28 345 Aanpak huiselijk geweld

Nr. 114 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 23 juni 2011

De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie1 heeft een aantal vragen voorgelegd aan de minister van Veiligheid en Justitie over de brief van 14 februari 2011 over de aanpak van huiselijk geweld (Kamerstuk 28 345, nr. 112).

Bij brief van 22 juni 2011 heeft de staatssecretaris deze vragen beantwoord. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,

De Roon

Adjunct-griffier van de commissie,

Puts

I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Inleiding

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief van de minister van Veiligheid en Justitie (hierna: de minister) van 14 februari 2011 met betrekking tot de reactie op drie recente onderzoeken op het gebied van het huisverbod. Deze leden beschouwen de Wet tijdelijk huisverbod (Wth) als een belangrijk instrument in de aanpak van huiselijk geweld, zowel in plaats van als naast strafrechtelijke middelen.

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief van de minister met zijn reactie op drie recente onderzoeken op het gebied van het huisverbod. Het tijdelijk huisverbod is immers een belangrijk instrument in de aanpak van huiselijk geweld. Naar aanleiding van deze brief hebben deze leden nog enkele vragen en opmerkingen.

De leden van de PVV-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van bovengenoemde brief over de aanpak van huiselijk geweld. Naar aanleiding daarvan brengen deze leden enkele vragen, op- en aanmerkingen naar voren.

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief. Tot hun tevredenheid constateren zij dat het instrument van het huisverbod in de praktijk veelvuldig en in toenemende mate wordt opgelegd en overwegend goed blijkt te werken. Op een aantal punten zijn wel verbeteringen mogelijk. Op zichzelf kunnen deze leden zich vinden in de in de brief geschetste lijn om verbeteringen tot stand te brengen. Aan de andere kant constateren zij dat wat betreft die verbeteringen nogal wat nadruk ligt op het onder de aandacht brengen van verbetermogelijkheden o.a. bij gemeenten, Steunpunten Huiselijk Geweld (SHG) en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG).

De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief van de minister en de onderzoeken op het gebied van het huisverbod. Zij hebben naar aanleiding hiervan nog enkele vragen en opmerkingen.

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de kabinetsreactie op de evaluaties op het gebied van het huisverbod. Zij beperken hun inbreng in dit schriftelijk overleg zoveel mogelijk tot het proces, daar de onderzoeken minder op de effectiviteit van de wet zien.

Wet tijdelijk huisverbod

Het is de leden van de VVD-fractie duidelijk dat de wet niet specifiek of hoofdzakelijk wordt toegepast in situaties waarin de politie voorheen niet kon optreden. Dit was echter wel een belangrijk argument voor de totstandkoming van deze wet. Deze leden willen de minister dan ook vragen of hij het voornemen van de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, namelijk het wettelijk vastleggen van het SHG, voldoende acht als het gaat om een meer preventieve inzet. Wordt ook overwogen om melding van dreigende situaties aan de burgemeester of politie mogelijk te maken door bijvoorbeeld Bureau Jeugdzorg of maatschappelijk werk? Ook willen deze leden graag weten of de minister het wenselijk acht om een huisverbod op te leggen in situaties waarbij uitsluitend sprake is van psychisch geweld ofwel geestelijke mishandeling. Verder hebben voornoemde leden behoefte aan een nadere toelichting op het gebrek aan uniformiteit als het gaat om de mandatering van burgemeesters (geen mandaat, ondertekeningsmandaat en volledig mandaat). Wat zijn precies, juist met het oog op de centrale positie van de gemeente in de keten van hulpverleningsinstanties, de consequenties hiervan? Op basis waarvan kunnen gemeenten besluiten om al dan niet 24-uurshulpverlening in te zetten? De leden van de VVD-fractie ontvangen tevens graag nadere informatie over de knelpunten bij de uitvoering van de Wth die niet in de onderzoeken zijn meegenomen, in het bijzonder de financiering.

De leden van de PvdA-fractie constateren dat op dit moment het huisverbod slechts voor een zeer klein deel preventief wordt ingezet. Daarmee draagt het huisverbod in strikte zin slechts in een klein aantal situaties bij aan de realisatie van de oorspronkelijke doelstelling van de wet. Voornoemde leden vragen waarom het huisverbod nu niet in alle situaties wordt opgelegd waarin dat mogelijk en wenselijk is, met name in situaties waarin wel sprake is van een acute dreiging maar (nog) niet van geweld. Kan de minister hier een reactie op geven? In dat verband vragen deze leden ook of de minister bereid is om melding van dreigende situaties door de hulpverlening aan de burgemeester of politie mogelijk te maken en dan vanaf daar het huisverbodproces op te pakken.

De leden van de SP-fractie lezen dat in de loop der jaren steeds meer huisverboden worden opgelegd. Ook constateren deze leden dat het huisverbod duidelijk een toegevoegde waarde heeft. Heeft de minister de indruk dat alle gemeenten inmiddels zo ver zijn met de implementatie hiervan? Hebben alle gemeenten op dit gebied beleid en zijn daarbij ook in alle gemeenten de politie en de hulpverleners betrokken? In welke gemeenten wordt er nog niet of nauwelijks gebruik gemaakt van de mogelijkheden die de Wth biedt terwijl daar wel reden voor zou zijn? Welke redenen zijn daarvoor? Bestaan in alle gemeenten goede afspraken tussen de politie en het SHG?

Onderzoeksresultaten

De leden van de PvdA-fractie zijn van mening dat een zinvolle toepassing van het tijdelijk huisverbod valt of staat met adequate hulpverlening afgestemd op de behoefte van uithuisgeplaatsten en achterblijvers. Deze leden lezen in de procesevaluatie dat het hulpverleningsaanbod aan betrokkenen nog niet optimaal is vanwege capaciteitsproblemen waardoor een gat ontstaat tussen de intensieve begeleiding tijdens het huisverbod en de vervolghulpverlening. Om die reden vragen voornoemde leden op welke wijze de minister gaat bewerkstelligen dat adequate hulpverlening aan alle betrokkenen op zo kort mogelijke termijn beschikbaar komt. Wat gaat de minister doen aan de wachtlijsten die bestaan in de tweedelijns hulpverlening? Welk budget stelt de minister momenteel ter beschikking voor de hulpverlening aan slachtoffers en plegers van huiselijk geweld? Acht de minister het wenselijk dit budget te vergroten met het oog op de genoemde capaciteitsproblemen?

Voornoemde leden merken op dat uit de evaluatie blijkt dat een onbedoeld gevolg van de keuzes die uitvoerders met betrekking tot de werkwijze maken, is dat de regio waar iemand woont van invloed is op de kans om met een huisverbod te maken te krijgen. Graag vernemen deze leden een reactie van de minister hierop. Zij zijn van mening dat het niet zo mag zijn dat verschillen in de uitvoering van de Wth kunnen leiden tot rechtsongelijkheid.

De leden van de CDA-fractie wijzen op de passage waarin is aangegeven dat de geschetste knelpunten zoveel mogelijk zullen worden meegenomen in de effectevaluatie van de Wth. Die effectevaluatie komt echter pas in 2014. Dit doet de indruk ontstaan dat zaken die eerder kunnen en moeten worden aangepakt, onnodig worden vooruitgeschoven.

De leden van de D66-fractie lezen in de brief dat de minister constateert dat de knelpunten zo veel mogelijk worden meegenomen in de effectevaluatie van de Wth. Mogen deze leden de minister zo duiden dat de gemeenten en organisaties die met deze knelpunten kampen, de komende drie jaar dit gewoon zullen moeten accepteren?

Beleidsreactie

Samenloop huisverbod met strafrechtelijk traject

De leden van de PVV-fractie merken op dat de bevoegdheid tot het opleggen van een huisverbod toekomt aan de burgermeester en, krachtens mandaat, aan de hulpofficier van Justitie. Uit het rapport Procesevaluatie Wet tijdelijk huisverbod blijkt dat het huisverbod overwegend in combinatie met strafrechtelijke trajecten wordt opgelegd en nauwelijks in situaties waarin de politie voorheen niet kon optreden. Deze leden vragen of de minister bereid is om ook politieambtenaren, middels mandaat, bevoegd te maken tot het opleggen van een huisverbod.

De leden van de D66-fractie vragen de minister nader toe te lichten wat de beoogde rol van het SHG is en hoe zij aan de benodigde informatie/gegevens dienen te komen om te kunnen vaststellen of sprake is van huiselijk geweld. Daarbij vragen deze leden bovendien aandacht voor het voorkomen dat daders uit het zicht van het strafrecht verdwijnen door het vergroten van de rol van SHG.

Hulpverlening binnen 10 dagen en daarna

De leden van de SP-fractie lezen in de brief dat de hulpverlening tijdens het huisverbod goed functioneert. Wat echter nog niet goed gaat, vernemen deze leden ook uit de praktijk, is de hulpverlening na afloop van de tien dagen huisverbod. Wordt het doel, namelijk het beëindigen van het geweld, wel gehaald en in hoeveel gevallen? Hoe wordt dat gemeten en op welk moment? Gebeurt dat direct na afloop van het huisverbod of geruime tijd daarna?

De hulpverleners van de Maatschappelijk Ondernemersgroep stellen dat de hulpverlening na de afkoelingsperiode van tien dagen regelmatig stokt. Is het waar dat dit met name komt door de wachtlijsten en tekort schietende capaciteit bij hulpverleningsinstellingen? Hoe worden deze knelpunten opgelost? Hoe wordt omgegaan met het feit dat daders niet verplicht zijn de hulpverlening te accepteren na die tien dagen? Welke consequenties worden daaraan verbonden?

Het risicotaxatie-instrument (RiHG)

De leden van de VVD-fractie kunnen zich uitstekend vinden in het feit dat de eindverantwoordelijkheid nadrukkelijk bij de hulpofficier van Justitie blijft. Zij zijn, net als de minister, van mening dat de gemeenten niet moeten aarzelen om hulpverleners direct in te schakelen bij de procedure en de risicotaxatie.

Voornoemde leden vragen of het simpelweg aan de orde stellen van dit punt in een bestuurlijk overleg met de VNG voldoende effect zal sorteren. Ook willen deze leden weten wat de plannen zijn van de minister als het gaat om de verdere implementatie van het digitale formulier, het op een andere wijze natrekken van antecedenten en het beter weergeven van de mate van aanspreekbaarheid van de pleger ten tijde van het incident. De leden van de VVD-fractie wensen hier nog te benadrukken dat de hulpverlening direct dient te handelen, dus niet pas ter plaatse mag komen na het opleggen van het huisverbod. Ook is het deze leden niet duidelijk op basis waarvan de politie keuzes maakt ten aanzien van wel of geen piketdienst en wel of niet ’s nachts huisverboden opleggen. Zij vragen tevens aandacht voor het feit dat de beoogde systeemaanpak van de hulpverlening niet altijd en (nog) niet in alle gemeenten wordt gerealiseerd.

De leden van de D66-fractie zijn verheugd over initiatieven om de belasting van de politie als gevolg van de Wth te verminderen. Deze leden ontvangen graag een nadere inschatting van de minister over het extra beslag op de politiecapaciteit dat het gevolg is van de Wth. Voorts vernemen zij graag of de minister bereid is om de administratieve lasten die hiermee samenhangen ook mee te nemen in zijn plannen ter vermindering daarvan.

Kinderen

De leden van de VVD-fractie begrijpen dat uit de procesevaluatie blijkt dat het huisverbod nauwelijks wordt toegepast als alleen kinderen het slachtoffer zijn, terwijl de Wth deze mogelijkheid expliciet biedt. Zij zijn het met de minister eens dat over de reden daarvoor snel helderheid moet worden verkregen. Deze leden benadrukken dat juist in dit soort gevallen niet het kind het huis uit moet worden geplaatst maar dat de ouder/verzorger die het kind mishandelt het huis (tijdelijk) moet verlaten. Dit kan natuurlijk alleen als niet beide ouders/verzorgers het kind mishandelen. Voornoemde leden willen dan ook graag weten wanneer de minister met de gemeenten in overleg gaat en wanneer de Kamer hierover een terugkoppeling kan verwachten. Deze leden acht tempo van belang in dezen.

De leden van de PvdA-fractie delen de conclusie dat het huisverbod bijdraagt aan de preventie en bestrijding van kindermishandeling. Zij zijn echter teleurgesteld dat het huisverbod nauwelijks wordt opgelegd in situaties waarin uitsluitend kinderen slachtoffer zijn, terwijl dat wel mogelijk is. Tevens blijkt dat op dit moment een derde van de gevallen nog geen hulp voor deze kinderen op gang lijkt te komen en dat ook nog niet alle gewenste vormen van hulp beschikbaar zijn voor kinderen en jongeren die betrokken zijn bij huiselijk geweld. Voornoemde leden achten dit verontrustend. Zij vragen waarom er geen adequate hulp voor deze kwetsbare groep beschikbaar is. De minister noemt het systeemgesprek na een huisverbod als goed voorbeeld voor goed op elkaar afgestemde hulpverlening. Deze leden vragen hoe dit systeemgesprek zich verhoudt tot de onderzoeksconclusie dat de beoogde systeemaanpak van de hulpverlening lang niet altijd en niet in alle centrumgemeenten wordt gerealiseerd.

De leden van de PVV-fractie lezen in de brief dat er nauwelijks huisverboden worden opgelegd als alleen kinderen het slachtoffer zijn van huiselijk geweld. Zij merken op dat de wet wel de mogelijkheid biedt om dit aan te pakken. De minister geeft aan dat hij hierover in gesprek gaat met gemeenten. Deze leden vragen of de minister dit al heeft gedaan. Zo ja, wat is de uitkomst van dit beraad?

De leden van de CDA-fractie lezen dat als kinderen getuige zijn van huiselijk geweld, er per definitie sprake is van kindermishandeling en dat dan hulpverlening geboden moeten worden. Volgens deze leden zou het dan ook op zijn plaats zijn als er, in plaats van het vragen van aandacht, meer druk richting gemeenten en andere uitvoeringsinstanties wordt uitgeoefend om gewenste verbeteringen eerder tot stand te brengen. Graag vernemen zij de reactie van de minister hierop. Kan de minister aangeven hoe tussentijds wordt omgegaan met het oplossen van de geschetste knelpunten? Kan hij hierbij ook ingaan op het financieringsknelpunt bij gemeenten?

Aangegeven wordt dat de hulpverlening aan kinderen vaak tekortschiet, onder andere doordat ouders niet meewerken aan hulpverlening voor hun kinderen. De leden van de CDA-fractie vragen waarom ouders niet bereid zijn mee te werken. Is de ene ouder bijvoorbeeld bang voor represailles door de andere (geweldplegende) ouder? Wat leveren de interventies van het Advies- en Meldpunt Kinderbescherming (AMK), de Raad voor de Kinderbescherming en de rechter in zulke situaties op?

De leden van de SP-fractie lezen dat de hulpverlening aan kinderen extra aandacht verdient en dat dit nog niet goed genoeg is geregeld. Hoe komt dit? Hoe kan het dat niet in alle gevallen een plan van aanpak voor hulpverlening aan kinderen uit het gezin tot stand komt? Wordt in alle gevallen wel melding gemaakt bij het AMK en/of de Raad voor de Kinderbescherming? Hoe wordt de hulpverlening aan kinderen verbeterd?

De leden van de D66-fractie vragen de minister te reageren op signalen dat een verband bestaat tussen – enerzijds – het feit dat in de praktijk vaak de politie de leiding heeft en daardoor als eerste ter plaatse is in plaats van hulpverleners en anderzijds de constatering van de minister dat de hulpverlening aan kinderen een aandachtspunt is.

Hiermee verbandhoudend vragen deze leden de minister uitgebreider in te gaan op het gebrek van rolduidelijkheid tussen de burgemeester en de gemeente aan de ene kant en de politie aan de andere kant. De Wth biedt de mogelijkheid tot het opleggen van een bestuurlijke maatregel, waarbij dan ook logischerwijs het bestuur in aan zet zou zijn. De uitvoeringspraktijk – waarin de politie een belangrijke, en zeker in de vroegere fases leidende, rol heeft – hinkt echter op twee gedachten. Vanuit dit perspectief vragen deze leden ook wat bij de uitvoering de verantwoordelijkheid van de minister van Binnenlandse Zaken is. Mogen zij hieruit afleiden dat de minister hierin geen rol heeft?

Rechtsbescherming uithuisgeplaatste

De leden van de PvdA-fractie hechten veel belang aan een zorgvuldige uitvoering van de procedure van uithuisplaatsing. Zorgvuldigheid betreft dan vooral het opstellen van dossiers en het horen van de uithuisgeplaatsten en achterblijvers. Deze leden vragen waar uithuisgeplaatsten verblijven tijdens het huisverbod. Is de opvang van de uithuisgeplaatste goed geregeld? Ook vraagt de PvdA-fractie of de minister het wenselijk acht een verplichte rechterlijke toets in te voeren bij verlenging van het huisverbod in verband met de rechtsbescherming van uithuisgeplaatsten.

Termijn van tien dagen

De leden van de VVD-fractie merken op dat de minister stelt dat van diverse kanten wordt aangegeven dat de termijn van tien dagen van het huisverbod te kort is om het hulpverleningstraject op te starten. Dit was ook de conclusie in Oostenrijk waar een vergelijkbaar instrument bestaat. Voornoemde leden vragen waarom de minister de beslissing, om de periode van tien dagen van het huisverbod te verlengen tot veertien dagen, wil uitstellen? Wat zijn de bezwaren tegen het nu al invoeren van een verlening van de termijn? De wenselijkheid van verlenging van de termijn lijkt, op basis van de ontvangen informatie, voor deze leden evident.

De leden van de PVV-fractie lezen dat volgens de minister de ervaring met het huisverbod te kort is om de termijn van het huisverbod te verlengen van tien naar veertien dagen. Zij vragen waarom de minister toch afziet van de verlenging van de termijn ondanks kritiek daarop van verschillende kanten. Deze leden vragen wat de minister verstaat onder «genoeg ervaring».

De leden van de CDA-fractie merken op dat van diverse kanten wordt aangegeven dat de termijn van tien dagen te kort is om het hulpverleningstraject op te starten. Dat dit toch zo vaak lukt, is te danken aan een buitengewone inspanning van alle betrokken partijen. Ondanks het genoemde goede voorbeeld van Oostenrijk, wil de minister de periode van tien dagen van het huisverbod nu nog niet verlengen tot veertien dagen. Voornoemde leden begrijpen niet dat, daar waar wordt gesproken van «een buitengewone inspanning van alle betrokken partijen», moet worden gewacht tot de effectevaluatie in 2014. Wat zijn de bezwaren tegen eerdere invoering?

Handhaving huisverbod

De leden van de VVD-fractie begrijpen dat uit de procesevaluatie tevens naar voren komt dat circa 30% van de huisverboden wordt overtreden, terwijl de politie voor circa 11% van de huisverboden een proces-verbaal voor overtreding maakt. Dit zou komen door knelpunten in de ketensamenwerking van hulpverlening, politie en het Openbaar Ministerie (OM). Deze leden zijn het met de minister eens dat alle gevallen van overtreding moeten worden gemeld. Kan de minister reeds aangeven wanneer het OM de ontwikkeling van het richtinggevend kader, dat meer ruimte biedt voor maatwerk bij de afdoening van overtredingen van het huisverbod, zal afronden en in gebruik nemen? Het jaar 2011 telt immers nog ruim negen maanden.

De leden van de PvdA-fractie merken op dat de procesevaluatie aantoont dat bij circa 30% van de opgelegde huisverboden het contactverbod wordt overtreden, terwijl de politie voor circa 11% een proces-verbaal van overtreding maakt. Deze leden vernemen graag van de minister welke knelpunten in dat verband worden ervaren in de ketensamenwerking van hulpverlening waardoor lang niet alle gevallen van overtreding bij het OM worden gemeld. Voornoemde leden stellen deze vraag omdat het contactverbod dient bij te dragen aan de beoogde rust voor slachtoffers, welke nu dus vaak niet gerealiseerd kan worden. Wat is de oorzaak van het feit dat het OM niet altijd vervolgt? Deelt de minister de mening dat dit onwenselijk is? Daarnaast ervaren slachtoffers de intensieve wijze waarop zij tijdens het huisverbod worden begeleid en het proces soms als belastend. Ook hierop ontvangen deze leden graag een reactie van de minister.

De leden van de PVV-fractie merken op dat 30% van de huisverboden wordt overtreden, terwijl de politie voor 11% van de huisverboden een proces-verbaal voor overtreding maakt. Deze leden merken op dat 19% een hoog percentage is en vragen de minister duidelijk aan te geven waarom dit percentage zo hoog is.

Voornoemde leden merken op dat in de brief wordt aangegeven dat er knelpunten zijn in de samenwerking tussen de hulpverlening, het OM en de politie. Deze leden vragen waar deze knelpunten uit bestaan. Er bestaan tevens knelpunten in de registratie van de hulpverlening gedurende het huisverbod. Deze knelpunten ontstaan vooral door het hanteren van verschillende registratie methodes. Deze leden vragen waarom er niet gekozen wordt voor een eenduidig registratieprogramma.

De leden van de CDA-fractie begrijpen dat het huisverbod in 30% van de gevallen wordt overtreden, terwijl de politie in slechts 11% van die gevallen een proces-verbaal opmaakt. Deze leden achten de reactie van de minister dat hij dit bij gemeenten onder de aandacht zal brengen te mager en vragen hem hierin krachtdadiger op te treden. Kan de minister hierop ingaan?

De leden van de SP-fractie lezen dat 30% van de huisverboden wordt overtreden maar dat voor slechts 11% van de huisverboden door de politie een overtreding wordt geverbaliseerd. Waarin zit dit verschil? Worden de overtredingen niet gemeld of wordt in niet alle gevallen proces-verbaal opgemaakt?

Voornoemde leden vernemen uit de praktijk dat het huisverbod tot hoge werkdruk leidt bij zowel politieagenten, reclasseringswerkers als hulpverleners. De agent die beoordeelt of een situatie huisverbodwaardig is, heeft gemiddeld 6,5 uur werk per zaak. Is het waar dat soms een huisverbod niet wordt opgelegd omdat de politie geen tijd heeft? Wordt ook dit in de gaten gehouden? Zijn er maatregelen mogelijk om de werkdruk of de tijd die dit kost omlaag te brengen?

Tot slot

De leden van de VVD-fractie hebben signalen uit het veld ontvangen als het gaat om de koppeling van de bestuursrechtelijke aanpak van huiselijk geweld (tijdens huisverbod begeleiding van plegers binnen vrijwillig kader in opdracht van gemeenten) en de strafrechtelijke aanpak (advisering OM en rechter met o.a. bijzondere voorwaarden, uitvoeren verplicht toezicht, uitvoering werkstraffen en eventuele gedragstrainingen in kader huiselijk geweld). De problemen die worden gesignaleerd, zijn als volgt samen te vatten:

  • a) gebrek aan systematische samenhang tussen huisverbod en eventueel strafrechtelijk traject qua inhoud en qua snelheid, en

  • b) situatie, traject na aflopen van huisverbod (10 of 28 dagen) en ontbreken gedwongen kader. Een meer systematische en gestructureerde samenloop tussen de verschillende trajecten, kan tot een beter effect leiden evenals tot een betere bescherming van het (potentiële) slachtoffer. Deze leden vinden het van belang dat de minister hierover in overleg treedt met Reclassering Nederland.

De leden van de PvdA-fractie merken op dat voldoende prioriteit bij de politie een randvoorwaarde is voor een goede uitvoering van de wet. Deze leden zien dat de benodigde tijdsbesteding voor het opleggen van een huisverbod op dit moment een risico kan zijn voor de toepassing van het huisverbod. Kan de minister hierop ingaan? Welke maatregelen acht hij daarbij wenselijk om het genoemde risico te beperken?

De leden van de CDA-fractie vragen op welke wijze in het kader van de maatregelen inzake signalering en aanpak van huiselijk geweld ook andere signalen van (mogelijke) mishandeling, zoals dierenmishandeling, agressie in het verkeer en dergelijke worden meegenomen.

De leden van de SP-fractie vragen een reactie op de klacht dat hulpverleners te weinig steun en mogelijkheden voor trainingen en scholing krijgen op het gebied van de toepassing van hulpverlening bij het tijdelijk huisverbod. Ook de commissie-Opstelten heeft de toenmalig minister voor Jeugd & Gezin hier nog op gewezen. Goede scholing van hulpverleners is noodzaak omdat de kwaliteit van de hulpverlening essentieel is voor het succes ervan. Deelt de minister deze mening? Zo ja, welke gevolgen worden hieraan verbonden?

Voornoemde leden vragen een reactie op de conclusies uit onderzoek van de Universiteit van Amsterdam waaruit blijkt dat zeker de helft van de plegers van huiselijk geweld ook een alcohol- of drugsprobleem heeft. Wordt daar in therapieën wel voldoende aandacht aan besteed? Waarom is nog geen gecombineerde behandeling ontwikkeld waarmee problemen als agressie en verslaving gelijktijdig kunnen worden aangepakt?

De leden van de SP-fractie constateren dat reclasseringswerkers normaal gesproken alleen met plegers van huiselijk geweld aan de slag kunnen wanneer er een justitieel kader is, bijvoorbeeld een voorwaardelijke veroordeling. In het kader van de uitvoering het zogenaamde experiment-Van Velzen bij de reclassering in Eindhoven, is er gekozen voor vrijwillige hulpverlening aan niet-veroordeelden, mensen die erkennen een probleem te hebben maar het delict niet bekennen of om andere redenen niet veroordeeld zijn. Dit vrijwillige hulpaanbod van de reclassering schijnt erg goed te werken, omdat er gehandeld kan worden tijdens of kort na de crisissituatie en niet pas lang daarna. Dit kan alleen buiten gedwongen kader vanwege de ruimte die de reclasseringswerkers in het experiment dankzij de motie Van Velzen hebben. Is de minister bekend met deze aanpak? Wat vindt de minister hiervan? Is de minister bereid deze aanpak een voorbeeld te laten zijn en ook in andere regio’s de reclassering de ruimte te geven om dit in te voeren? Zo nee, waarom niet?

De leden van de D66-fractie vragen de minister naar de (speciale) opleidingen die worden aangeboden voor hulpofficieren van justitie, aan wie in de uitvoeringspraktijk van de Wth een grote rol wordt toegedicht.

II. Reactie van de staatssecretaris

Inleiding

Huiselijk geweld is een ernstige en veelvoorkomende vorm van geweld. Het kabinet zet dan ook in op een stevige aanpak van dit probleem. Het huisverbod is daarbij een onmisbaar instrument. Het stemt mij tevreden dat u de zienswijze deelt dat het huisverbod een toegevoegde waarde heeft in de aanpak van huiselijk geweld. Hieronder ga ik, mede namens de Staatssecretaris van VWS, eerst in op de verantwoordelijkheidsverdeling bij de Wet tijdelijk huisverbod (Wth) en op diverse vragen die betrekking hebben op de uniformiteit in de uitvoering van deze wet. Vervolgens zal ik per thema uw vragen beantwoorden.

Verantwoordelijkheidsverdeling

Met de Wth heeft de burgemeester een nieuwe bevoegdheid gekregen: de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van het huisverbod ligt bij hem/haar. De controle op de toepassing van het huisverbod ligt bij de gemeenteraad van de betreffende gemeente. Het Rijk heeft een adequaat instrumentarium en financiële middelen ter beschikking gesteld.

Het CDA vraagt om meer druk richting gemeenten en andere uitvoeringsinstanties om verbeteringen in de uitvoering van de Wth tot stand te brengen.

Zowel het ministerie van Veiligheid en Justitie als het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) hebben voor de uitvoering van de Wth bedragen ter beschikking gesteld via het gemeentefonds. Hiermee kunnen gemeenten naar eigen inzicht binnen de gemeentelijke begroting prioriteiten stellen. Hoewel er geen sprake is van een sturingsrelatie vanuit het Rijk kan ik uiteraard wel punten die uit de procesevaluatie naar voren zijn gekomen onder de aandacht van gemeenten brengen. Zo heb ik de in mijn brief van 14 februari jongstleden2 genoemde punten in een bestuurlijk overleg met de VNG aan de orde gesteld3. Daarnaast zal ik binnenkort een brief aan alle gemeenten sturen. De VNG zal hier op haar website tevens aandacht aan besteden.

De leden van de D66-fractie vragen naar de rolverdeling tussen de burgemeester en de gemeente aan de ene kant en de politie aan de andere kant en naar de verantwoordelijkheid van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties hierin.

Bij huiselijk geweld gaat het om een bevoegdheid in het kader van de lokale veiligheidszorg, welke primair bestuurlijk van aard is. Bij de voorbereiding van de Wth is ervoor gekozen om de politie in te zetten bij de eerstelijns uitvoering van de wet. Hier is voor gekozen omdat de politieorganisatie als enige in staat is om 24 uur per dag, 7 dagen per week landelijk dekkend op te treden in dreigende of acute geweldssituaties. De verantwoordelijkheid van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties bij de uitvoering van de wet is beperkt; het lokale bestuur is verantwoordelijk voor de uitvoering van de wet.

Uniformiteit

Diverse fracties hebben vragen gesteld die betrekking hebben op de uniformiteit bij het toepassen van het huisverbod.

De leden van de PvdA-fractie merken op dat de regio waar iemand woont van invloed is op de kans om met een huisverbod te maken te krijgen; zij zijn van mening dat verschillen in de uitvoering van de Wth niet tot rechtsongelijkheid mogen leiden.

In aanvulling op hetgeen ik hierboven heb aangegeven ten aanzien van de verantwoordelijkheidsverdeling bij de uitvoering van het huisverbod merk ik het volgende op. Om de uniformiteit te bevorderen is destijds door het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties een handreiking opgesteld voor burgemeesters, alsmede een uitvoeringsadvies dat zich richt op gemeenten en ketenpartners. Bovendien moet bij het opleggen van een huisverbod een risicotaxatie-instrument huiselijk geweld (RiHG) worden ingevuld. De handreiking, het uitvoeringsadvies en het RiHG dragen bij aan een uniforme besluitvorming. Echter, gemeenten maken hun eigen beleid; dat betekent dat er verschillen kunnen bestaan in de toepassing van het instrument huisverbod. De Wth verschilt hierin niet van andere wetten waarbij de verantwoordelijkheid voor de uitvoering op lokaal niveau is belegd.

De VVD vraagt om een toelichting op het gebrek aan uniformiteit als het gaat om de mandatering van burgemeesters en wil weten wat de consequenties hiervan zijn.

De Wth biedt burgemeesters de mogelijkheid de bevoegdheid tot het opleggen van een huisverbod te mandateren aan de hulpofficier van justitie. Dit kan op twee manieren: ondertekeningsmandaat dan wel beslissingsmandaat. Hierbij merk ik op dat binnen vrijwel alle politieregio’s gekozen is voor uniformiteit in mandatering in die regio. Hier doet zich dus geen probleem voor.

De VVD vraagt op basis waarvan gemeenten kunnen kiezen om al dan niet 24-uurshulpverlening in te zetten.

Er zijn gemeenten die er voor kiezen om bij huisverboden die ’s nachts worden opgelegd de hulpverlening ’s ochtends in te zetten. Hierbij speelt het kostenaspect een rol en het feit dat hulpverlening in de nachtelijke uren heel lastig is te organiseren. Het is aan gemeenten hiertoe de afweging te maken.

De leden van de SP-fractie vragen of alle gemeenten inmiddels het huisverbod toepassen. De SP vraagt vervolgens of alle gemeenten op dit gebied beleid hebben, of daarbij ook in alle gemeenten de politie en de hulpverleners zijn betrokken en of in alle gemeenten goede afspraken tussen de politie en het SHG bestaan.

Mede op basis van de procesevaluatie van de Wth, waaruit blijkt dat de uitvoering van deze wet goed geworteld is in de betrokken organisaties, trek ik de conclusie dat de implementatie goed is verlopen.

Dit blijkt ook uit het feit dat het huisverbod veelvuldig en in toenemende mate wordt toegepast. Dit is niet goed voorstelbaar zonder dat gemeenten hiervoor beleid hebben ontwikkeld. Ook leid ik uit de toepassingspraktijk af dat gemeenten goede afspraken hebben gemaakt met de ketenpartners, omdat de uitvoering van het huisverbod niet kan plaatsvinden zonder de inspanningen van de politie en de hulpverlening.

Het toenmalig ministerie van Justitie heeft in 2009 een modelaanpak huiselijk geweld laten ontwikkelen, die gemeenten een handreiking biedt bij het opzetten, inrichten en uitbouwen van het beleid ter preventie en bestrijding van huiselijk geweld. De mogelijkheden die de Wth biedt zijn in deze aanpak verwerkt.

De SP vraagt tevens welke gemeenten nog niet of nauwelijks gebruik maken van de Wth. Voor een overzicht van het aantal opgelegde huisverboden per politieregio verwijs ik naar de bij deze brief gevoegde bijlage.

Samenloop huisverbod met strafrechtelijk traject

De Wth voorziet in de mogelijkheid een huisverbod op te leggen aan degenen van wie een dreiging van huiselijk geweld uitgaat. Daarmee kan van overheidswege worden opgetreden, ook indien er (nog) geen (aantoonbare) strafbare feiten zijn gepleegd. Uit de procesevaluatie blijkt echter dat het huisverbod overwegend in combinatie met strafrechtelijke trajecten wordt opgelegd en nauwelijks in situaties waarin de politie voorheen (in het geheel) niet kon optreden. In die zin wordt het huisverbod dus nauwelijks preventief ingezet. Een belangrijke oorzaak hiervoor is, aldus de evaluatie, de omstandigheid dat het huisverbodtraject vaak start bij de politie; er is een melding van een incident bij de politie binnengekomen die aanleiding geeft om een huisverbod op te leggen (en dus vaak gelijktijdig een strafrechtelijk traject in te zetten).

De leden van de VVD-fractie willen weten of ik het voornemen van de Staatssecretaris van VWS om het Steunpunt huiselijk geweld (SHG) wettelijk vast te leggen, voldoende acht als het gaat om een meer preventieve inzet. Zowel de VVD- als de PvdA-fractie vragen of overwogen wordt om melding van dreigende situaties aan de burgemeester of politie mogelijk te maken door bijvoorbeeld Bureau Jeugdzorg of maatschappelijk werk.

In de beleidsreactie op de procesevaluatie van 14 februari 2011 is geconstateerd dat de oorzaak van de hoge samenloop van het huisverbod met het strafrecht is dat de politie beginpunt is van het traject. Dan zijn situaties al vaak ernstig uit de hand gelopen. Juist door het in de Wet verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling vastleggen van de rol van het SHG als meldpunt willen de Staatssecretaris van VWS en ik bevorderen dat situaties eerder worden gemeld, nog voordat zij ernstig uit de hand lopen. Vervolgens kan, waar nodig, een huisverbod worden ingezet. Instellingen, zoals Bureau Jeugdzorg of het maatschappelijk werk, kunnen een dreigende situatie aan de politie melden.

Er lijkt een spanningsveld te bestaan tussen het preventief opleggen van huisverboden en de formulering van artikel 2, eerste lid van de Wth. Dit artikel vermeldt dat de burgemeester een huisverbod kan opleggen indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat de aanwezigheid van een persoon in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van anderen. De formulering van dit artikel kan de burgemeester cq hulpofficier van justitie belemmeren een huisverbod op te leggen in situaties waarin (nog) geen sprake is van geweld. Bovendien is er jurisprudentie bekend waarin het preventief opgelegde huisverbod geen stand hield in de beroepsprocedure. Dit spanningsveld wordt meegenomen in de effectevaluatie van de Wet tijdelijk huisverbod.

In mijn brief van 14 februari heb ik toegezegd bijeenkomsten voor gemeenten te organiseren waarin goede praktijkvoorbeelden kunnen worden uitgewisseld. Om de preventieve inzet van het huisverbod te bevorderen zullen de Staatssecretaris van VWS en ik, in samenwerking met de VNG, dit onderwerp daarin aan de orde laten komen. De bijeenkomsten zullen worden gecombineerd met de door de Staatssecretaris van VWS toezegde bijeenkomsten over het huisverbod bij ouderenmishandeling4. Tevens zal hierin aandacht worden besteed aan kindermishandeling en de inzet van het huisverbod daarbij. Op basis van de uitkomsten van deze bijeenkomsten gaan we na of verdere acties nodig zijn.

De leden van de D66-fractie vragen om een nadere toelichting op de beoogde rol van het SHG en hoe de SHG’s aan de benodigde informatie en/of gegevens dienen te komen om te kunnen vaststellen of er sprake is van huiselijk geweld.

In de voorgenomen Wet verplichte meldcode wordt geregeld dat de SHG’s meldpunten worden. Zij krijgen daarmee de bevoegdheid om meldingen van huiselijk geweld te registreren en op basis daarvan toeleiding naar hulp te organiseren voor het slachtoffer en de dader. Professionals weten waar ze terecht kunnen voor advies of het melden van huiselijk geweld. In het voorstel tot wet dat binnenkort naar uw Kamer wordt gestuurd, wordt dit verder uitgewerkt en toegelicht.

De leden van de VVD-fractie vragen of ik het wenselijk acht het huisverbod op te leggen in situaties waarbij uitsluitend sprake is van psychisch geweld of geestelijke mishandeling.

Psychische vormen van geweld, zoals belaging en bedreiging, vallen onder de definitie van huiselijk geweld. De Wth sluit niet uit dat een huisverbod wordt opgelegd wegens «uitsluitend» psychisch geweld of geestelijke mishandeling.

Het huisverbod vind ik van toegevoegde waarde in de aanpak van huiselijk geweld en ik pleit er dan ook voor dit instrument waar nodig in te zetten, ook in geval van psychisch huiselijk geweld. Het is echter evident dat de bewijslast hierbij in veel gevallen moeilijker zal zijn dan bij lichamelijk geweld.

Hulpverlening/financiën

De leden van de PvdA-fractie vragen op welke wijze bewerkstelligd wordt dat adequate hulpverlening aan alle betrokkenen op zo kort mogelijke termijn beschikbaar komt. Ook willen zij weten wat gedaan wordt om de wachtlijsten aan te pakken die bestaan in de tweedelijns hulpverlening. Voorts vragen zij welk budget op dit moment ter beschikking wordt gesteld voor de hulpverlening aan slachtoffers en plegers van huiselijk geweld. Zij vragen of het budget wordt vergroot met het oog op de genoemde capaciteitsproblemen. Ook de leden van de VVD- en CDA-fractie hebben vragen gesteld over de financiering van het huisverbod. De leden van de SP hebben eveneens gevraagd naar de wachtlijsten en de capaciteit bij de hulpverlening.

Naar aanleiding van deze vragen merk ik het volgende op. Door het ministerie van VWS is al eerder extra geïnvesteerd in de hulpverlening bij huiselijk geweld, dus ook voor het huisverbod. Er is vanaf 2009 structureel aan de centrumgemeenten vrouwenopvang € 10 miljoen beschikbaar gesteld voor de versterking van de SHG’s en € 8,6 miljoen voor crisisinterventie (mede in verband met het huisverbod), opvang van de uithuisgeplaatste en hulpverlening ná het huisverbod aan slachtoffers en plegers. De Staatssecretaris van VWS zal uw Kamer over haar extra investeringen (ook ten behoeve van het huisverbod) in het kader van haar aanpak van hulpverlening bij geweld in afhankelijkheidsrelaties rond de zomer van dit jaar informeren.

Naast deze extra financiële impulsen valt de hulpverlening na het huisverbod (en bij huiselijk geweld in het algemeen) onder de reguliere financiering vanuit de gemeente, de provincie, de zorgverzekeringswet of de AWBZ. Bij deze hulpverlening na het huisverbod gaat het om een ketenaanpak, onder regie van gemeenten, waarbij veel verschillende partijen betrokken zijn, zoals het maatschappelijk werk, jeugdzorg, GGz-instellingen, verslavingszorg en reclassering. Van belang zijn dan de volgende zaken:

  • Sluit het aanbod aan bij de behoefte van de uithuisgeplaatste, de achterblijver en de eventuele kinderen?

  • Hoe wordt er in de ketenaanpak omgegaan met wachtlijsten?

De Staatssecretaris van VWS zal met VNG, centrumgemeenten, de MOgroep, Reclassering Nederland, Jeugdzorg, GGZ Nederland en de forensische zorg afspraken maken hoe de aansluiting van de hulpverlening na het huisverbod te verbeteren (op basis van uitkomsten van de procesevaluatie). Daarbij is het van belang het moment van crisis en de daaraan gekoppelde ontvankelijkheid voor hulp bij de pleger / uithuisgeplaatste vast te houden, ook na het huisverbod. De te maken afspraken met partijen zullen ook gaan over de termijn waarbinnen de uithuisgeplaatste een hulpverleningstraject moet krijgen, om de pleger niet uit het zicht te verliezen.

De vraag van de leden van de SP-fractie of het doel, namelijk het beëindigen van het geweld, wordt gehaald, in hoeveel gevallen en hoe dat wordt gemeten, wordt beantwoord door de effectevaluatie van de wet. In deze evaluatie wordt nagegaan of de wet effectief is in het verminderen c.q. het beëindigen van huiselijk geweld en of deze situatie een jaar na het huisverbod hetzelfde is gebleven. De evaluatie start dit jaar. U ontvangt deze in 2014, zoals in de Wth staat vermeld.

De SP- en VVD-fractie vragen naar de hulpverlening aan daders na het huisverbod.

Het is niet mogelijk om volwassenen in het bestuursrechtelijk kader van de Wth te verplichten hulp te accepteren. Hulpverleners doen hun uiterste best om daders te overtuigen van de noodzaak van hulpverlening en hebben daarvoor verschillende motivatietechnieken. Zoals hierboven aangegeven zal in het overleg met partijen afgesproken worden binnen welke termijn de uithuisgeplaatste een hulpverleningstraject moet krijgen. Daarnaast zal in de effectevaluatie worden onderzocht hoe (effectief) het hulpverleningstraject is verlopen vanaf het moment van opleggen van het huisverbod.

Diverse fracties hebben gevraagd naar de systeemaanpak, waarbij de hulpverlening aan alle leden van het gezin/ het «systeem» (slachtoffers, daders en eventuele kinderen) samenhangt en op elkaar wordt afgestemd. Bij een systeemaanpak gaat het om het analyseren van de oorzaken van het geweld, de rol van de diverse leden van het systeem in het geweld en oplossingen daarvoor. De realisatie van een systeemaanpak vraagt tijd. Dit komt onder meer omdat het per situatie verschilt hoe de systeemaanpak moet worden georganiseerd en welke hulpverleningsinstellingen daarbij betrokken moeten worden (wat is de hulpvraag en -behoefte?). Een systeemaanpak vraagt verder van de betrokken hulpverleningsinstellingen dat zij hun hulp op elkaar afstemmen, en steeds weer, waar nodig, hun hulpaanbod aanpassen en verbeteren.

In het rapport over de procesevaluatie wordt aangegeven dat instellingen het systeemgesprek een goed middel vinden om een systeemaanpak te bereiken. In mijn hierboven genoemde brief aan gemeenten zal ik dit systeemgesprek en de systeemaanpak onder de aandacht brengen.

De leden van de SP-fractie vragen naar trainingen en scholing voor hulpverleners. Ook vraagt deze fractie naar de aandacht voor alcohol- en drugsproblemen in therapieën.

Ik acht een goede scholing van hulpverleners van groot belang. Daarom wordt bijvoorbeeld in het kader van de voorgenomen Wet meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling geïnvesteerd in trainingen. Daarnaast ontwikkelt Movisie een databank waarop hulpverleners effectieve interventies kunnen vinden. Het NJI heeft een dergelijke databank met betrekking tot kinderen. Bij- en nascholing is uiteraard ook een verantwoordelijkheid van de beroepsgroepen zelf. In de hulpverleningstrajecten wordt, waar nodig, aandacht besteed aan alcohol- of drugsproblemen. Er zijn daarvoor verschillende programma’s en methodieken. Het is aan het inzicht van de hulpverlening, op basis van de problematiek, of het nodig is om eerst af te kicken en dan de andere problemen aan te pakken of dit gelijktijdig te doen.

De PvdA-fractie heeft aangegeven dat slachtoffers de intensieve wijze waarop zij tijdens het huisverbod worden begeleid en het proces soms als belastend ervaren.

Het huisverbod heeft tot doel (verdere escalatie van) huiselijk geweld te voorkomen, onder andere door een afkoelingsperiode te bieden en aan alle betrokkenen op de kortst mogelijke termijn hulp te verlenen. Hulpverlening is cruciaal in het hele traject rondom het huisverbod. Als tijdens de tien dagen die het huisverbod in eerste instantie duurt, geen hulpverlening op gang komt, kan aan een belangrijk doel van het huisverbod geen invulling worden gegeven. Een intensieve begeleiding is derhalve inherent aan het huisverbod, ook al wordt dat door achterblijvers soms als belastend ervaren.

De PVV-fractie vraagt waarom er niet gekozen wordt voor een eenduidige registratie voor de hulpverlening. Ook hiervoor geldt dat dit primair een lokale verantwoordelijkheid is. Inmiddels heb ik in een bestuurlijk overleg met de VNG aandacht gevraagd voor zorgvuldige registratie en informatieoverdracht. In mijn hierboven genoemde brief aan gemeenten zal ik dit eveneens aan de orde stellen.

Politie en RiHG

Diverse fracties hebben gevraagd naar de capaciteit bij de politie voor het opleggen van huisverboden.

De politie heeft een landelijk onderzoek laten uitvoeren naar de capaciteit die de politie inzet op het bestrijden van huiselijk geweld. Aanleiding voor dit onderzoek was de perceptie dat het opleggen van het tijdelijk huisverbod veel capaciteit vraagt van het eerste lijns politiewerk. Dit blijkt echter mee te vallen: landelijk betreft dit 14 fte op jaarbasis. Uit het onderzoek blijkt dat de meeste tijd in beslag wordt genomen door het horen van belanghebbenden, de reistijd, de administratie en het faxen. In februari heb ik het actieprogramma «Minder regels, meer op straat» naar de Kamer gestuurd5. Hierin worden onder meer acties beschreven die ervoor moeten zorgen dat de administratieve lasten voor politie afnemen met 25% voor zowel de basispolitiezorg als voor de recherche. Veel maatregelen hebben te maken met het digitaliseren of opruimen van het administratieve proces of met slimmer werken. Via deze lijnen, digitalisering, opruiming en slimmer werken, zal de capaciteitsimpact van de Wth op de bedrijfsvoering van de politie moeten worden verminderd. Op dit moment worden oplossingen dan ook gezocht in de sfeer van spreiding en digitalisering van administratieve lasten (o.a. via diverse online toepassingen en het digitaliseren van formulieren zoals de beschikking en het RiHG).

De VVD vraagt of het aan de orde stellen van de mogelijkheid hulpverleners in te schakelen bij de risicotaxatie in een bestuurlijk overleg met de VNG voldoende effect zal sorteren. Kortheidshalve verwijs ik naar hetgeen ik hierboven heb opgemerkt over de verantwoordelijkheidsverdeling tussen Rijk en gemeente; het is aan gemeenten om te kiezen of zij van deze mogelijkheid gebruik willen maken. Ik zal de optie in mijn brief aan gemeenten meenemen.

Ten aanzien van de vraag van de VVD over het natrekken van antecedenten en het weergeven van de aanspreekbaarheid van de pleger merk ik het volgende op. Voor wat betreft de antecedenten wordt standaard gekeken naar registratie in de landelijke database en naar informatie uit het politiesysteem. Het gaat daarbij om registratie met betrekking tot geweld, zeden en wapengerelateerd geweld, en om overige relevante zaken die iets zeggen over de pleger. De vraag naar de aanspreekbaarheid van de pleger is één van de vragen uit het RiHG. Mede op basis van de bevindingen uit het onderzoek naar het RiHG6 wordt deze vraag aangescherpt met de toevoeging «ten tijde van het incident». De subitems bij deze vraag blijken in de praktijk toereikend.

De leden van de VVD-fractie vragen naar de piketdienst en het ’s nachts opleggen van huisverboden.

In principe kan er altijd, 24 uur per dag, een huisverbod worden opgelegd. In de Wth is uitdrukkelijk bepaald dat de burgemeester de bevoegdheid tot het opleggen van een huisverbod kan mandateren aan een hulpofficier van justitie. Deze bepaling zegt ook dat hiervoor hulpofficieren van een ander regiokorps kunnen worden ingezet. Op deze wijze wordt er in voorzien dat wanneer in een bepaalde regio slechts enkele hulpofficieren dienst hebben, zij in alle in die regio gelegen gemeenten over een mandaat beschikken. Zo kan er altijd een huisverbod worden opgelegd.

De PVV vraagt of ook politieambtenaren, middels mandaat, bevoegd gemaakt worden voor het opleggen van een huisverbod.

In de Wth is uitdrukkelijk bepaald dat de burgemeester de bevoegdheid tot het opleggen van een huisverbod kan mandateren aan een hulpofficier van justitie. De wet voorziet er dus reeds in dat politieambtenaren, te weten de hulpofficieren van justitie, via een mandaat een huisverbod kunnen opleggen. Voor zover de PVV beoogt te vragen of ook andere politieambtenaren dan de hulpofficieren van justitie bevoegd gemaakt worden, is mijn antwoord negatief. Het gaat bij het opleggen van een huisverbod om een ingrijpende, vrijheidsbeperkende maatregel. De hulpofficier van justitie heeft op grond van het Wetboek van Strafvordering vergaande bevoegdheden en heeft de nodige deskundigheid en ervaring, zodat in artikel 3, eerste lid, tweede volzin van de Wth is opgenomen dat een ondermandaat van de hulpofficier aan een andere ambtenaar van politie niet mogelijk is.

De leden van de D66-fractie vragen naar de (speciale) opleidingen voor de hulpofficieren van justitie. De nieuwe bevoegdheden die met de Wth zijn ontstaan, zijn destijds meegenomen in de opleiding tot hulpofficier van justitie. Daarnaast is voorzien in scholing van de bestaande hulpofficieren van justitie. Hulpofficieren die ingezet worden voor het huisverbod volgen deze training. Daarnaast hebben sommige politieregio’s ervoor gekozen alle hulpofficieren van justitie op te leiden voor het huisverbod.

Kinderen

Zowel de VVD als de PVV vragen naar het gesprek met gemeenten over de toepassing van het huisverbod als alleen kinderen het slachtoffer zijn. Op 4 april jl. hebben VWS en ik samen met de VNG over dit onderwerp met een aantal gemeenten van gedachten gewisseld. Dit was een zinvolle bijeenkomst waarin meer helderheid is verkregen over het toepassen van het huisverbod bij uitsluitend kindermishandeling. Uit dit gesprek is naar voren gekomen dat het huisverbod ook wordt toegepast bij kindermishandeling, maar dat dit niet altijd als zodanig wordt geregistreerd. In vrijwel alle huisverbodzaken waarin kindermishandeling speelde, was er namelijk tevens sprake van partnergeweld. Het huisverbod is in dergelijke zaken opgelegd vanwege het partnergeweld en ook als zodanig geregistreerd. Het huisverbod bij uitsluitend kindermishandeling komt in een enkel geval voor, maar zou als optie wel beter bekend mogen zijn bij de betrokken ketenpartners. Ik zal dit meenemen als aandachtspunt in mijn eerdergenoemde brief aan gemeenten en in de bijeenkomsten met gemeenten.

Een goede ontwikkeling in dit kader is dat Jeugdzorg Nederland (namens BJZ/AMK), de politie en het OM op 12 april jl. een samenwerkingsovereenkomst hebben ondertekend voor gebruik van het protocol «meldingen kindermishandeling». Het protocol omvat samenwerkingsafspraken inzake het doen van een melding van ernstige (vermoedens van) kindermishandeling vanuit BJZ/AMK bij de politie. BJZ/AMK zal bij zaken van kindermishandeling standaard beoordelen of melding bij de politie nodig is. Voor de melding bij de politie wordt gewerkt met een landelijk meldformulier. De politie voert vervolgens in nauw contact met het OM actief opsporingsbeleid uit. Dit biedt kansen voor het verbeteren en het vergroten van het aantal meldingen vanuit BJZ/AMK richting de politie en kan daardoor leiden tot meer opsporingsonderzoeken, maar ook tot meer huisverboden bij uitsluitend kindermishandeling.

Het uitgangspunt blijft het belang van het kind: in de afweging welk instrument bij kindermishandeling het beste ingeschakeld kan worden, moet het kind centraal staan. Het huisverbod kan, vanwege de snelheid waarmee het opgelegd kan worden, het schokeffect dat het bij de uithuisgeplaatste teweeg brengt en de normstelling die ervan uitgaat, een goede optie zijn. Aan de andere kant kan het huisverbod een kind in een loyaliteitsconflict jegens de uithuisgeplaatste en achterblijvende ouder brengen. Het kind kan de schuld krijgen van het huisverbod. Het kan ook zo zijn dat de achterblijvende ouder de kindermishandeling door de uithuisgeplaatste heeft toegelaten, zodat de veiligheid van het kind misschien niet gebaat is bij het in huis achterblijven met de achterblijvende ouder. Ter bescherming van het kind kan de keuze dan vallen op een ander instrument dat beschikbaar is via het BJZ/AMK en/of de Raad voor de Kinderbescherming.

De voor- en nadelen zullen in het belang van het kind bij de keuze voor het beste instrument zorgvuldig moeten worden afgewogen.

De procesevaluatie geeft nog onvoldoende antwoord op de vraag van de leden van de fracties van PvdA, CDA en SP hoe het kan dat niet in alle gevallen een plan van aanpak voor hulpverlening aan kinderen tot stand komt als sprake is van huiselijk geweld. De Staatssecretaris van VWS doet hier momenteel nader onderzoek naar. De uitkomsten van dit onderzoek alsmede van het lopende onderzoek van de Gezondheidsraad naar het zorg- en hulpverleningsaanbod voor kinderen zal meegenomen worden in het Actieplan Aanpak Kindermishandeling dat na de zomer gereed is.

De Staatssecretaris van VWS is van mening dat geen enkel kind in een gezin waar huiselijk geweld bekend is, over het hoofd mag worden gezien; er moet worden nagegaan of hulp en/of beschermende maatregelen noodzakelijk zijn. Zodra kinderen betrokken zijn moet het SHG dit melden bij Bureau Jeugdzorg/AMK. Dit wil de Staatssecretaris van VWS wettelijk verankeren in het Wetsvoorstel meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling, zodat daarmee gegarandeerd is dat kinderen bekend zijn bij het AMK/Bureau Jeugdzorg.

D66 verzoekt mij te reageren op signalen van een mogelijk verband tussen het feit dat de politie als eerste ter plaatse is bij een huisverbod en de constatering dat hulpverlening aan kinderen een aandachtspunt is. Van een dergelijk verband is mij – ook uit de procesevaluatie – niets gebleken. In de praktijk blijkt juist dat de politie veel oog heeft voor de aanwezigheid van kinderen en dat de hulpofficier van justitie dit als zwaarwegende factor meeweegt in de beslissing een huisverbod op te leggen. Het onderzoek van de Staatssecretaris van VWS naar de achtergronden van het uitblijven van hulpverlening aan kinderen kan hier een antwoord op geven.

Ten aanzien van de vragen van het CDA met betrekking tot het niet meewerken van ouders aan hulpverlening voor hun kinderen, verwijs ik kortheidshalve naar de beantwoording van de vragen van het lid Kooiman (SP) hierover7.

Rechtsbescherming uithuisgeplaatste

De leden van de PvdA-fractie vragen waar de uithuisgeplaatsten verblijven tijdens het huisverbod en of de opvang goed is geregeld. Zowel uit mijn gesprekken met de betrokken organisaties, als uit de procesevaluatie blijkt dat de uithuisgeplaatste in de regel zelf opvang regelt bij familie, vrienden of kennissen. Indien nodig kan de uithuisgeplaatste in de meeste regio’s gebruik maken van een opvangvoorziening. Dit is een verantwoordelijkheid van de gemeenten.

De PvdA vraagt of ik het wenselijk acht een verplichte rechterlijke toets in te voeren bij verlenging van het huisverbod in verband met de rechtsbescherming van uithuisgeplaatsten. Ik vind een verplichte rechterlijke toets niet gewenst. Voor de motivering hiervan verwijs ik naar mijn brief van 29 oktober 2010 aan de Eerste Kamer, welke in afschrift aan uw Kamer is toegezonden.8

Termijn van tien dagen

Diverse fracties vragen mij naar de bezwaren tegen een eerdere invoering van een verlenging van de termijn van het huisverbod dan na afloop van de effectevaluatie. De bezwaren om de wet op dit punt nu reeds aan te passen zijn erin gelegen dat de effectevaluatie mogelijkerwijs ook aanleiding geeft tot wetswijzigingen. Een eenmalige wetswijziging na afloop van de effectevaluatie is efficiënter; dit is ook helderder voor de bij de uitvoering van het huisverbod betrokken organisaties.

Uit de procesevaluatie blijkt echter dat de hulpverlening tijdens het huisverbod een grote tijdsdruk ervaart om binnen tien dagen hulpverlening voor het hele gezin in gang te zetten. Dit heb ik ook vernomen uit gesprekken met betrokken organisaties. In overleg met betrokken partijen zal ik nader onderzoeken of deze signalen aanleiding vormen om de wet op dit punt eerder dan na de effectevaluatie aan te passen.

Handhaving

Een aantal fracties vraagt welke knelpunten er worden ervaren in de ketensamenwerking tussen hulpverlening, politie en het OM bij overtredingen van het huisverbod.

Uit de procesevaluatie blijkt het volgende. De hulpverlening is vaak de eerste die de overtreding opmerkt. Het is de taak van de hulpverlening om de politie in te schakelen. De politie kan dan in overleg met het OM tot aanhouding overgaan. In deze keten treden knelpunten op: het komt voor dat de hulpverlening vanwege de vertrouwensband met de cliënt de overtreding niet wil melden, het komt voor dat de politie niet optreedt tegen een overtreding, en het komt ook voor dat het OM in de overtreding geen aanleiding tot vervolging ziet. Een verklaring ligt in de aard van de overtreding. In de context van huiselijk geweld en het huisverbod is ook een sms’je een overtreding van het contactverbod. Daar kan grote druk op de achterblijver van uitgaan. Vanuit het perspectief van het OM betreft het echter een relatief licht vergrijp. De lijn van het OM is om overtredingen van het huisverbod voor te geleiden, maar niet alle overtredingen blijken voorgeleidwaardig. Zo zijn er bijvoorbeeld gevallen bekend waarin het slachtoffer zelf contact opneemt met de uithuisgeplaatste en een reactie probeert uit te lokken. Ook zijn er soms noodzakelijke contacten in het kader van een gezamenlijk bedrijf. Op dit soort situaties ziet het richtinggevend kader van het OM toe dat op korte termijn wordt vastgesteld en naar verwachting voor de zomer in gebruik zal worden genomen. De handhaving van het huisverbod zal ik bovendien als aandachtspunt meenemen in mijn brief aan gemeenten.

Tot slot

De VVD-fractie wijst erop dat een meer systematische en gestructureerde samenloop tussen het bestuursrechtelijke en het strafrechtelijke traject tot een beter effect en een betere bescherming van het (potentiële) slachtoffer kan leiden.

Het huisverbod is een bestuurlijke maatregel, maar dit laat onverlet dat wanneer bij huiselijk geweld strafrechtelijk optreden mogelijk is, strafrechtelijk zal worden opgetreden. Het bestuursrechtelijk huisverbod en het strafrechtelijk traject zijn gescheiden trajecten met elk zijn wettelijke bepalingen en bevoegdheden. Het is van belang dat die twee trajecten elkaar niet tegenwerken, maar juist waar mogelijk elkaar versterken. Uit de procesevaluatie zijn mij geen knelpunten hierin bekend geworden. Integendeel, het huisverbod wordt als een waardevol instrument ervaren, zowel in plaats van als naast strafrechtelijke middelen.

De leden van de CDA- en D66-fracties wijzen op de passage in mijn brief van 14 februari 2011 waarin staat dat knelpunten die niet in de onderzoeken zijn meegenomen zo veel mogelijk meegenomen zullen worden in de effectevaluatie van de Wth. De leden van de VVD-fractie vragen om nadere informatie over die knelpunten.

De punten waar ik in mijn brief van 14 februari op doelde, hebben betrekking op het gebruik van de formulering in de wet «meer dan incidenteel verblijf» en het inzetten van het huisverbod bij ex-partners. Deze aandachtspunten worden meegenomen in de effectevaluatie. Hierbij past de kanttekening dat het niet om knelpunten gaat die een goede uitvoering van het huisverbod belemmeren.

De leden van de CDA-fractie vragen op welke wijze in het kader van de maatregelen inzake signalering en aanpak van huiselijk geweld ook andere signalen van (mogelijk) mishandeling, zoals dierenmishandeling, agressie in het verkeer en dergelijke worden meegenomen.

Hierbij merk ik op dat dergelijke signalen worden meegenomen bij de oplegging van het huisverbod, enerzijds via de signalen uit het RiHG, anderzijds door het opvragen van de antecedenten.

De leden van de SP-fractie vragen mij of ik bekend ben met het experiment in Eindhoven met vrijwillig hulpaanbod van de reclassering aan niet-veroordeelden. De SP vraagt mij tevens of ik bereid ben ook in andere regio’s de reclassering de ruimte te geven dit in te voeren.

Dit experiment is mij bekend. Gelet op de verantwoordelijkheidsverdeling tussen Rijk en gemeenten is het echter aan de gemeente om te beslissen over inzet van de reclassering of een andere organisatie bij vrijwillig hulpaanbod.


X Noot
1

Samenstelling:

Leden: Staaij, C.G. van der (SGP), Arib, K. (PvdA), Çörüz, C. (CDA), Koopmans, G.P.J. (CDA), Roon, R. de (PVV), voorzitter, Brinkman, H. (PVV), Vermeij, R.A. (PvdA), ondervoorzitter, Raak, A.A.G.M. van (SP), Thieme, M.L. (PvdD), Gesthuizen, S.M.J.G. (SP), Dibi, T. (GL), Toorenburg, M.M. van (CDA), Peters, M. (GL), Berndsen, M.A. (D66), Nieuwenhuizen-Wijbenga, C. van (VVD), Schouw, A.G. (D66), Marcouch, A. (PvdA), Steur, G.A. van der (VVD), Recourt, J. (PvdA), Hennis-Plasschaert, J.A. (VVD), Helder, L.M.J.S. (PVV), Taverne, J. (VVD) en Schouten, C.J. (CU).

Plv. leden: Dijkgraaf, E. (SGP), Bouwmeester, L.T. (PvdA), Bochove, B.J. van (CDA), Sterk, W.R.C. (CDA), Dille, W.R. (PVV), Elissen, A. (PVV), Smeets, P.E. (PvdA), Kooiman, C.J.E. (SP), Ouwehand, E. (PvdD), Karabulut, S. (SP), Sap, J.C.M. (GL), Smilde, M.C.A. (CDA), Voortman, L.G.J. (GL), Pechtold, A. (D66), Burg, B.I. van der (VVD), Dijkstra, P.A. (D66), Kuiken, A.H. (PvdA), Liefde, B.C. de (VVD), Spekman, J.L. (PvdA), Azmani, M. (VVD), Bontes, L. (PVV), Dijkhoff, K.H.D.M. (VVD) en Slob, A. (CU).

X Noot
2

Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 28 345, nr. 112.

X Noot
3

Het betreft hier het belang van een zorgvuldige registratie en informatieoverdracht, de mogelijkheid om de hulpverlening een bijdrage te laten leveren aan het invullen van het risicotaxatie-instrument, het systeemgesprek als goed voorbeeld en het belang van melding van overtreding van het huisverbod.

X Noot
4

Actieplan «Ouderen in veilige handen», 30 maart 2011.

X Noot
5

Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 29 628, nr. 238.

X Noot
6

Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 28 345, nr. 108.

X Noot
7

Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, Aanhangsel 2520.

X Noot
8

Eerste Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 30 657, M.

Naar boven