Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2002-2003 | 28345 nr. 3 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2002-2003 | 28345 nr. 3 |
Vastgesteld 21 januari 2003
De vaste commissie voor Justitie1, de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties2 en de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport3 hebben op 5 december 2002 overleg gevoerd met minister Donner van Justitie en staatssecretaris Ross-van Dorp van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over:
– de brief van de minister van Justitie d.d. 12 april 2002 inzake de nota Privé Geweld – Publieke Zaak (28 345);
– de brief van de minister van Justitie d.d. 12 juni 2002 inzake de notitie Crisisinterventie bij huiselijk geweld wettelijk geregeld (Just. 02-527);
– de brief van de minister van Justitie d.d. 3 oktober 2002 inzake uithuisplaatsing plegers huiselijk geweld (Just. 02-788);
– de brief van de minister van Justitie d.d. 11 november 2002 inzake eindrapportage NAPS (26 690, nr. 12).
Van dit overleg brengen de commissies bijgaand beknopt verslag uit.
Vragen en opmerkingen uit de commissies
Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA) merkt op dat men gaandeweg huiselijk geweld niet meer ziet als een individueel probleem maar als een maatschappelijk probleem. Het kabinet vindt dat de aanpak van geweld in de privésfeer onmiskenbaar een onderdeel is van het integrale veiligheidsbeleid. Zij betreurt het dat in het IVP (Integraal Veiligheidsprogramma) meer aandacht aan geweld in publieke ruimten wordt geschonken dan aan geweld in privéruimten, omdat daar veel meer slachtoffers vallen. Slachtoffers zien er tegenop aangifte te doen en zijn vaak ten einde raad als zij daartoe toch besluiten. Enig begrip hiervoor kan worden opgebracht. Wie wil toegeven dat de privérelatie een dergelijke schaduwkant heeft in een samenleving waarin gelijkwaardigheid en zelfredzaamheid de publiek beleden normen zijn? Het is nog steeds taboe om toe te geven dat in de privérelatie de machtsverhoudingen bepaald worden door geweld en terreinafbakening. Het antwoord van de politie bij aangifte in het verleden was niet altijd adequaat. Men trachtte te sussen en door te verwijzen naar diverse hulpinstanties. Interveniërend optreden werd beschouwd als inmenging in de privésfeer. Momenteel wordt in een aantal gemeenten door de politie in samenwerking met hulpverleningsorganisaties hard gewerkt aan een betere aanpak. Slachtofferhulp, daderaanpak en daderhulpverlening zijn fundamenteel gewijzigd en er zijn goede ervaringen mee opgedaan. In het plan van aanpak wordt het slachtoffer door de politie bezocht, sowieso na drie weken en nogmaals na drie maanden. Uit ervaring blijkt echter dat recidivegedrag na interventie zich veelal pas na 8 of 9 maanden vertoont. Een optie is om in deze periode een derde nazorgcontact door de politie te laten plaatsvinden.
Een van de grote problemen bij huiselijk geweld is de grote recidive. Protocollen mogen niet verworden tot administratieve rimram die de inzet van betrokkenen frustreert. De inzet van het kabinet is immers het tegengaan van bureaucratie. De privacywetgeving en de uitwisseling van gegevens lijken elkaar tegen te werken. Kan de minister aangeven of de uitzonderingsbepaling in artikel 10 en de huidige formulering in artikel 14 en artikel 30 van de Wet politieregisters voldoende werkbaar zijn of dat er wellicht een verruiming nodig is? Volgens mevrouw De Pater moet de dader instemmen met gegevensuitwisseling. Moet in dit geval de instemming van de dader maatgevend zijn?
Mevrouw De Pater is er voorstander van dat het huis ter beschikking van het eventuele slachtoffer en de kinderen wordt gesteld. In de praktijk ontvlucht het slachtoffer met de kinderen het huis om verder geweld te voorkomen. Dit is niet de goede weg: het moet de norm zijn dat de dader van het huiselijk geweld de woning verlaat. Zeker bij herhaaldelijk voorkomend geweld moet de samenleving een duidelijk signaal geven. In de wet zijn aanknopingspunten te vinden voor een dergelijke uithuisplaatsing. Om deze goed te kunnen benutten, moeten richtlijnen worden opgesteld. Het slachtoffer kan in de vertrouwde omgeving blijven wonen. Ook hulpzoekende slachtoffers blijven gedurende de hulpperiode in de vertrouwde omgeving. Als het slachtoffer ervan overtuigd is dat zij dit geweld niet meer wil, moet zij in die attitude gesteund worden en in de eigen omgeving een positie als weerbaar en zelfstandig persoon kunnen ontwikkelen. Mevrouw De Pater benadrukt dat in een dergelijke situatie de dader het probleem heeft, niet in de zin dat de dader het niet helpen kan – daderhulpverlening is beschikbaar – maar het grootste probleem is het gewelddadige gedrag en dat verdient een strafrechtelijke benadering. De dader dient zelf aan te pakken of aangepakt te worden.
Mevrouw De Pater pleit voor een verhoging van de strafmaat voor mishandeling van twee naar vier jaar. De minister is bereid, tot drie jaar te gaan, maar pas bij een misdrijf waar vier jaar straf op staat, is voorlopige hechtenis mogelijk. Ook is een sanctie mogelijk. De dader krijgt een transactie aangeboden. In sommige gevallen, wanneer de partners in gemeenschap van goederen gehuwd zijn, is een geldboete als sanctie onwenselijk. Uit nazorgcontacten blijkt regelmatig dat het slachtoffer daadwerkelijk meebetaalt aan de straf van de dader.
Deskundigheidsbevordering bij politie, justitie en hulpverlening is een voorwaarde voor een goede aanpak van huiselijk geweld. Ook de samenwerking tussen deze drie disciplines dient in belangrijke mate te worden verbeterd. Op het gebied van dadertherapie is veel vooruitgang geboekt. De in verschillende instellingen ontwikkelde expertise moet structureel worden ondersteund en overgedragen. Het probleem kennen is het probleem zien.
De overheid heeft, gelet op de omvang van het probleem, een grote taak bij de preventie. In lokale en regionale veiligheidsplannen dient huiselijk geweld projectmatig en geïntegreerd in het totale beleid te worden opgenomen. Men dient de omvang van het probleem te erkennen. Gemeenten en provincies moeten een regierol spelen in de veiligheidsplannen, hetgeen intersectorale samenwerking inhoudt. De drempel om toe te geven dat men niet kan omgaan met problemen in de relationele sfeer is bijzonder hoog gebleken. Regionale meldpunten bieden een laagdrempelige mogelijkheid om de hulpvraag neer te leggen. Zowel slachtoffers als plegers van huiselijk geweld moeten hier terecht kunnen.
Er is een recente notitie over huiselijk geweld binnen allochtone groepen. Het door mevrouw De Pater gesignaleerde taboe speelt ook daar een rol. Hoewel mevrouw De Pater meent dat de Nederlandse taal bij Nederlandse hulpverlening de voertaal moet zijn, kan zij zich voorstellen dat bij voorlichting ook de eigen taal gebruikt wordt. Desgevraagd verwijst mevrouw De Pater naar de behandeling van de VWS-begroting op het punt van de preventieve rol van consultatiebureaus.
De heer Schonewille (LPF) merkt op dat huiselijk geweld een van de meest voorkomende geweldsvormen in de samenleving is. Bij waarschijnlijk geen enkele geweldsvorm is sprake van zoveel slachtoffers als bij huiselijk geweld. De paarse kabinetsnota draait er niet omheen en de statistieken zijn choquerend. Jaarlijks sterven 60 tot 80 vrouwen en 40 tot 50 kinderen aan de gevolgen van huiselijk geweld. 20% van alle vrouwen wordt mishandeld en in veel van de desbetreffende gezinnen de kinderen eveneens; 1 op de 50 kinderen wordt mishandeld; de mishandeling kan lichamelijk, seksueel en geestelijk van aard zijn. De daders zijn veel vaker mannen dan vrouwen en zeer waarschijnlijk vaker allochtoon dan autochtoon. Armoede en alcohol zijn vaak mede de oorzaak. De ellende vindt plaats achter de voordeur in de zogenoemde «bemoeivrije» ruimte waar de overheid, terecht, terughoudend is. Waar echter de veiligheid en de gezondheid van de burger in gevaar zijn, moet de overheid optreden. De heer Schonewille ondersteunt dan ook van harte het standpunt dat privégeweld een publieke zaak is, zoals ook in het Strategisch akkoord staat. Er komt verbetering van preventie en repressie van kindermishandeling en zedendelicten ten aanzien van kinderen.
Hoewel de overheid een belangrijke taak in dezen heeft, zijn ook diverse organisaties zeer actief bij het voorkomen en bestrijden van huiselijk geweld tegen vrouwen en kinderen. Niet vergeten mag worden dat ook mannen het slachtoffer kunnen zijn. De heer Schonewille heeft kennisgenomen van de rapporten en studies van RAAK, het equivalent van het Nederlands instituut voor zorg en welzijn, en van de Stichting Kezban. Mede dankzij deze organisaties is reeds uitvoering gegeven aan een aantal belangrijke initiatieven.
In het Strategisch akkoord wordt de noodzaak van tijdige signalering van problemen en de snelle reactie daarop onderkend. In het ontwerp van de wet op de jeugdzorg krijgt de opvoedingsondersteuning een belangrijke rol. Het college van B en W van Rotterdam ziet het nut eveneens in en wil deze steun verlenen door de komende vier jaar alle ouders van pasgeboren kinderen te screenen op problemen die een goede opvoeding in de weg kunnen staan. Ouders met problemen worden doorverwezen. Er wordt ook samengewerkt met de dienst stedelijk onderwijs, deelgemeenten, de stadsregio en met justitie. De heer Schonewille ondersteunt dit initiatief maar realiseert zich dat wachtlijsten voor doorverwijzing funest zijn voor het slagen van het project en derhalve voorkomen dienen te worden. Het consultatiebureau wordt alleen in de eerste levensjaren van het kind bezocht. Opvoedingsproblemen kunnen echter ook op latere leeftijd ontstaan. De heer Schonewille stelt voor te onderzoeken of consultatiebureaus gedurende een langere periode betrokken kunnen blijven. Wat is de reactie van de bewindslieden hierop?
VWS heeft onlangs aan RAAK een subsidie van € 49 000 toegezegd ter bekostiging van een oriëntatiefase van drie maanden om te komen tot een selectie van twee proefregio's waarin kindermishandeling op een andere manier wordt voorkomen. De heer Schonewille vermoedt dat het Rotterdamse project en de door RAAK voorgestelde werkwijze veel overeenkomsten vertonen. De heer Schonewille stelt voor dat ter besparing van kosten, voorkoming van versplintering van initiatieven en ter verhoging van de kans op succes wordt onderzocht of het Rotterdamse project een RAAK-proefregio kan worden. Wat is de reactie hierop van de staatssecretaris?
Vaak blijkt dat probleemgezinnen niet in staat zijn zelf de hulpverlening in te schakelen. Ook is het voor hen lastig om te communiceren met de diverse hulpinstanties. Vanuit die instanties gezien bestaat het risico dat langs elkaar heen wordt gewerkt. De heer Schonewille ondersteunt de invoering van een gezinscoach die samenhang brengt in de diverse vormen van hulp. Ter versterking van zijn positie is het goed als de coach door het gezin als hulpverlener wordt gezien en niet als behandelaar of therapeut. Er moet een voor deze gezinsmanagers verplichte opleiding komen waarbij alle vormen van hulpverlening aan de orde komen. Op die manier wordt een verkokerde op de eigen invalshoek gerichte dienstverlening voorkomen. Deze coach moet een mandaat van het gezin krijgen. Hij moet sturende bevoegdheden krijgen door bindende afspraken te maken met het gezin, waarna de ouders weer zelf de regie kunnen voeren. Vanzelfsprekend zal de coach, om met prof. Slot, hoogleraar jeugdbescherming aan de VU, te spreken, engagement moeten tonen en derhalve ook de positieve ontwikkelingen in het gezin melden. De heer Schonewille vraagt zich af of de problemen die leiden tot de aanstelling van een gezinscoach, zoals huiselijk geweld, alleen voorkomen in gezinnen met kinderen. Hij stelt voor, te onderzoeken of de gezinscoach ook een rol kan vervullen in probleemhuishoudens zonder kinderen.
De heer Schonewille nam kennis van het initiatief van de provincie Limburg om een gezinscoach in te voeren. Het lijkt hem zinvol om een evaluatie van dit project mee te nemen bij de afronding van het voorstel voor de wet op de jeugdzorg. Hij ondersteunt tevens de hardere aanpak van huiselijk geweld, zoals door politie en OM in Drenthe en Groningen wordt toegepast. Bij serieuze verdenkingen wordt de verdachte meegenomen en verhoord. Aangifte is niet meer nodig om tot vervolging over te gaan. Wanneer is sprake van een zodanig serieuze verdenking dat wordt opgetreden? Is dit alleen het geval als reeds een vorm van geweld is voorgekomen?
Preventief optreden, mits juridisch mogelijk, verdient naar zijn mening de voorkeur. De heer Schonewille stelt voor dat de minister van Justitie met het college van procureurs-generaal bespreekt of de noordelijke aanpak landelijk kan worden toegepast. Duidelijk is dat er behoefte bestaat aan onderzoek naar huiselijk geweld in allochtone gezinnen. Hij wijst op de brief van 10 oktober van de Stichting Kezban over hulpverlening aan allochtone vrouwen. Door voorlichting moet het onderwerp geweld binnen allochtone kringen zichtbaar worden. De stichting vraagt om specifiek beleid voor deze groep vrouwen. Als reden hiervoor worden taalcultuur, godsdienst, man/vrouw-verhouding en de sociaal-economische situatie van allochtonen genoemd. Inmiddels is het in de nota Privé Geweld – Publieke Zaak aangekondigde onderzoek naar vier grote minderheidsgroepen verricht. In de brief bij het naar aanleiding daarvan door Intomarkt opgemaakte rapport staat dat waarschijnlijk sprake is van onderrapportage. Er zou meer huiselijk geweld zijn dan de cijfers aangeven, omdat dit fenomeen taboe is in allochtone kringen. Wat is de reactie van de bewindslieden hierop?
De heer Schonewille wil weten, nu de brief medeondertekend is door de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, of het kabinet de aanpak van huiselijk geweld niet langer alleen ziet als onderdeel van het integrale veiligheidsbeleid en volksgezondheidsbeleid, maar ook van het integratiebeleid. Hij acht het wezenlijk dat het beroepsgeheim van hulpverleners en andere professionals, indien nodig, wordt doorbroken en de privacywetgeving de uitwisseling van persoonsgegevens, opsporing en bestrijding van huiselijk geweld niet langer belemmert. Crisisinterventie door middel van uithuisplaatsing van plegers kan in voorkomende gevallen een doeltreffende maatregel zijn om direct een eind te maken aan huiselijk geweld. Er dient een wettelijke basis voor uithuisplaatsing te komen, zowel strafrechtelijk als civielrechtelijk. De heer Schonewille heeft kennisgenomen van de zorg van diverse organisaties op dit punt in verband met de problematiek van de valse aangifte. Ook naar dit probleem moet gekeken worden.
Huiselijk geweld wordt nog te vaak gezien als een hulpverleningsprobleem in plaats van een veiligheidsprobleem. De nadruk ligt daarmee meer op opvang en nazorg dan op preventie, signalering en handhaving. De heer Schonewille verwacht dat de in de projecten genoemde initiatieven en aandachtspunten het accent kunnen verleggen naar de oplossing van het veiligheidsprobleem. Hij gaat ervan uit dat er sprake is van vooruitgang als deze projecten gecoördineerd gebruik maken van de beschikbare instanties en voorzieningen.
De heer Wolfsen (PvdA) vindt de cijfers die in de stukken gepresenteerd worden schokkend. 50 kinderen, 70 à 80 vrouwen en 25 mannen overlijden als gevolg van huiselijk geweld. Gemiddeld zijn dat drie doden per week. Jaarlijks worden 80 000 kinderen regelmatig en ernstig mishandeld. Minimaal een kwart tot eenderde van de bevolking wordt het slachtoffer, of is dat geweest, van huiselijk geweld. Het overgrote deel van deze slachtoffers zijn vrouwen. Enkele tienduizenden kinderen per jaar zijn getuige van met name geweld tegen de moeder. 40% ondervindt daarvan ernstige psychische schade. Per jaar wordt opvang geboden aan ongeveer 5000 vrouwen en 5000 kinderen. Achter de voordeur is het onveiliger dan daarvoor. De slachtoffers worden op hun privédomein mishandeld of doodgeslagen door iemand de ze zeer goed kennen. De dader is bijna altijd de partner, de vader of de moeder.
Slachtoffers van geweld plegen later zelf ook weer geweld. 80% van de TBS'ers is als kind verwaarloosd, mishandeld of seksueel misbruikt. Uit een onderzoek in de VS blijkt dat 70% van de mannelijke geweldplegers uit gewelddadige gezinnen komt; 90% van de meisjes die ooit zijn mishandeld schijnen later een partner te treffen die ook weer geweld misbruikt. Dit komt in alle lagen der bevolking voor. Uit recent onderzoek blijkt dat met name onder allochtonen het in zorgwekkende mate voorkomt. De conclusie kan alleen zijn dat huiselijk geweld op veiligheidsgebied een van de absolute topprioriteiten is.
De nota Privé Geweld – Publieke Zaak bevat vele plannen en voornemens. Er wordt al veel gedaan en er is terecht veel aandacht voor dit onderwerp. Alles is gericht op een goede registratie en het adequaat reageren op de eerste melding door allen die daarmee te maken krijgen. Een goede reactie is cruciaal omdat maar 12% van de slachtoffers zich meldt: «het begint vaak met een tik en het eindigt met een pak op je donder». Het is belangrijk dat slachtoffers altijd kunnen rekenen op een beschikbare politieambtenaar. Op vele plaatsen wordt reeds adequaat gereageerd, maar bestaat er een overzicht van de manier waarop dit geregeld is? Hoe zit het met de registratie? Is het bekend in hoeveel zaken het tot opsporingsonderzoek komt? In hoeveel zaken komt het tot strafrechtelijke vervolging? In het onderzoek van Lunneman &Tak wordt geadviseerd, meer wettelijke mogelijkheden te creëren voor crisisinterventie. Wat doen de bewindslieden met deze aanbevelingen? Hoe vaak is artikel 45 Wetboek van Strafvordering gebruikt? Hoe vaak is het gebruik daarvan afgewezen?
De heer Wolfsen memoreert de plannen van zijn fractie omtrent een initiatiefvoorstel dat het mogelijk maakt om de dader een tijd uit huis te plaatsen. De minister zegde in dat verband een wetsvoorstel toe, maar na een jaar is daarover nog niets bekend. Hoe staat het ermee? Heeft inmiddels ieder parket een specifieke functionaris voor huiselijk geweld? Beschikt iedere politieregio daar al over? Zijn er voldoende opvangplaatsen? Hoe vaak moeten mensen worden geweigerd die zich bij de opvang melden? Volgens de kranten duurt het maanden voordat, na melding van kindermishandeling, daar concreet onderzoek naar wordt verricht. Hoe is dit mogelijk?
In verband met de regisserende rol is volgens de nota een handelingsprotocol ontwikkeld waarbij de gemeenten een centrale rol krijgen. Het is belangrijk dat de coördinatie tussen de instanties goed geregeld is. Is er sprake van een landelijk dekkend systeem? Wie coördineert binnen het kabinet dit punt? In de nota staat dat veel afhangt van het nieuwe kabinet. Wat hebben deze bewindspersonen bij dit onderwerp bereikt?
Mevrouw Tonkens (GroenLinks) is blij met de bespreking van de nota, waarin goede ideeën staan. Helaas is veel vrijblijvend en is er ook geen duidelijkheid over de financiële middelen. 20% van de gemeenten moet binnen afzienbare tijd over een plan van aanpak betreffende huiselijk geweld beschikken. Dit is weinig ambitieus. Waarom wordt niet de eis gesteld dat binnen een zekere periode alle gemeenten over een dergelijk plan moeten beschikken? Indien zij daar niet aan voldoen, moet een plan in werking komen dat door het kabinet bedacht is. Waar is het geld voor de uitvoering van de nota? Kunnen de bewindslieden hierover opheldering verschaffen?
De uitbreiding van preventie is belangrijk. In een aantal grote steden zijn reeds preventieprojecten gestart, maar hieraan moet uitbreiding worden gegeven. Een onderdeel daarvan betreft de advies-, meld- en steunpunten huiselijk geweld die telefonische en ambulante hulp bieden. Deze advies, meld- en steunpunten moeten volgens mevrouw Tonkens een standaardingrediënt van het plan van aanpak zijn. Kunnen de gemeenten hiertoe verplicht worden? Volgens de berekening van de Federatie Opvang is daarvoor 16 mln euro nodig.
Uit onderzoek blijkt dat allochtonen speciale aandacht behoeven. Mevrouw Tonkens wil dat de overheid een actieve rol speelt bij de discussie die hierover de komende jaren moet worden gevoerd. Bij inburgeringscursussen moet aandacht worden geschonken aan emancipatie, rechten voor mannen en vrouwen, huiselijk geweld, opvanghuizen en de mogelijkheden van de politie in dezen. Hoe willen de bewindslieden deze punten in de inburgeringscursussen een rol laten spelen?
Het is belangrijk dat de allochtone zelforganisaties die zich bezighouden met welzijn en opvoeding aandacht aan huiselijk geweld besteden. Te overwegen valt dat een dergelijke eis verbonden wordt aan het verlenen van subsidie. Kunnen de bewindslieden hierop ingaan?
In de nota is sprake van een publiekscampagne, maar mevrouw Tonkens vindt ook dit te vrijblijvend. Er wordt een zogenoemde toolkit voor gemeenten beschikbaar gesteld. Waarom voert de overheid geen landelijke publiekscampagne met lokale componenten?
Ook mevrouw Tonkens vindt het belangrijk dat de uithuisplaatsing van daders snel en goed wordt geregeld. Een mogelijkheid daarbij is een blijf-uit-je-huis-opvang. De pleger heeft een afkoelingsperiode nodig en krijgt hulp aangeboden. Wat vinden de bewindslieden van deze suggestie? Waarom worden de in de nota genoemde ideeën over hulpverlening geen verplicht onderdeel van scholing en bijscholing van de hulpverleners? De landelijke organisatie Transact kan hierbij een sleutelrol vervullen. Deze organisatie beschikt over veel expertise. Waarom speelt deze organisatie in de nota geen belangrijker rol?
In de nota wordt gesignaleerd dat de hulpverlening voor allochtone vrouwen weinig toegankelijk is. Wat gaan de bewindslieden hieraan doen?
Het afgelopen jaar hebben 12 000 vrouwen met kinderen tevergeefs bij de opvang aangeklopt. Verleden jaar is er extra geld naar de vrouwenopvang gegaan, maar dit zal voor dit jaar herhaald moeten worden. De Federatie Opvang heeft hiervoor in ieder geval 7,5 mln euro nodig. Een groot probleem is het gebrek aan doorstroming. In de nota staat weinig over «de achterdeur». Een oplossing kan zijn een snellere afhandeling van de dossiers voor de zelfstandige verblijfsvergunning. Bij mishandeling kan een zelfstandige verblijfsvergunning onmiddellijk worden verstrekt, hetgeen mede de doorstroming bevordert. Nazorg op twee terreinen is belangrijk. Er moeten meer woningen door woningbouwcorporaties beschikbaar worden gesteld. Groepswonen voor vrouwen in deze omstandigheden is belangrijk, omdat het voor deze vrouwen erg moeilijk is om alleen een bestaan op te bouwen. Mevrouw Tonkens is in principe voor het idee om het slachtoffer in de eigen omgeving te laten en de dader uit huis te plaatsen. Verder is nog veel te doen op het terrein van opleiding, kinderopvang en werk. Gebleken is dat vele vrouwen naar de oude omgeving terugkeren omdat zij op die terreinen geen perspectieven hebben.
Mevrouw Tonkens vraagt tot slot aandacht voor vrouwenbesnijdenis, hetgeen ook een vorm van geweld is.
Mevrouw Kant (SP) maakt een vergelijking tussen de papieren voorstellen en wat daadwerkelijk gebeurt en zij is teleurgesteld over de uitkomst daarvan. Veiligheid is een hot issue, maar op het punt van veiligheid achter de voordeur wordt te weinig ondernomen. Veiligheid lijkt als een maatschappelijk probleem op te houden als de drempel begint. Met het oog op preventie in een vroegtijdig stadium denkt zij aan uitbreiding van de rol van consultatiebureaus op dit punt. Helaas zijn deze bureaus wegens financiële problemen in grote (tijd)nood gekomen, waardoor o.a. huisbezoeken niet meer kunnen worden afgelegd. Aan welke oplossing denkt de staatssecretaris hierbij? Ook voor goede projecten met positieve resultaten, zoals AWARE, zijn onvoldoende financiële middelen. Zij hoopt op een kamermeerderheid voor haar voorstel dat zij bij de begrotingsbehandeling heeft ingediend om consultatiebureaus meer ruimte en geld te verstrekken. Dit geldt ook voor het voorstel van mevrouw Arib voor een uitbreiding van een tot drie regio's waarin geëxperimenteerd wordt met projecten ter voorkoming van kindermishandeling.
Ook op het punt van het zo vroeg mogelijk ingrijpen is veel verbetering mogelijk. Politie en maatschappelijk werk hebben daarvoor nu nog onvoldoende ruimte. Ook voor deskundigheidsbevordering is nog geen ruimte. Er bestaan advies- en meldpunten voor kindermishandeling, maar nog niet voor huiselijk geweld. Is een landelijke aanpak mogelijk of kan aansluiting worden gezocht bij de advies- en meldpunten voor kindermishandeling? Wat is de visie van de staatssecretaris op meldrecht van artsen bij huiselijk geweld?
Mevrouw Kant vindt het beschamend dat in dit rijke land slachtoffers van onder andere huiselijk geweld op straat moeten rondzwerven omdat er geen opvang is. 12 000 vrouwen met kinderen hebben geen plaats en staan op straat. Waarom wordt er niets aan de opvangcapaciteit gedaan? De bestaande opvangcapaciteit is absoluut onvoldoende en kwalitatief zeer onder de maat. Dit ligt niet aan de mensen die zich hier dag en nacht voor inzetten; het ligt aan het gebrek aan middelen. Hieraan moet de hoogste prioriteit gegeven worden. Ook zijn er onvoldoende middelen beschikbaar om vrouwen, naast de opvang, verder te begeleiden. Ook voor kinderen is onvoldoende adequate opvang beschikbaar.
Mevrouw Kant is het eens met het streven naar uithuisplaatsing van de dader, uiteraard mits zorgvuldig toegepast en als vorm van crisisinterventie. Zij benadrukt dat vrouwen die het slachtoffer van mishandeling zijn om die reden een zelfstandige verblijfsvergunning dienen te krijgen. Deze wetenschap kan vrouwen helpen te ontsnappen uit een dergelijke geweldssituatie.
Wat vindt de staatssecretaris van de suggestie om een wet in te voeren dat kinderen in dit land recht hebben op een opvoeding zonder geweld, parallel aan de wetgeving in Zweden?
De heer Dittrich (D66) merkt op dat huiselijk geweld, of geweld achter de voordeur, beschreven wordt als het grootste geweldsprobleem in de samenleving. Hij vindt het onbegrijpelijk dat in het Strategisch akkoord niet gerept wordt over de aanpak hiervan. Ook in de veiligheidsplannen bestaat hier minimale aandacht voor. Onder verwijzing naar de nota Privé Geweld – Publieke Zaak van het paarse kabinet, vraagt hij hoe dit mogelijk is. Wellicht is een reden dat de onderhandelingen over het Strategisch akkoord door mannen en niet mede door vrouwen gevoerd werden. Er is een bedrag van 16 mln euro per jaar nodig om een aantal maatregelen tot uitvoering te brengen, maar dat geld is er niet. Wat betekent dit voor de plannen waarover vandaag gesproken wordt? In het oog springt het advies om de wet aan te passen en de politie de bevoegdheid tot crisisinterventie te geven. De pleger van huiselijk geweld wordt uit het huis gehaald en krijgt een contactverbod opgelegd. Hiermee is een oude wens van de heer Dittrich in vervulling gegaan, maar hoe geeft de regering dit voornemen vorm? Handhaving van het contactverbod is essentieel. De heer Dittrich is er echter bevreesd voor dat de politie zich op het standpunt zal stellen dat dit geen kerntaak is, omdat het onder hulpverlening en begeleiding valt. Besteedt het kabinet hieraan voldoende aandacht in de richting van de politie? Hoe stimuleert het kabinet dat in elke regio een goede sluitende aanpak van huiselijk geweld mogelijk wordt?
Nadat de pleger uit huis is geplaatst, moeten nadere acties volgen. De heer Dittrich verwijst hiervoor naar de situatie in Oostenrijk op dit terrein. Crisisinterventie met stappen daarna zet zoden aan de dijk. De plannen van de regering zijn hierover vaag. Wat is de reactie van de bewindslieden hierop? Het is belangrijk dat de gemeenten de regie hebben. Zij zorgen als regisseur ervoor dat alle partijen goed samenwerken waardoor een meerwaarde ontstaat.
De heer Dittrich vindt het schokkend dat 12 000 vrouwen met kinderen de toegang tot de opvang geweigerd is omdat er geen plaats is. Hij sluit zich aan bij mevrouw Kant, die van mening is dat hieraan de hoogste prioriteit gegeven moet worden. Dit komt onvoldoende naar voren in de financiële paragraaf van het beleid. Wat is de reactie van de bewindslieden hierop?
Het is opvallend dat de regering in de stukken stelt dat het slachtoffer juridische vroeghulp krijgt en dat tijdens de strafprocedure tegen de pleger deze hulp mogelijk moet worden. De heer Dittrich verwijst naar de kamerbrede aanvaarding van de motie-De Graaf. De Kamer spreekt hierin uit dat slachtoffers van ernstige misdrijven recht hebben op gratis rechtshulp. De vorige regering vond dit een belangrijk punt, maar de huidige regering stelt een pilotproject voor, hetgeen absoluut onvoldoende is. Hoe reageren de bewindslieden hierop?
De heer Dittrich sluit zich aan bij de voorstellen over de zelfstandige verblijfstitel. Wat is de stand van zaken met de diagnostische centra? Ook hieraan wordt te weinig financiële aandacht geboden.
Afgesproken is dat bij huiselijk geweld de stalkingsproblematiek hoort. Wat zijn de ervaringen met de wet op dit punt? Worden de gegevens ten behoeve van de evaluatie eind 2003 goed in kaart gebracht? Heeft elke politieregio een stalkingscoördinator? Hoeveel veroordelingen zijn er geweest en hoeveel daders zijn in therapie genomen? Zal de aanstaande landelijke coördinator huiselijk geweld de stalkingsproblematiek in de werkzaamheden opnemen?
De heer Cornielje (VVD) merkt op dat veiligheid onmiskenbaar topprioriteit heeft, hetgeen terug te vinden is in het Strategisch akkoord. In de nota Privé Geweld – Publieke Zaak van de vorige minister van Justitie staan veel maatregelen die deels gerealiseerd zijn. Andere worden overgelaten aan de besluitvorming van het nieuwe kabinet. Kan de minister inzicht geven in de voortgang van de gerealiseerde projecten? Wat is zijn standpunt over de zaken die aan een volgend kabinet zijn overgelaten?
Sleutelwoord bij de aanpak van huiselijk geweld is samenwerking. Vele organisaties houden zich bezig met deelaspecten van geweld dat voornamelijk gericht is tegen vrouwen en kinderen. Lunneman & Tak stellen dat er moeilijkheden in de samenwerking zijn tussen deze organisaties die voortvloeien uit verschillende belangen, standpunten en culturen. De heer Cornielje meent dat het niet moeilijk is om die te overbruggen. De belangen zijn duidelijk: het belang van het slachtoffer staat voorop, daar moeten alle acties op gericht zijn. Iedere vorm van geweld moet worden aangepakt, ook geweld in de privé-situatie. In het rapport van Lunneman & Tak staat dat er een egalitaire cultuur bestaat bij de vrouwencentra, een hiërarchische bij de politie en een formele bij de rechterlijke macht. Deze disciplines moeten bij elkaar worden gebracht en volgens de heer Cornielje ligt hier een coördinerende en stimulerende rol voor de lokale overheid, die het dichtst bij de mensen staat. Hij verwacht dat passages over huiselijk geweld een plaats krijgen in het integraal veiligheidsbeleid dat ook lokaal wordt uitgevoerd. Daarom is het belangrijk dat ook op lokaal niveau informatie-uitwisseling plaatsvindt. In WGR-verband vindt samenwerking plaats. Op dit moment vervullen 34 gemeenten een centrale rol op dit punt, maar de heer Cornielje meent dat er een landelijk dekkend netwerk moet komen. Zijn er WGR-gebieden waarin geen centrumgemeente deze centrale rol vervult? Zo ja, wat wordt hieraan gedaan?
Het kabinet wil komen met een expertisecentrum voor criminaliteitsbeheersing, naast de vele organisaties die al op dit terrein werkzaam zijn. Hoe verhoudt een dergelijk centrum zich tot de organisaties die nu al die kennis in huis hebben? Frustreert deze schakel de samenwerking niet?
Het advies van Lunneman & Tak wordt niet door een kabinetsstandpunt vergezeld. De heer Cornielje is met name geïnteresseerd in de drietrapsaanpak met betrekking tot de crisisinterventie die in Oostenrijk en Duitsland vorm krijgt. Met mevrouw De Pater is hij van mening dat de slachtoffers, vrouwen en kinderen, in principe thuis moeten kunnen blijven. In een dergelijke drietrapsaanpak krijgt de politie de bevoegdheid om in te grijpen en de dader op te leggen dat hij niet in de buurt van het slachtoffer mag komen. Wat is het standpunt van het kabinet over dit advies? Zo nodig is de heer Cornielje bereid het initiatief te nemen om een dergelijke crisisinterventie mogelijk te maken.
De minister merkt op dat met de voorliggende cijfers de illusie is doorgeprikt dat in Nederland huiselijk geweld een marginaal probleem is. Er is wel degelijk sprake van een maatschappelijk probleem. Men is zich dit echter pas de afgelopen jaren gaan realiseren. Politiekorpsen, gemeenten en de VNG hebben het laatste anderhalve jaar een respectabele inspanning geleverd om deze problematiek onder de aandacht te brengen. In het Strategisch akkoord is hieraan geen aandacht besteed omdat dit alleen betrof de punten waarover partijen het in beginsel níét eens waren, zulks in tegenstelling tot de voorgaande regeerakkoorden die alle aspecten van het regeringsbeleid dekten. Voor de intensivering op het terrein van deveiligheid is een bedrag van ca. 700 mln euro uitgetrokken. De nadere invulling daarvan zou terugkomen bij de behandeling van het veiligheidsprogramma. Desgevraagd zegt hij dat het geweldsprobleem onder «kindermishandeling» wel benoemd is in het Strategisch akkoord.
Volgens de minister wordt de huiselijkgeweldproblematiek niet primair opgelost door er meer geld voor beschikbaar te stellen. Een veranderde houding tegenover dit probleem is van zeer groot belang. In het verlengde daarvan moet men aanvaarden dat de overheid, ook wat de opvoeding betreft, zich met de problematiek achter de voordeur intensiever moet bezighouden. Gezamenlijk moet worden vastgesteld, los van partijproblematiek, dat huiselijk geweld niet kan worden getolereerd en dat derhalve daartegen moet worden opgetreden. De effectieve aanpak van huiselijk geweld vraagt een actieve inzet van de politie en nauwe samenwerking op het gebied van deskundigheidsbevordering en de ontwikkeling van nieuwe methoden. De ervaring die daarmee wordt opgedaan moet worden gebruikt om problemen eerder te signaleren. Volgens het oude systeem moet er, zeker als het om inschakeling van politie gaat, eerst geweld gepleegd zijn, voordat kan worden ingegrepen. Er moet aangifte of een gegronde verdenking zijn, voordat de politie kan gaan optreden. Systematische vroegsignalering, bijvoorbeeld via de consultatiebureaus, zal geleidelijk vorm moeten krijgen.
De bewindsman is het eens met het uitgangspunt dat het vooral een kwestie is van samenwerking op lokaal niveau. Dit houdt in dat erkend moet worden dat zekere oplossingen van die lokale kant moeten komen. Verder legt hij een grote prioriteit bij preventie.
Het kabinet heeft reeds een aantal zaken in ontwikkeling gezet, zoals de voorliggende nota. Bij de politie is inmiddels een landelijk netwerk huiselijk geweld gevormd en start een landelijk project dat gericht is op deskundigheidsbevordering en verbetering van de registratie. Bij het OM heeft elk parket inmiddels een aandachtsfunctionaris huiselijk geweld aangewezen. Verder wordt gewerkt aan een aanwijzing voor het OM van het college van PG's over de wijze waarop moet worden omgegaan met huiselijk geweld. Diverse projecten zijn gestart met financiële steun van de departementen Justitie, Volksgezondheid en SZW. Hierbij is ook staatssecretaris Phoa betrokken. Het Verwey Jonker-Instituut heeft een opzet gemaakt voor een monitor van de aanpak huiselijk geweld.
Voor de verschillende ondersteunende activiteiten die in de nota staan is extra geld nodig. Er komt een centrum voor criminaliteitspreventie en veiligheid waar dit onder zit. Daarin wordt getracht de verdere samenwerking tot stand te brengen, zodat één centrum het gehele terrein van informatie bestrijkt. De bewindsman zal bezien hoe de samenwerking vorm moet krijgen met organisaties die zich met deelterreinen bezighouden. Verder is er ondersteuning voor gemeenten die de regie in de aanpak van huiselijk geweld willen gaan voeren. Het streefcijfer voor 2003 is 20%. De verwachting is dat in de daarop volgende jaren een groter bereik ontstaat. Bij dit project wordt samengewerkt met de VNG. Het streven is gericht op een dekkende samenwerking. Afstemmend overleg vindt interdepartementaal plaats, OCW, VWS, BZK en SZW zijn hierbij betrokken.
Het is een misverstand te denken dat het hier gaat om een allochtonenprobleem. Wel speelt bij allochtonen een specifiek probleem, zoals op het punt van de integratie. In het kader van het minderhedenbeleid zal worden bezien of de inburgeringscursussen een ingang bieden voor voorlichting op dit punt. In deze cursussen kan in elk geval de boodschap worden afgegeven dat huiselijk geweld in Nederland niet geaccepteerd wordt en dat daartegen wordt opgetreden. Naar aanleiding van het onlangs verschenen rapport wordt op zo kort mogelijke termijn gesproken met organisaties van allochtonen met het doel dit probleem bespreekbaar te maken. De bewindsman is er niet voor om daarbij te dreigen met het inhouden van subsidies.
Binnen de beschikbare middelen wordt gedaan wat mogelijk is. Voor de bestaande projecten wordt bezien wat nog verder kan worden gestimuleerd. De projecten AWARE vallen hier ook onder.
De bewindsman verwacht dat hij in het begin van 2003 de eerste versie van de aanwijzing van het OM ontvangt. Bij de politie wordt geregistreerd, maar vastgesteld is dat verschillende definities en registratiesystemen gebruikt worden. Getracht wordt dit aspect op zo kort mogelijke termijn bespreekbaar te maken, waarna uniformering kan plaatsvinden. Sinds eind 2001 bestaat een landelijk netwerk huiselijk geweld. Iedere politieregio is daarin op strategisch niveau vertegenwoordigd en in iedere regio is een projectcoördinator aangewezen. Het is de bedoeling dat dit netwerk de politieaanpak van het huiselijk geweld verbetert. Inmiddels zijn in een aantal regio's projecten gestart. In 2003 start de politie een project dat een impuls moet geven aan een eenduidige aanpak, ook bij de politie zelf, van huiselijk geweld.
Voorkomen moet worden dat, op het moment waarop crisisinterventie geassocieerd wordt met huiselijk geweld, de drempels voor hulpverlening bij crisisinterventie verhoogd worden. Hier is sprake van een gevoelig evenwicht. De vraag rijst hoe in het kader van de bureaus voor de jeugdzorg en de plaats van de gezinscoaches daarin de andere trajecten beter op elkaar kunnen worden afgestemd, zonder de drempels voor het justitiële traject te verhogen. Bezien wordt hoe daarbij o.a. de gezinscoaches beter kunnen worden ingeschakeld.
Gevraagd is om de strafmaxima voor eenvoudige mishandeling te verhogen van twee naar drie jaar. Het voorstel daarvoor is aanhangig bij de Tweede Kamer. In combinatie met artikel 304 Wetboek van Strafrecht worden daardoor voorlopige hechtenis en aanhouding buiten heterdaad mogelijk. Een verdere verhoging van drie naar vier jaar is dan niet nodig, gelet op de specifieke strafverzwarende omstandigheid van geweld in huiselijke kring.
Het onderzoeksrapport over uithuisplaatsing bij huiselijk geweld in andere Europese landen ligt bij de Kamer. Er is nog geen kabinetsstandpunt, omdat de bewindsman doende is te bezien of uithuisplaatsing in de wetgeving kan worden geïntegreerd. Hij is er in principe voorstander van dat dit instrument ontwikkeld wordt. Deze aanpak moet bezien worden in het kader van de crisisinterventie omdat die erop gericht moet zijn, de relatie te herstellen zonder geweld. De bewindsman hoopt in februari 2003 zijn standpunt te bepalen. Daarna kan hij zijn nadere stappen duidelijk maken. Op dat moment kan worden besproken hoe snel een en ander tot stand kan komen. De drietrapsaanpak in Oostenrijk zal worden meegenomen, maar niet in alle gevallen, hetgeen dan zal worden toegelicht.
De bewindsman wijst erop dat hij geen gezaghebbend oordeel kan vellen over de afhankelijke verblijfspositie. Op dit moment wordt de laatste hand gelegd aan een dossieronderzoek bij de IND. Dit onderzoek is verricht aan de hand van een aantal dossiers van vrouwen die in de vrouwenopvang zitten. Het is in eerste instantie gericht op de vraag waarom veel aanvragen van slachtoffers van huiselijk geweld om een zelfstandige verblijfsvergunning niet in eerste instantie worden ingewilligd. Aan de hand van de resultaten van het onderzoek wordt bezien of het beleid moet worden aangepast, waarbij de haalbaarheid en de effecten van de moties-Adelmund en Halsema worden betrokken. Naar verwachting zal het onderzoek deze maand worden afgerond, waarna de Tweede Kamer zo spoedig mogelijk de uitkomsten zal ontvangen. Als verstrekking van een zelfstandige verblijfsvergunning een rol moet spelen bij de zelfstandigheid, heeft dit ook consequenties voor de toelating. De logische consequentie is dat bij de toelating gelet zal worden op de vraag of er al eerder sprake is van huiselijk geweld. In dat geval mag de vrouw niet worden toegelaten. Die factor zal dan een grotere rol spelen.
Tot slot merkt hij op dat het onderzoeksrapport «Huiselijk geweld in allochtone kring» bij de allochtonengroepen ligt. Discussies zullen worden gestart om het onder de aandacht te brengen.
De staatssecretaris merkt op dat een deel van de onderwerpen tijdens de begrotingsbehandeling van VWS aan de orde is geweest. Ook de bewindsvrouw maakt zich grote zorgen over de gebrekkige opvangcapaciteit voor vrouwen en kinderen die wegens huiselijk geweld hun huis ontvluchten. Momenteel is een interdepartementaal beleidsonderzoek gaande. Zij hoopt vroeg in het voorjaar van 2003 de uitkomsten daarvan te ontvangen, zodat adequaat kan worden ingespeeld op de benodigde maatregelen.
De aanpak die de staatssecretaris voor ogen heeft, valt in drie delen uiteen: preventie, vroegtijdige signalering en tijdig ingrijpen met adequate hulpverlening. Er rust nog steeds een taboe op signalering van huiselijk geweld. Dit gegeven kan alleen worden doorbroken wanneer men de omgangsvormen met elkaar bespreekt. Professionals moeten hiertoe worden uitgerust. De drempel om zaken rondom opvoeding, en waar die misgaat, bespreekbaar te maken moet zo laag mogelijk worden gemaakt. De overheid heeft hierin volgens haar een taak en daarom zint het kabinet op mogelijkheden om deze problemen beter in de samenleving bespreekbaar te maken. Het advies- en meldpunt voor vrouwenopvang, een lokale verantwoordelijkheid, is belangrijk bij het verlagen van de toegangsdrempel. Een gang langs allerlei loketten moet voorkomen worden.
Er is gesproken over preventief en lokaal preventief beleid en de rol van de consultatiebureaus daarin. Binnen het departement heeft de bewindsvrouw dit onderstreept door het preventief jeugdbeleid te verankeren in en rondom consultatiebureaus. Zij is het eens met de opmerking dat consultatiebureaus en wijkverpleegkundigen goed toegerust moeten zijn om tot vroegtijdige signalering over te gaan. Reagerend op de vraag of de consultatiebureaus langer dan vier jaar actief moeten zijn, zegt de staatssecretaris dat het belangrijk is dat gewerkt wordt aan een sluitende keten, waarbij zij ook denkt aan inschakeling van schoolartsen. Zij wil niet één instantie, zoals de consultatiebureaus, verplichten, kinderen langer in het oog te houden wanneer zij de vier jaar gepasseerd zijn. Indien aldaar problemen worden gesignaleerd, moeten de kinderen wel degelijk gevolgd worden. Daarom zijn de invoering van elektronische registratie en een zorgnummer van belang, opdat het mogelijk is op lokaal niveau kinderen te blijven volgen.
Scholen, huisartsen en de omgeving van mensen moeten elkaar weten te vinden. Een sluitend netwerk is van belang. Hiertoe is actie ondernemen. De Wet collectieve preventie stelt dat vanaf 1 januari 2003 huiselijk geweld als taakgebied van gemeenten is aangegeven als onderdeel van de openbare gezondheidszorg. 35 centrumgemeenten ontvangen een doeluitkering voor de vrouwenopvang. Voor zover de staatssecretaris kan overzien, komt dit nagenoeg overeen met een dekkend netwerk. Zij zal hieraan specifiek aandacht besteden.
Transact heeft een inventarisatie gemaakt van de diverse opleidingen. In overleg met OCW beziet de staatssecretaris hoe acties kunnen worden ondernomen. Een mogelijkheid is om in overleg met Transact onderwijsmodules aan onderwijssectoren ter beschikking te stellen. De overheid kan in dezen niet dwingend optreden, maar het onderwijsveld is zeker tot gesprekken bereid.
Op het punt van tijdig ingrijpen is over de gezinscoach gesproken. Wanneer de situatie dreigt te escaleren en er al hulpverlening – bijvoorbeeld een gezinshulp – aanwezig is, kan deze taak uitgebreid worden tot die van gezinscoach. De gezinnen kunnen echter een keuze maken en voor een gezinscoach is financiering aanwezig. De Kamer krijgt hierover nog nader bericht voor het einde van 2002.
Gelden uit de GGZ kunnen voor hulp aan geïndiceerden – en dat kunnen zowel het slachtoffer als de dader zijn – worden ingezet via de constructie boter-bij-de-vis. De staatssecretaris neemt in verband met de werkzaamheden van RAAK de aanbeveling mee om naar de situatie in Rotterdam te kijken. Zij gaat ervan uit dat drie projecten mogelijk moeten zijn.
In de Wet op de jeugdzorg staat dat de geheimhoudingsplicht voor beroepsbeoefenaren doorbroken mag worden. Hiermee wordt wat in de praktijk al voorkomt geformaliseerd. Hierbij gaat het specifiek om kindermishandeling. Bezien wordt met de minister van Justitie of een verruiming naar algemeen huiselijk geweld mogelijk is.
De staatssecretaris wijst in verband met de maatschappelijke opvang naar het interdepartementaal beleidsonderzoek. Zij geeft er de voorkeur aan dat vrouwen thuis blijven en aldaar verder geholpen worden. Zij beaamt, kijkend naar het getal van 12 000 vrouwen en kinderen die geen adequate opvang hebben, dat er sprake is van een ernstige situatie. Objectieve cijfers zijn belangrijk en daarom zijn de gegevens van het interdepartementale beleidsonderzoek belangrijk. De staatssecretaris zal proberen, zo snel mogelijk de nood te lenigen. Verder probeert zij of zij samen met haar collega's de doorstroom van vrouwen uit de vrouwenopvang kan bevorderen. Zij is ervan doordrongen dat de nood hoog is, maar zij heeft geen middelen voorhanden om capaciteits- en kwaliteitsverbetering onmiddellijk te garanderen. Moties met een deugdelijke dekking op dit punt ziet zij gaarne tegemoet.
Op verzoek van haar departement is een onderzoek uitgevoerd naar behoefte aan specialistische diagnostiek door het bureau CEBEON. Momenteel is men in samenwerking met Justitie en de provincies doende een standpunt te ontwikkelen naar aanleiding van de uitkomsten en de adviezen. Het doel is de expertise op het terrein van diagnostiek bij seksueel misbruik van jeugdigen te bundelen en landelijk te organiseren. Hierna kunnen de nodige beleidsmaatregelen worden getroffen.
Het trof mevrouw De Pater-van der Meer (CDA) dat de tot nu toe bekende aantallen van slachtoffers van privé-geweld slechts het topje van de ijsberg zijn. Kijkend naar het aantal slachtoffers, kan ook gesproken worden over hetzelfde aantal daders en die vormen in Nederland een zeer grote groep.
De heer Cornielje (VVD) merkt op dat in de nota Aanpak huiselijk geweld een paragraaf staat over reeds gerealiseerde maatregelen, over maatregelen die in uitvoering genomen zijn en maatregelen die doorgeschoven zijn naar het nieuwe kabinet. Kunnen de bewindslieden nader schriftelijk de stand van zaken aangeven van de laatstgenoemde categorie? Ook deze maatregelen moeten worden uitgevoerd. De hiermee samenhangende kosten zijn gering en moeten kunnen worden ingepast in de begroting. Kan, gelet op de komst van een expertisecentrum, bezien worden of een aantal bestaande organisaties daarin worden opgenomen, zodat concentratie van informatie plaatsvindt?
De heer Schonewille (LPF) dankt voor de toezegging om de mogelijkheid om Rotterdam als proefregio mee te nemen, te bezien.
De heer Wolfsen (PvdA) zegt dat hij nogmaals naar de dekking van de diverse voorstellen zal kijken. Kan in de notitie die in februari a.s. verschijnt, de mogelijkheid worden opgenomen die artikel 45 van het Wetboek van Strafvordering biedt?
Mevrouw Tonkens (GroenLinks) is teleurgesteld, omdat weinig is toegezegd over beschikbaar te stellen bedragen. Zij roept de kamerleden op, vanmiddag voor de uitstekend gedekte motie over uitbreiding van vrouwenopvang en meer nazorg te stemmen. Zij benadrukt dat men niet moet denken dat door uithuisplaatsing de behoefte aan vrouwenopvang vermindert.
Ook mevrouw Kant (SP) is teleurgesteld over de uitkomst van dit overleg. Zij is het ermee eens dat niet alle wensen in een keer kunnen worden ingewilligd, maar zelfs het begin vindt zij erg mager. Zij wijst erop dat consultatiebureaus niet goed zijn toegerust en dat de laatste jaren vele bureaus gesloten zijn. De gemeenschap is volgens de staatssecretaris nog niet toe aan direct ingrijpen bij dit soort geweldsituaties. Wanneer is het kabinet eraan toe dat het die vrouwen niet langer in de steek laat? De overheid moet op dat punt het goede voorbeeld geven. Zij benadrukt dat er niets mis is met de dekking van de voorstellen om meer geld voor consultatiebureaus beschikbaar te stellen met het oog op uitbreiding van de mogelijkheden, voor meer vrouwenopvang en uitvoering van actiepunten van het comité Onderdak en zij roept de leden op voor de moties op die punten te steunen.
De minister meent dat de start die door het vorige kabinet is gemaakt niet mag worden afgedaan met de opmerking dat die te mager is. Wel is hij het ermee eens dat nog slechts het topje van de ijsberg in zicht is. Slechts 12% van de huiselijkgeweldincidenten wordt bij de politie gemeld. Hij is het eens met de opmerkingen dat de bestaande kennis gebundeld moet worden. Het idee om bestaande organisaties in het expertisecentrum op te nemen kan een probleem opleveren met het oog op het risico dat diverse organisaties dan moeten worden opgeheven. De opzet is: zo goed mogelijk de kennis te bundelen. De Kamer geeft overigens geen geld en is geen budgetgever. Dat is de regering. De minister zegt toe, de Kamer een voortgangsbericht te sturen over de maatregelen die doorgeschoven zijn naar het nieuwe kabinet. Het aspect omtrent artikel 45 wordt in februari meegenomen in het standpunt met betrekking tot uithuisplaatsing van plegers.
De staatssecretaris wijst erop dat het niet logisch is als grote organisaties, die indringend met deze problematiek bezig zijn, opgenomen worden in één kennis- en expertisecentrum. Versnipperde kennis moet echter voorkomen worden.
De voorzitter van de vaste commissie voor Justitie,
Van Blerck-Woerdman
De voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
Van de Camp
De voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
Netelenbos
De wnd. griffier van de vaste commissie voor Justitie,
Beuker
Samenstelling: Leden: Van de Camp (CDA), K.G. de Vries (PvdA), Dittrich (D66), Vos (GroenLinks), Cornielje (VVD), Rouvoet (ChristenUnie), Van Blerck-Woerdman (VVD), voorzitter, Adelmund (PvdA), Luchtenveld (VVD), Albayrak (PvdA), ondervoorzitter, De Wit (SP), Rietkerk (CDA), Halsema (GroenLinks), Eurlings (CDA), Blok (VVD), Çörüz (CDA), Teeven (Leefbaar Nederland), Wolfsen (PvdA), Jan de Vries (CDA), Van Haersma Buma (CDA), Schonewille (LPF), Stuger (LPF), Van Vroonhoven-Kok (CDA) en Zeroual (LPF).
Plv. leden: Van Fessem (CDA), Arib (PvdA), De Graaf (D66), Azough (GroenLinks), Monique de Vries (VVD), Van der Staaij (SGP), Terpstra (VVD), Verbeet (PvdA), Rijpstra (VVD), Van Oven (PvdA), Lazrak (SP), De Pater-van der Meer (CDA), Karimi (GroenLinks), Ormel (CDA), Te Veldhuis (VVD), Jager (CDA), Jense (Leefbaar Nederland), Van Heemst (PvdA), Buijs (CDA), Sterk (CDA), Eerdmans (LPF), Wiersma (LPF), Joldersma (CDA), Varela (LPF) en Jukema (LPF).
Samenstelling: Leden: Te Veldhuis (VVD), Van de Camp (CDA), voorzitter, Kalsbeek (PvdA), Van Heemst (PvdA), De Graaf (D66), Cornielje (VVD), Luchtenveld (VVD), De Wit (SP), Van Gent (GroenLinks), Rietkerk (CDA), Van der Staaij (SGP), Blok (VVD), De Pater-van der Meer (CDA), Schonewille (LPF), ondervoorzitter, Teeven (Leefbaar Nederland), Wolfsen PvdA), Spies (CDA), Stuger (LPF), Eerdmans (LPF), Azough (GroenLinks), Zeroual (LPF), Sterk (CDA), Smilde (CDA) en Haverkamp (CDA).
Plv. leden: Rijpstra (VVD), Mosterd (CDA), K.G. de Vries (PvdA), Adelmund (PvdA), Van der Ham (D66), De Grave (VVD), Verbugt (VVD), Lazrak (SP), Rosenmöller (GroenLinks), Meijer (CDA), Slob (ChristenUnie), Van Beek (VVD), Rambocus (CDA), Janssen van Raay (LPF), Jense (Leefbaar Nederland), Van Oven (PvdA), Çörüz (CDA), Palm (LPF), Wiersma (LPF), Halsema (GroenLinks), Varela (LPF), Eski (CDA), Bruls (CDA) en Verburg (CDA).
Samenstelling: Leden: Terpstra (VVD), Rouvoet (ChristenUnie), ondervoorzitter, Rijpstra (VVD), Netelenbos (PvdA), voorzitter, Van Blerck-Woerdman (VVD), Buijs (CDA), Atsma (CDA), Arib (PvdA), Vendrik (GroenLinks), Kant (SP), Eurlings (CDA), Wilders (VVD), Verbeet (PvdA), Van Ruiten (LPF), Van Oerle-van der Horst (CDA), De Graaf (LPF), Dekker (LPF), Van Geen (D66), Jense (Leefbaar Nederland), Vietsch (CDA), Jukema (LPF), Tonkens (GroenLinks), Joldersma (CDA), Smilde (CDA) en Van Heteren (PvdA).
Plv. leden: Blok (VVD), Van der Vlies (SGP), B.M. de Vries (VVD), Kalsbeek (PvdA), Van Beek (VVD), Ferrier (CDA), Çörüz (CDA), Hamer (PvdA), Rosenmöller (GroenLinks), Vergeer-Mudde (SP), Van Loon-Koomen (CDA), Van Hoof (VVD), Noorman-den Uyl (PvdA), Wiersma (LPF), Aasted-Madsen-van Stiphout (CDA), De Jong (LPF), Zvonar (LPF), Dittrich (D66), Teeven (Leefbaar Nederland), Ormel (CDA), Bonke (LPF), Van Gent (GroenLinks), Verburg (CDA), Mosterd (CDA) en Bussemaker (PvdA).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-28345-3.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.