28 286 Dierenwelzijn

Nr. 1323 BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 24 januari 2024

Op 28 september ontving ik van de Tweede Kamer het verzoek om te reageren op de brief over de huis- en hobbydierenlijst die KleindierNed op 19 september naar de leden van de vaste Kamercommissie van LNV heeft gestuurd. Hierbij voldoe ik aan dat verzoek.

KleindierNed deelt zijn zorgen over de huis- en hobbydierenlijst. Ik begrijp dat een verandering van dit formaat zorgen oplevert. Het wettelijk verbod op het houden van dieren in combinatie met de nieuwe huis- en hobbydierenlijst heeft gevolgen voor de samenleving. In deze brief geef ik informatie over de totstandkoming van de lijst en ga ik in op de zorgen van KleindierNed.

Wettelijk kader

KleindierNed geeft aan uit te gaan van het principe: «een dier mag gehouden worden mits». De Wet dieren gaat evenwel uit van «een dier mag niet gehouden worden, tenzij». De Wet dieren verbiedt het ons om dieren te houden, tenzij het gaat om dieren die door de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit zijn aangewezen. Dit verbod geldt om het welzijn van dieren te beschermen en het gevaar voor de mens te beperken. Een lijst met toegestane diersoorten voorkomt dat men diersoorten houdt die hiervoor niet geschikt zijn.

Systematiek achter de huis- en hobbydierenlijst

Uit rechtspraak van het Hof van Justitie van de EU in 2008 volgt dat het aanwijzen van dieren voor de huis- en hobbydierenlijst moet gebeuren op basis van objectieve en niet-discriminatoire criteria.1 Uit rechtspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) volgt dat de Europeesrechtelijke vereiste van wetenschappelijke objectiviteit en de beginselen van deskundigheid en transparantie van groot belang zijn bij de totstandkoming van de nieuwe huis- en hobbydierenlijst.

Eerst is er een toetsingskader ontwikkeld door de Wetenschappelijke adviescommissie positieflijst, bestaande uit onafhankelijke wetenschappers (Kamerstuk 28 286, nr. 1085). Dit toetsingskader gaat uit van risicofactoren voor dierenwelzijn en gevaar voor de mens. De risicofactoren zijn geclusterd in de volgende categorieën: letsel bij de mens, gezondheid van de mens (zoönosen), voedselopname van het dier, ruimtegebruik/veiligheid van het dier, thermoregulatie van het dier en sociaal gedrag van het dier. De eigenschappen en behoeften van het dier zijn hierbij het uitgangspunt, en niet de mogelijkheden die een houder heeft om hiermee om te gaan.

Het advies

Voor de beoordeling van de zoogdiersoorten is het Adviescollege huis- en hobbydierenlijst ingesteld. Dit adviescollege bestaat uit onafhankelijke wetenschappers. Het college heeft ruim 300 zoogdiersoorten beoordeeld aan de hand van het toetsingskader, waarbij gebruik is gemaakt van wetenschappelijke bronnen. Het advies resulteert in een lijst met 30 diersoorten. KleindierNed noemt de beoordeling theoretisch. De beoordeling gaat echter uit van daadwerkelijk aangetoonde risico’s, onderbouwd met wetenschappelijke bronnen.

Onafhankelijk advies

KleindierNed geeft aan op geen enkele wijze vooraf betrokken te zijn bij de totstandkoming van het toetsingskader en de beoordelingen van de diersoorten. Hierover merk ik op dat geen enkele belangenorganisatie betrokken is geweest bij deze processen. Dit was niet mogelijk, omdat uit rechtspraak over een eerdere lijst volgt dat dit de objectiviteit van de lijst in de weg staat.

Ook geeft KleindierNed aan dat het in de wetenschap gebruikelijk is dat een peer review plaatsvindt en wordt in de brief aangegeven dat dit volgens KleindierNed niet is gebeurd door vakgenoten met de juiste kwalificaties hiervoor. Dat ben ik niet met KleindierNed eens: in de beoordeling is juist wel gebruik gemaakt van peer-reviewed wetenschappelijke tijdschriften. Daarnaast heeft een wetenschappelijke en onafhankelijke leescommissie het conceptadvies en een selectie van beoordelingen kritisch bekeken.

Het feit dat er in het gepubliceerde advies een aantal fouten staat, zoals de Latijnse naam van de hond waar het onderdeel «familiaris» in het advies ontbreekt, is te betreuren. Tegelijkertijd heeft geen van deze fouten invloed op de lijst met toegestane diersoorten. We weten dat waar mensen werken, fouten worden gemaakt, hoe zorgvuldig we ook te werk gaan. KleindierNed stelt dat dit betekent dat de onderzoekers om deze reden niet de juiste kwalificaties zouden hebben. Dit is veel te kort door de bocht en onjuist. Het adviescollege bestaat uit onafhankelijke wetenschappers met expertise op de verschillende terreinen die van belang zijn bij het beoordelen van diersoorten voor de huis- en hobbydierenlijst.

Zoönosen

Kleindierned geeft aan het niet eens te zijn met de beoordeling van zoönosen bij een aantal diersoorten.

Het zoönose risico van de diersoort is bepaald door de ernst van de zoönose maal de kans de zoönose via dat dier op te lopen. Wat betreft de ernst gaat het om de ernst van het ziektebeeld bij de mens. Het adviescollege hanteert bij de beoordeling van soorten op het zoönose risico een stoplichtmodel waarbij rood staat voor een zeer hoog zoönoserisico en oranje voor een hoog zoönoserisico.

Hoewel in deze brief gefocust is op de risicofactor zoönosen, is op zowel de kat, de hond, als de Campbell’s dwerghamster de kleur oranje van toepassing. Het betreft diersoorten met ernstige zoönosen, maar waarvan de besmettingsroutes beheersbaar kunnen zijn en de daarvoor te nemen beheersmaatregelen haalbaar. Het adviescollege acht het niet juist wanneer in dit geval de diersoort direct in de hoogste risicoklasse (F) zou worden geplaatst, maar ook niet correct om het zoönose risico in het geheel niet te benoemen. Daarom is voor deze (en vele andere) diersoorten een signalering afgegeven. Het feit dat deze zoönosen voorkomen heeft geen gevolgen voor de eindscore van de diersoort.

Chinchilla

KleindierNed geeft aan dat de lengte van de dracht van de chinchilla niet goed is aangegeven. Dit klopt, dit is inderdaad een fout in het advies. Het verandert de uitkomst van de beoordeling van de chinchilla echter niet. Ook geeft KleindierNed aan de chinchilla onterecht als enige soort scoort op het nodig hebben van zandbaden voor de vachtverzorging en dat dit zand te koop is in dierenwinkels. Het feit dat het zand te koop is betekent echter niet dat de risicofactor niet van toepassing is. Bij de beoordelingen is de houderijpraktijk niet meegenomen. De rechter oordeelde dat het vorige advies voor een positieflijst niet deskundig en onafhankelijk tot stand was gekomen omdat vertegenwoordigers van stakeholders betrokken waren bij de beoordeling van de diersoorten. Dit betekent dat er bij de totstandkoming van de voorgenomen lijst geen ruimte was voor het meenemen van de houderijpraktijk per diersoort. Bovendien is het uitgangspunt dat alleen diersoorten toegestaan zijn voor de houderij waarvan het risico bij het houden beperkt is. De chinchilla scoort in vier risicocategorieën en valt daarmee in risicoklasse E. Het risico’s van het houden van dit dier zijn daarmee te groot om te worden toegestaan.

Domesticatie en habituatie

KleindierNed stelt dat de keuze om habituatie buiten beschouwing te laten, leidt tot onlogische uitkomsten voor de diersoorten die wel en niet gehouden mogen worden. In het schriftelijk overleg van 20 juli 2023 (Kamerstuk 28 286, nr. 1304) heb ik toegelicht waarom habituatie niet is meegenomen en domesticatie wel. Habituatie is sterk afhankelijk van de ervaring en deskundigheid van de houder. De mate waarin dieren gehabitueerd kunnen raken aan gevangenschap varieert sterk tussen diersoorten en dikwijls ook binnen de diersoort. Dit betekent dat niet alle dieren die in gevangenschap zijn opgegroeid automatisch gehabitueerd zijn. Bovendien gaat habituatie met name over tolerantie voor de aanwezigheid van mens. De fysiologische en ethologische behoeften van een dier veranderen niet door habituatie, waardoor alsnog een onaanvaardbaar risico op dierenwelzijnsaantasting en gevaar voor de mens ontstaat. Daarom is habituatie geen goede maatstaf om te bepalen of een diersoort geschikt is om als huis- of hobbydier te houden.

Tot slot

Ik realiseer mij dat de gevolgen van de invoering van de huis- en hobbydierenlijst voelbaar zijn voor mensen die dieren houden die niet op de lijst staan en voor ondernemers in dit veld. Ik voorzie in overgangsrecht voor mensen die dieren houden die niet op de voorgenomen lijst staan. Het uitgangspunt van de wet, het dierenwelzijnsbeleid en ook van de huis- en hobbydierenlijst, is dat het welzijn van dieren voorop staat en dat de veiligheid van mensen wordt beschermd.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, P. Adema


X Noot
1

Zaak Andibel (C-219/07, d.d. 18 juni 2008).

Naar boven