28 286 Dierenwelzijn

Nr. 445 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT EN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN, LANDBOUW EN INNOVATIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 26 november 2010

Op ons verzoek heeft de commissie Van Dijk (vanaf nu: de Commissie) een evaluatie verricht van de Q-koorts uitbraak. Deze evaluatie vormt een goede basis voor de verantwoording over ondernomen acties en gevoerd beleid vanaf 2005 tot mei 2010. Op basis hiervan trekt de Commissie conclusies en doet aanbevelingen waaruit lering getrokken kan worden voor toekomstig beleid met betrekking tot de bestrijding van zoönosen.

De omvang van de Q-koorts uitbraak in Nederland is uniek in de wereld. Veel mensen zijn ziek geworden, sommige ernstig of langdurig. Dit heeft grote gevolgen voor het leven van deze mensen en hun omgeving. Ook de gevolgen voor de getroffen geitenhouders en hun gezinnen zijn groot. Wij betreuren dat zeer.

Zoönosen

Zoönosen zijn ziekten die van dier op mens kunnen overgaan. Onlangs nog heeft een consortium van onderzoeksinstituten onder leiding van het RIVM in het rapport «Emerging Zoonoses» in kaart gebracht dat er, naast Q koorts, nog 85 (nu bekende) zoönosen zijn die mogelijk een probleem in Nederland kunnen gaan vormen. De risico’s verbonden aan zoönosen hebben een direct verband met de wijze waarop wij in Nederland met dieren leven, recreëren en economisch actief zijn. Die risico’s zijn nooit nul. We moeten accepteren dat we ziek kunnen worden van een dier. Onze taak als overheid is dat we de uitzonderlijke situaties oppikken, beoordelen en volgens de laatste stand van de wetenschap een afweging maken tussen de risico’s voor de volksgezondheid enerzijds en de effectiviteit en de maatschappelijke gevolgen van mogelijke bestrijdingsmaatregelen anderzijds. Deze afweging zal, ook in de toekomst, met grote onzekerheden omgeven zijn.

Wicked problem

Zoals de Commissie in haar rapport aangeeft ging het bij Q-koorts om een vraagstuk waarbij veel onduidelijk was, en nog steeds is. Betrokken partijen hebben een gezamenlijk leerproces doorlopen, zowel wetenschappelijk, bestuurlijk als in de uitvoering. De Commissie concludeert dat er op verschillende momenten doortastender had kunnen en moeten worden opgetreden, al kan de Commissie ook nu niet met zekerheid zeggen dat de uitkomst en het ziekteverloop dan ook daadwerkelijk anders waren geweest. Beide constateringen onderkennen wij volledig. Bij de afweging van het al dan niet inzetten van maatregelen heeft de volksgezondheid altijd voorop gestaan, maar steeds bleef het moeilijk om in te schatten of een maatregel het gewenste effect voor de volksgezondheid zou hebben in de wetenschap dat de consequenties en de proportionaliteit voor de sector altijd gewogen moeten worden.

De constatering van de Commissie dat 2008 als een verloren jaar beschouwd kan worden in de bestrijding van de Q-koorts moet in dit licht gezien worden. Ook ná de introductie van de meldplicht in 2008 (als minimaal 5% van de drachtige dieren aborteert moet dit gemeld worden) bleken er, evenals daarvóór, slechts circa vijf bedrijven per jaar besmet verklaard te worden. Daarnaast werden clusters van patiënten gevonden die niet gerelateerd konden worden aan deze bedrijven. Behalve de meldingsplicht en hygiënemaatregelen zijn in 2008 ook de beschikbare vaccins opgekocht. Het gaat om niet-geregistreerde vaccins waarvan de werkzaamheid bij melkgeiten en melkschapen niet zeker was en die slechts op beperkte schaal door de fabrikant geleverd konden worden. Medio 2009 kwam een gevalideerde tankmelktest beschikbaar om bedrijven al dan niet besmet te verklaren ongeacht of sprake was van abortussen. Deze test is in oktober 2009 voor het eerst toegepast bij alle melkleverende bedrijven. Middels identificatie van besmette bedrijven met deze test kon er een versnelling plaatsvinden in de bestrijding, resulterend in de ruiming van drachtige melkgeiten en melkschapen op uiteindelijk meer dan 90 bedrijven.

Terugkijkend onderschrijven wij de constatering van de Commissie dat er, deels verklaarbaar door omstandigheden zoals hierboven geschetst, in de eerste fase bij de aanpak van de Q-koorts onvoldoende voortgang is geboekt. Het kabinet trekt hier lessen uit voor de toekomst om condities te scheppen die een adequater optreden mogelijk maken.

Reactie op het rapport

We zijn de Commissie erkentelijk voor het werk dat zij gedaan heeft. Q-koorts heeft veel beroering teweeg gebracht en we hebben deze evaluatie grondig bestudeerd om daar lessen uit te trekken. Wij zullen de conclusies en aanbevelingen van de Commissie betrekken bij, dan wel opnemen in het toekomstige beleid bij uitbraken van zoönosen. Aan een aantal door de Commissie aangehaalde conclusies en aanbevelingen willen we hier extra aandacht besteden.

Humane en veterinaire werelden

Het voormalige ministerie van LNV, thans EL&I, heeft een structuur voor het bestrijden van dierziekten, het ministerie van Volksgezondheid heeft een structuur voor het bestrijden van humane infectieziekten. Zo liggen er voor meldingsplichtige dierziekten draaiboeken klaar en wordt gewerkt vanuit een beproefde structuur bij crises. Bij humane infectieziekten komen indien nodig de deskundigen bijeen voor een advies aan de verantwoordelijke bestuurders. De bestuurders beoordelen de proportionaliteit van de adviezen en zetten de uitvoerders aan het werk. Deze structuren zijn robuust, opschaalbaar bij een crisis en dragen bij aan een effectieve bestrijding van infectieziekten.

Bij een zoönose als Q-koorts moeten de twee structuren samenkomen. Wij nemen de aanbevelingen van de Commissie terzake over om in de toekomst sneller te kunnen schakelen. Deze aanbevelingen sluiten aan bij de reeds ingang gezette versterking van de zoönosensignalering. Uw Kamer is op 6 oktober 2010 (Tweede Kamer, 2010–2011, 29 683, nr. 60) over die agenda geïnformeerd.

Maximale transparantie

De Commissie concludeert dat onzekerheden in de bestrijding niet tijdig zijn gecommuniceerd met het publiek. Het ontbreken van handelingsperspectieven heeft ons daarvan weerhouden. Wij onderkennen dat in de toekomst wel over onzekerheden en de dilemma’s in de bestrijding gecommuniceerd dient te worden. Zoals de Commissie voorstelt, zal de sector in de toekomst structureler en nadrukkelijker betrokken worden bij het afwegen van de wetenschappelijke adviezen om op die manier ook verantwoordelijkheid te kunnen nemen voor maatregelen die de sector zelf kan treffen.

Bij het verstrekken van persoons- en bedrijfsgegevens door de eigenaar is enerzijds steeds een zorgvuldige afweging van nut, noodzaak en belangen noodzakelijk binnen de kaders die de Wet bescherming persoonsgegevens hieraan stelt. Anderzijds biedt deze wet de mogelijkheid om het belang van de volksgezondheid te laten prevaleren boven de bescherming van de persoonsgegevens.

Over de vraag of het brononderzoek in essentie belemmerd is, kan verschillend worden geoordeeld. Wel bevestigt het nogmaals het nut van verdere integratie van de humane en veterinaire informatiestromen. GGD-Nederland en de nieuwe Voedsel en Waren Autoriteit (nVWA) hebben daarom recent een samenwerkingprotocol Q-koorts opgesteld. Daarmee is de informatievoorziening die noodzakelijk is om de besmettingsbronnen te kennen en te delen en de burgers voor te lichten verder gestructureerd. GGD-Nederland en de nVWA hebben afgesproken dat dit de basis vormt voor een algemeen protocol bij zoönosen. Ook bij niet-meldingsplichtige zoönosen is het van belang om van tevoren afspraken te maken over de afweging tussen pricacy-overwegingen en volksgezondheid. Daartoe wordt een protocol opgesteld voor het reguliere signaleringsoverleg zoönosen.

Wij zijn van mening dat in de toekomst moet worden zorggedragen dat monitoring en brononderzoek ongehinderd en geborgd kan plaatsvinden in het belang van de volksgezondheid.

Afweging regionale versus nationale aanpak

Het is volgens de Commissie voor betrokkenen, waaronder de regionale bestuurders, lang onduidelijk of de regie bij het rijk of de regio lag. Terugkijkend zijn wij van mening dat, niettegenstaande de formele verantwoordelijkheidsverdeling tussen rijk en regio bij de humane infectieziekte-bestrijding, eerder het besluit had moeten worden genomen dat de Q-koortsuitbraak de spankracht van de betrokken regio’s te boven ging. We zullen daar in het vervolg gedurende het verloop van een grote infectieziekteuitbraak periodiek een expliciet besluit over nemen op basis van een transparante afweging waarbij de regio betrokken is.

Doorzettingsmacht bij VWS

De Commissie geeft aan dat het ministerie van VWS bij een zoönotische crisis het voortouw moet nemen. Op basis van een advies van het bestuurlijk afstemmingsoverleg (BAO) zouden de ministers van VWS en de staatssecretaris van EL&I moeten besluiten. Daarbij moet volgens de Commissie de minister van VWS doorzettingsmacht krijgen om ook op de terreinen van het ministerie van EL&I beleid in gang te zetten.

Zoals de Commissie terecht opmerkt, staat bij de bestrijding van zoönosen het volksgezondheidsbelang voorop. Voor de feitelijke aanpak van de uitbraak is wel nauwe samenwerking nodig tussen de ministeries van VWS en EL&I. Het ministerie van EL&I beschikt namelijk over de specifieke kennis van de veterinaire sector en de wettelijke instrumenten die onmisbaar zijn voor de bestrijding. De verantwoordelijkheidsverdeling is verankerd in de Gezondheids- en Welzijnswet voor Dieren voor het ministerie van EL&I en in de Wet Publieke Gezondheid voor het ministerie van VWS. Deze regelgeving biedt daarmee ons inziens een geschikt kader om de aanbevelingen van de Commissie verder op te kunnen volgen. Wij zullen binnen dat kader de voorwaarden voor het gebruiken van die mogelijkheden nader uitwerken.

Positie nVWA

De nVWA heeft de regie over de uitvoering van de maatregelen op veterinair terrein en het toezicht daarop. Daarnaast heeft het Bureau Risicobeoordeling (BuRO) een wettelijke vastgelegde onafhankelijke rol om gevraagd en ongevraagd de ministers van VWS en EL&I kennisonderbouwde adviezen te geven. De Commissie zou willen komen tot een nVWA die op enige afstand van de ministeries zijn naam als onafhankelijke, deskundige «autoriteit» beter kan waarmaken. De autoriteitsfunctie van de nVWA kan zich naar onze mening uitstekend verder ontwikkelen binnen het juridische kader dat nu is voorzien in het wetgevingstraject rondom de nieuwe status van de nVWA als een baten-lastendienst. De concrete uitwerking hiervan vertaalt zich onder andere in het opnemen van de nVWA als deelnemer in het eerder genoemde humaan-veterinaire signaleringsoverleg.

Wij zijn ons terdege bewust van de belangen die nu en in de toekomst spelen rondom een uitbraak van zoönosen. Een aantal van de in het advies genoemde aanbevelingen is reeds opgepakt in het kader van de hierboven genoemde agenda voor de risicoanalysestructuur voor opkomende zoönosen. De Commissie heeft die implementatie nu voorzien van focus en urgentie. We gaan daar mee door. Niet om elk risico uit te sluiten maar om optimaal te kunnen reageren op toekomstige bedreigingen.

De minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

E. I. Schippers

De staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,

H. Bleker

Naar boven