze uitgangspunten en zij geeft aan, hiermee uit de voeten te kunnen.

In 2012 moet de capaciteit van de opvang uitgebreid zijn, moet het niveau en de toegankelijkheid van de advies- en steunpunten verbeterd zijn en moet de kwaliteit van opvang en hulpverlening verbeterd zijn. Er blijkt inderdaad een tekort aan capaciteit in de vrouwenopvang te zijn, maar het is niet bekend hoe groot dit tekort precies is, omdat er in de vrouwenopvang geen wachtlijsten bestaan. Zo nodig zal de capaciteit in de periode tot 2012 met vijfhonderd plaatsen uitgebreid worden. Er zal bij de opvang prioriteit gegeven worden aan degenen die het meeste gevaar lopen, zoals minderjarige slachtoffers van eergerelateerd geweld, maar natuurlijk ook slachtoffers van huiselijk geweld. Er zullen in 2008 20 tot 40 plaatsen voor mannelijke slachtoffers komen en er zal worden bijgehouden of dit voldoende is. Er zullen verder met de centrumgemeenten afspraken worden gemaakt om de specifieke doeluitkering voor de vrouwenopvang ook echt ten goede te laten komen aan de vrouwen zelf.

Vrouwen die een beroep doen op de opvang, hebben in steeds meer gevallen te maken met steeds zwaardere problemen. Het is mogelijk dat dit betekent dat in minder zware gevallen ambulante opvang soelaas biedt, wat een invloed van het tijdelijk huisverbod zou kunnen zijn. In die zin zou er misschien niet meer, maar andere, professionelere opvang nodig zijn. De staatssecretaris heeft er alle vertrouwen in dat de hulpverlening in alle regio’s op orde zal zijn zodra de Wet tijdelijk huisverbod in werking treedt. Daarom is er extra geld voor beschikbaar gesteld en worden er afspraken met de gemeenten over gemaakt.

Ook voor versterking van de advies- en steunpunten wordt extra geld beschikbaar gesteld: 5 mln. per jaar, oplopend tot 10 mln. Daarbij komt nog 6 mln. in het kader van de Wet tijdelijk huisverbod. De ASHG’s vormen de spil in de ketenaanpak, ze moeten een lage drempel hebben en goed bereikbaar zijn. In verband met het tijdelijk huisverbod moet er voldoende capaciteit voor crisisinterventie zijn, met een sluitend aanbod van hulpverlening aan slachtoffers en daders en met voldoende doorzettingsmacht. De advies- en steunpunten krijgen ook een rol bij de uniforme registratie. De staatssecretaris onderkent het belang van uniforme dienstverlening door de steunpunten, maar zij wil die niet precies voorschrijven voor elk deel van het land, opdat aansluiting bij de lokale situatie mogelijk blijft. Er zullen wel gezamenlijke kaders worden bepaald en dit zal ook worden betrokken bij de evaluatie in 2008 en bij de afspraken met de VNG en de G4 over de versterking en de bereikbaarheid van de steunpunten. Daarbij zal ook gesproken worden over de regierol van de gemeenten op dit vlak, die een onderdeel van het bestuursakkoord met de gemeenten vormt. Maatschappelijke opvang en vrouwenopvang vormen bovendien een van de prestatievelden in het kader van de Wmo, de wettelijke basis voor de advies- en steunpunten. De gemeenten hebben er met deze wet een nieuwe impuls voor gekregen en zij zijn buitengewoon voortvarend aan de slag op dit onderdeel van de Wmo.

De samenwerking tussen AMK’s en ASHG’s zal nog geïntensiveerd worden. Een advies- en steunpunt kan aangifte doen van huiselijk geweld. De staatssecretaris is bereid om te bekijken of de werkwijze die men in Engeland volgt, een voorbeeld voor de Nederlandse aanpak kan vormen.

De derde doelstelling voor 2012, verbetering van de kwaliteit van opvang en hulpverlening, houdt in dat deze voorzieningen optimaal passen bij de vraag en de problemen van cliënten. De beleidsmaatregelen in «Beschermd en weerbaar» zijn voor een belangrijk deel gebaseerd op het rapport Maat en baat van de vrouwenopvang. Aandacht voor allochtone vrouwen in dit verband vormt hiervan een onderdeel en er zal in de komende maanden overleg worden gevoerd met de Federatie Opvang over nadere maatregelen voor deze specifieke doelgroep. Er is een groot draagvlak bij de gemeenten voor het verbeterplan, dat gericht is op maatwerk voor vrouwen in de opvang. Het verbeterplan voorziet ook in een referentiekader voor de kwaliteit van de opvang in de centrumgemeenten. Dit biedt de gemeenten hierbij een handvat voor sturing.

Er is in de pilots ervaring opgedaan met crisisinterventie en opvang voor daders; deze wordt verwerkt in een toolkit en er zal een team worden samengesteld voor de invoering van de Wet tijdelijk huisverbod. Er is extra geld beschikbaar voor uitbreiding van deze voorzieningen en er zullen ook hierover afspraken worden gemaakt met de gemeenten, opdat betere hulpverlening na het opleggen van een huisverbod mogelijk zal zijn.

Door het complexe karakter van het probleem van huiselijk geweld is het onontkoombaar dat er verschillende instanties en departementen bij de aanpak ervan betrokken zijn. Overlappingen worden zo veel mogelijk vermeden met goede samenwerking en een sterke coördinatie- en regierol van de gemeenten. Het is de bedoeling dat de advies- en steunpunten hierbij een belangrijke rol spelen.

Ook het huiselijk geweld tegen ouderen neemt toe. Er is een campagne gevoerd om dit tegen te gaan, de gemeenten besteden er aandacht aan en dit probleem zal worden betrokken bij het actieprogramma dat de staatssecretaris samen met de gemeenten gaat ontwikkelen. De hulpverlening aan mensen met een verstandelijke beperking wordt betrokken bij het verbeterplan voor de kwaliteit van vrouwenopvang.

De staatssecretaris zegt toe, dat er nog schriftelijk wordt gereageerd op de vraag over de uitvoering van de genoemde motie-Arib. Ook toont zij zich naar aanleiding van een verzoek van mevrouw Van Velzen bereid om de Kamer over enige tijd te informeren over de stand van zaken bij alle verbeterplannen, ook op het punt van de meldcode.

Zij heeft de indruk dat huisartsen al veel beter doordrongen zijn van de noodzaak van signalering van huiselijk geweld. De Landelijke Huisartsenvereniging is actief op dit punt en er is overleg over nog meer betrokkenheid van de LHV bij de aanpak van dit probleem. De staatssecretaris zal zich er samen met de minister van OCW voor inzetten dat er in de beroepsopleidingen aandacht wordt besteed aan huiselijk geweld.

Minister Rouvoet constateert dat er grote overeenstemming over is dat huiselijk geweld – en dus ook kindermishandeling – geen privézaak, maar een maatschappelijk probleem is. Kindermishandeling is inderdaad een omvangrijk probleem en de cijfers zijn schrikbarend, maar ook de minister vindt het positief dat de realiteit nu in ieder geval steeds beter zichtbaar wordt. Er is nog een groot verschil tussen het aantal meldingen, bijvoorbeeld bij de AMK’s, en het aantal gevallen van kindermishandeling dat uit verschillende rapporten af te leiden is, maar dit is aan het veranderen. Het totale aantal eerste contacten met een AMK, leidend tot een advies, een eenmalig consult of een echte melding waaruit een onderzoek voortvloeit, is toegenomen van 28 000 in 2003 tot bijna 42 000 in 2006. Het aantal onderzoeken is in die tijd bijna verdubbeld en er wordt voor 2007 en 2008 een stijging van dit aantal met wel 30% verwacht. Er kan dus vaker opgetreden worden om kinderen uit een situatie te halen die voor hen en voor hun ontwikkeling bedreigend is.

Het actieplan Een Veilig Thuis heeft als doel het voorkomen, het vroegtijdig signaleren, het stoppen en het beperken van de schade van kindermishandeling. De voorbereidingen hiervan zijn in volle gang, in overleg met het IPO, de VNG en de MOgroep. Een belangrijk onderdeel hiervan is de RAAK-methode, onder regie van de 35 centrumgemeenten. Deze kunnen zo een verbinding aanbrengen met de aanpak van huiselijk geweld en met de advies- en steunpunten; kindermishandeling is een vorm van huiselijk geweld, daarom is deze verbinding van groot belang. Ook is er een verband met de Centra voor Jeugd en Gezin, de Bureaus Jeugdzorg en de daarin opgenomen AMK’s. Het Nederlands Jeugdinstituut zal de centrumgemeenten en de regio’s adviseren bij het invoeren van de RAAK-methode; de start daarvan is voorzien voor begin 2008. De regering wil met dit alles investeren in de organisatie, de samenwerking, de deskundigheidsbevordering, de capaciteit van de hulpverlening en het verkorten van de doorlooptijden bij de onderzoeken van de AMK’s. Er is voor de implementatie van RAAK en voor de communicatie hierover tot 2010 jaarlijks een bedrag van 4,5 mln. beschikbaar. Er is in 2007 voor de AMK’s en de Raad voor de Kinderbescherming 10 mln. extra beschikbaar gesteld, voor 2008 zal nog 15,3 mln. extra worden uitgetrokken.

Er is enige begripsverwarring rondom de termen meldplicht en meldcode. Steeds meer beroepsgroepen die met hulpverlening bij kindermishandeling te maken hebben, beschrijven in een meldcode hoe hun leden kindermishandeling in een vroeg stadium kunnen signaleren en wat hun dan te doen staat. De Rotterdamse meldcode voor huiselijk geweld is meer een gemeentelijk initiatief, gericht op een protocol voor samenwerking. Veel beroepsgroepen hebben in de afgelopen jaren al heel veel gedaan aan het hanteren van een specifieke meldcode voor kindermishandeling. In de jeugdgezondheidszorg is het gebruik hiervan geborgd doordat het onderdeel uitmaakt van het toetsingskader van de Inspectie voor de Gezondheidszorg. In de kinderopvang werkt inmiddels 60% van de instellingen met een meldcode, bij de peuterspeelzalen en in het onderwijs is dit 30%. Er is met de Kamer afgesproken dat in april/mei de balans op dit punt zal worden opgemaakt voordat zij met de regering verder overlegt over een verplichte meldcode. De Kamer heeft zelf twee moties verworpen waarin aangedrongen werd op invoering van een verplichte meldcode.

De voor- en nadelen van het invoeren van een meldplicht voor kindermishandeling zijn ook al enige keren in de Kamer besproken. Met zo’n plicht wordt de betrokken professional de gelegenheid ontnomen om af te wegen of dit wel in het belang van het kind is. Een van de argumenten tegen het invoeren van zo’n plicht is ook dat ouders die hulp zoeken, dan eerder geneigd zullen zijn om professionals te mijden. Daarnaast geldt dat hulpverleners hun handelen zouden kunnen laten bepalen door angst voor strafrechtelijke vervolging, wat ten nadele zou zijn van de hulpverlening. Ook zou het aantal vals-positieve meldingen sterk toenemen, waardoor er een enorme, onnodige druk op de AMK’s zou ontstaan. De regering probeert de betrokken professionals op alle mogelijke manieren duidelijk te maken dat zij vaak veel meer ruimte hebben om een vermoeden van kindermishandeling te melden dan zij denken.

Het algemene uitgangspunt bij het vaststellen van een omgangsregeling bij een echtscheiding is dat beide partners ouder blijven en dat het in het belang van het kind is om contact met beide ouders te kunnen blijven onderhouden. Uiteraard zal het zwaar meewegen bij het vaststellen van een omgangsregeling als er sprake is geweest van huiselijk geweld of kindermishandeling, want het belang van het kind staat voorop, maar ook de minister is er geen voorstander van om een dader van huiselijk geweld of kindermishandeling automatisch de omgang met zijn kinderen te ontzeggen. Overigens is er nog wel de complicatie dat men bij een echtscheiding, een civiele procedure, niet altijd op de hoogte is van een eventuele geschiedenis van huiselijk geweld.

De voorzitter van de vaste commissie voor Justitie,

De Pater-van der Meer

De voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

Smeets

Adjunct-griffier van de vaste commissie voor Justitie,

Elagab


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van de Camp (CDA), De Wit (SP), Van der Staaij (SGP), Kamp (VVD), Arib (PvdA), ondervoorzitter, De Pater-van der Meer (CDA), voorzitter, Çörüz (CDA), Joldersma (CDA), Gerkens (SP), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Van Velzen (SP), Azough (GroenLinks), Griffith (VVD), Teeven (VVD), Verdonk (Verdonk), Kalma (PvdA), De Roon (PVV), Pechtold (D66), Heerts (PvdA), Thieme (PvdD), Kuiken (PvdA), Leijten (SP), Bouwmeester (PvdA), Van Toorenburg (CDA) en Anker (ChristenUnie).

Plv. leden: Sterk (CDA), Langkamp (SP), Van der Vlies (SGP), Weekers (VVD), Smeets (PvdA), Schinkelshoek (CDA), Jager (CDA), Jonker (CDA), Roemer (SP), Jan de Vries (CDA), Abel (SP), Halsema (GroenLinks), Dezentjé Hamming (VVD), Van Miltenburg (VVD), Zijlstra (VVD), Dijsselbloem (PvdA), Fritsma (PVV), Koşer Kaya (D66), Gill’ard (PvdA), Ouwehand (PvdD), Spekman (PvdA), Bouchibti (PvdA), Van Haersma Buma (CDA) en Slob (ChristenUnie).

XNoot
2

Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), Halsema (GroenLinks), Kant (SP), Snijder-Hazelhoff (VVD), Ferrier (CDA), ondervoorzitter, Joldersma (CDA), Jan de Vries (CDA), Smeets (PvdA), voorzitter, Van Miltenburg (VVD), Schippers (VVD), Omtzigt (CDA), Koşer Kaya (D66), Willemse-van der Ploeg (CDA), Van der Veen (PvdA), Schermers (CDA), Van Gerven (SP), Wolbert (PvdA), Heerts (PvdA), Zijlstra (VVD), Ouwehand (PvdD), Agema (PVV), Leijten (SP), Bouwmeester (PvdA) en Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie).

Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Vendrik (GroenLinks), Van Velzen (SP), Neppérus (VVD), Vietsch (CDA), Sterk (CDA), Ormel (CDA), Van Dijken (PvdA), Verdonk (Verdonk), Dezentjé Hamming (VVD), Atsma (CDA), Van der Ham (D66), Çörüz (CDA), Gill’ard (PvdA), Jonker (CDA), Langkamp (SP), Vermeij (PvdA), Arib (PvdA), Kamp (VVD), Thieme (PvdD), Bosma (PVV), Luijben (SP), Hamer (PvdA), Ortega-Martijn (ChristenUnie) en De Wit (SP).

Naar boven