28 330 Herstructurering openbaar bibliotheekwerk

Nr. 57 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 16 juni 217

Bijgaand ontvangt u een onderzoeksrapport over ontwikkelingen in de uitleningen bij openbare bibliotheken en de daarmee samenhangende afdracht van leenrechtvergoedingen1. Het onderzoek is in mijn opdracht uitgevoerd door onderzoeksbureau Ecorys in samenwerking met het Instituut voor Informatierecht van de Universiteit van Amsterdam (IViR).

Aanleiding onderzoek

Op grond van een uitzonderingsbepaling in de Auteurswet mogen openbare bibliotheken zonder voorafgaande toestemming van de rechthebbenden (o.a. auteurs en uitgevers) werken (boeken, beeld- en geluidsdragers) uitlenen, mits hiervoor een billijke vergoeding (leenrechtvergoeding) aan de rechthebbenden wordt betaald. De Stichting Leenrecht is aangewezen om deze wettelijke vergoeding te innen bij de openbare bibliotheken. De Stichting Leenrecht heeft geconstateerd dat het aantal doorgegeven uitleningen de laatste jaren afneemt. Als gevolg hiervan neemt ook de afdracht van leenrechtvergoedingen af. De stichting heeft het vermoeden uitgesproken dat het verminderde aantal uitleningen mogelijk verband houdt met de opkomst van de Bibliotheek op school (dBos, onderdeel van het actieprogramma Tel mee met Taal) en andere veranderingen in het Nederlandse bibliotheeklandschap.

Aangezien ik sta voor een goede balans tussen de belangen van rechthebbenden, de bibliotheken en de gebruikers, heb ik Ecorys en IViR opdracht gegeven om de ontwikkeling in de afdracht van leenrechtvergoedingen door (nieuwe vormen van) openbare bibliotheken in de afgelopen jaren weer te geven en de mogelijke oorzaken van de afname in kaart te brengen. Ook heb ik gevraagd om de financiële gevolgen hiervan voor de inkomsten van rechthebbenden te beschrijven.

Het onderzoeksrapport

Het rapport beschrijft de ontwikkeling in de uitleningen en leenrechtafdrachten over de periode 2005–2016 en geeft een analyse bij de vraag welk deel van de afname toegeschreven kan worden aan ontwikkelingen in het bibliotheeklandschap, waaronder de groei van het aantal schoolbibliotheken. Deze zijn op grond van de onderwijsvrijstelling onder voorwaarden vrijgesteld van betaling van de leenrechtvergoeding. Het rapport bevat een juridisch kader over het leenrecht en beschrijft de impact op de financiële situatie van rechthebbenden.

De belangrijkste bevindingen uit het rapport zijn:

  • Over de periode 2006–2015 is het aantal uitleningen gedaald van ongeveer 125 mln. naar ongeveer 80 mln.;

  • In dezelfde periode zijn de afdrachten van leengelden gedaald van circa € 15 mln. naar circa € 11 mln.;

  • De daling is het grootst onder de uitleningen en afdrachten bij boeken voor volwassenen;

  • De gemiddelde inkomsten uit leenrechtvergoedingen waren voor rechthebbenden in 2014 op jaarbasis in reële termen € 775 lager dan in 2006;

  • Van de daling van leenrechtplichtige uitleningen van jeugdboeken is over de gehele onderzochte periode een aantal van circa 10 mln. toe te schrijven aan het ontstaan van bibliotheken op school;

  • Er zijn verschillen tussen de uitleendata van het CBS en de Stichting Leenrecht. Het rapport beschrijft een aantal factoren dat de verschillen voor een belangrijk deel verklaart.

Reactie najaar 2017

Op de ontwikkelingen in het bibliotheeklandschap en de oorzaken van de afname van de leenrechtvergoedingen die in het rapport beschreven worden, kom ik terug bij de midterm review van de Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen (Wsob), die u dit najaar ontvangt. De analyse over de verslechterde inkomenspositie van o.a. auteurs, illustratoren, uitgevers en vertalers betrek ik bij de brede ontwikkelingen in de arbeidsmarktpositie van personen werkzaam in de culturele en creatieve sector.2

Het rapport beschrijft een aantal tekortkomingen met betrekking tot de registratie van het aantal uitleningen dat directe aandacht behoeft. Dit gaat om verschillen in de cijfers die verzameld worden ten behoeve van de bibliotheekstatistieken en de cijfers die door Stichting Leenrecht verzameld worden ten behoeve van de leenrechtvergoedingen. De verschillen in de uitleenstatistieken en de opgaven aan Stichting Leenrecht zijn te verklaren door de onderliggende systematiek van de opgaves, de omgang van bibliotheken met de opgaves en de registratie van uitleningen via de Bibliotheek op school. Dit is reden voor mij om, vooruitlopend op de midterm review, de Koninklijke Bibliotheek (KB), Stichting Leenrecht en de Vereniging Openbare Bibliotheken (VOB) te vragen om zo snel mogelijk praktische oplossingen voor de in het rapport genoemde tekortkomingen uit te werken. Ik denk daarbij aan het standaardiseren van definities en aan het gebruik van het datawarehouse van de landelijke digitale bibliotheekinfrastructuur voor de opgaven van uitleningen aan Stichting Leenrecht.

Het onderzoek is begeleid door een commissie met vertegenwoordigers van de KB, de VOB, Stichting Leenrecht, de Auteursbond en het Nederlands Uitgeversverbond. Ik zal met deze en andere betrokken partijen in gesprek blijven over de uitkomsten van dit onderzoek en het vervolg.

Afschriften van deze brief en van het rapport zijn verstuurd naar de Eerste Kamer der Staten-Generaal, de KB, de VOB, de Stichting Leenrecht, de Auteursbond en het Nederlands Uitgeversverbond.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
2

Zie beleidsreactie op verkenning arbeidsmarkt cultuur en advies versterking arbeidsmarktpositie kunstenaars, Kamerstukken 29 544 en 32 820, nr. 721.

Naar boven