28 286 Dierenwelzijn

Nr. 1261 BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 6 juli 2022

Met deze brief informeer ik de Tweede Kamer over een aantal toezeggingen die ik heb gedaan tijdens het commissiedebat Dierenwelzijn van 20 april jl. (Kamerstuk 28 286, nr. 1256) en een aantal overige toezeggingen en moties op het gebied van dierenwelzijn en diergezondheid. Daarnaast bied ik u het RDA-rapport «Doden van dieren aan het licht» aan. De volgende onderwerpen komen in de brief aan bod:

  • Toezegging aan het lid Wassenberg over een feitenrelaas omtrent olifant Buba (Kamerstuk 28 286, nr. 1256).

  • Toezegging aan het lid Graus om contact op te nemen met de Minister van Justitie en Veiligheid over de capaciteit van het Veterinair Forensisch Team (Kamerstuk 28 286, nr. 1256).

  • Toezegging aan het lid Wassenberg om het position paper over het «handelsverbod voor gezelschapsdieren die in Nederland niet gefokt mogen worden» te bestuderen (Kamerstuk 28 286, nr. 1256).

  • Toezegging aan de leden Wassenberg en Beckerman om te kijken naar de handelsbeperkingen voor doorgefokte honden en Scottish Fold aanpak in Vlaanderen (Kamerstuk 28 286, nr. 1256).

  • Motie van de leden Beckerman en Vestering (Kamerstuk 28 286, nr. 1188) en motie van de leden Beckerman en Boswijk (Kamerstuk 28 286, nr. 1196) over een onderzoek naar een verbod op het doden van haantjes.

  • Motie van de leden Vestering en Boswijk inzake waterverstrekking aan vleeskuiken(ouderdieren) (Kamerstuk 35 925 XIV, nr. 52).

  • Toezegging aan het lid van der Plas om te bekijken of een labelingschema kan bijdragen aan de harmonisatie van dierenwelzijnsstandaarden (Kamerstuk 28 286, nr. 1256).

  • Toezegging invulling van de open normen over nood- en alarmsystemen in stallen (Kamerstuk 28 286, nr. 1130).

  • Toezegging om de Tweede Kamer voor de zomer te informeren over de voortgang en planning van de aanpak van stalbranden (Kamerstuk 35 925 XIV, nr. 149).

  • Aanbieden RDA-rapport «Doden van dieren aan het licht».

  • Toezegging aan het lid Dik-Faber om de Tweede Kamer op de hoogte te stellen van de voortgang van het onderzoeksprogramma Veehouderij en Gezondheid Omwonenden (VGO) III (Kamerstuk 29 683, nr. 242).

Welzijn van gezelschapsdieren en niet-productiedieren

Toezegging aan het lid Wassenberg over een feitenrelaas over olifant Buba (Kamerstuk 28 286, nr. 1256)

Tijdens het commissiedebat Dierenwelzijn van 20 april jongstleden heb ik de Tweede Kamer toegezegd om verder uit te zoeken hoe de overdracht van olifant Buba aan een dierenpark in Hongarije is verlopen en u daarover te informeren. Daarnaast hebben de leden gevraagd of het mogelijk is om olifant Buba terug te halen naar Nederland.

In februari van dit jaar heeft de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) een gezondheidscertificaat (TRACES-certificaat) afgegeven voor olifant Buba, dat nodig is voor intracommunautair handelsverkeer. Het dier is geschikt bevonden voor het geplande vervoer overeenkomstig de bepalingen van de Transportverordening (EG nr. 1/2005 van de Raad). De NVWA heeft verder op basis van een inspectie geconstateerd dat er bij de overdracht van Buba naar Hongarije geen overtredingen zijn begaan van de voorwaarden van de ontheffing en van de diergezondheidseisen.

Naast veterinaire regelgeving geldt er ook CITES-regelgeving. Voor de overdracht van een Afrikaanse olifant binnen de EU is een EU-certificaat nodig. Nederland heeft geen EU-certificaat afgegeven voor de overdracht. Dit kan evenwel door een andere EU-lidstaat zijn gedaan. Er is eerder een EU-certificaat door Duitsland afgegeven voor Buba voor het meereizen met het circus. De Hongaarse CITES-autoriteiten doen momenteel onderzoek naar de overdracht en beoordelen hierbij of de juiste CITES-papieren aanwezig zijn.

Net als mijn voorgangster, die veel moeite heeft gedaan om een goede opvanglocatie voor olifant Buba te zoeken, betreur ik het dat het dier eerder dit jaar is verplaatst naar de locatie in Hongarije. Ik zie geen mogelijkheid om Buba terug naar Nederland te halen.

Bij deze brief is een tabel opgenomen met een tijdlijn waarin de verschillende acties van NVWA en de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) omtrent de overdracht van olifant Buba naar een dierenpark in Hongarije staan vermeld.

Toezegging aan het lid Graus om contact op te nemen met de Minister van Justitie en Veiligheid over de capaciteit van het Veterinair Forensisch Team (Kamerstuk 28 286, nr. 1256)

Tijdens het commissiedebat Dierenwelzijn van 20 april jl. heb ik de Tweede Kamer toegezegd contact op te nemen met de Minister van Justitie en Veiligheid op de vraag voor extra inzet van 2 fte bij het Veterinair Forensisch Team van de Stichting Forensisch Dierenonderzoek (FDOZ). Er is hierover contact geweest met het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Meerdere organisaties in Nederland, de Universiteit Utrecht, Wageningen University & Research, de Gezondheidsdienst voor Dieren en de FDOZ, leveren vanuit hun eigen expertisegebied diensten op het gebied van (forensische) obducties op dieren. De FDOZ is gespecialiseerd in forensische obducties gericht op geweldsletsel en levert daarmee een belangrijke dienst aan de politie. De politie neemt regelmatig en naar tevredenheid diensten af van de FDOZ. Mijn collega en ik onderstrepen het belang van de FDOZ, maar omdat de FDOZ een private stichting is die binnen een markt diensten levert, is het in principe niet aan het departement of de politie om zich te mengen in diens bedrijfsvoering en personeelsbeleid.

Toezegging aan het lid Wassenberg om het position paper over het «handelsverbod voor gezelschapsdieren die in Nederland niet gefokt mogen worden» te bestuderen (Kamerstuk 28 286, nr. 1256)

Ik heb de Tweede Kamer beloofd dat ik het position paper over het «handelsverbod voor gezelschapsdieren die in Nederland niet gefokt mogen worden» te bestuderen en daar waar ik mogelijkheden zie om een handels- en importverbod in te stellen, dit ook te doen. Hiervoor heb ik het door de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde (KNMvD), namens 11 organisaties, aangeboden position paper bestudeerd en aansluitend is er een goed gesprek gevoerd met de KNMvD, Dier&Recht en de Dierenbescherming, die de position paper mede hebben onderschreven. De paper ziet vooralsnog op een zeer beperkt aantal diersoorten en -rassen.

Het is mij na het bestuderen van de position paper en het gesprek met voornoemde partijen duidelijk geworden dat een handels- en importverbod denkbaar is voor een beperkte groep, namelijk de kortsnuitige honden ouder dan 1 jaar, de Bambino Sphynx en de Scottisch Fold. Dit omdat van deze dieren aan de grens beoordeeld kan worden of het dieren betreft waarmee gefokt zou mogen worden. Ik moet echter nog meer uitzoeken over de handhaafbaarheid en proportionaliteit en wil het ook Europees toetsen, voordat ik kan beoordelen of dit/een dergelijk verbod voor een beperkte groep daadwerkelijk mogelijk is. Ik benut de komende periode om dit verder uit te zoeken en informeer de Tweede Kamer na het zomerreces over mijn oordeel.

Naast de toezegging aan het lid Wassenberg op dit onderwerp heeft de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit op 18 mei 2022 verzocht om een afschrift van mijn reactie op de hierboven genoemde position paper van de KNMvD. Omdat dit paper is besproken met de betreffende organisatie, is er geen afschrift van mijn reactie om te sturen aan de Tweede Kamer. Ik ga ervan uit dat met bovenstaande toelichting en het gesprek met de betreffende organisaties dit verzoek voldoende behandeld is.

Toezegging aan de leden Wassenberg en Beckerman om te kijken naar de handelsbeperkingen voor doorgefokte honden en Scottish Fold aanpak in Vlaanderen (Kamerstuk 28 286, nr. 1256)

In het commissiedebat Dierenwelzijn van 20 april jl. heb ik toegezegd contact op te nemen met Vlaanderen over het fokverbod met de Scottish Fold en het convenant dat Vlaanderen heeft gesloten met Hongarije.

De Vlaamse overheid ziet een verbod voor de Scottish Fold als enige uitweg, omdat ook als dit ras wordt gekruist met een gezonde ouder er voor een deel ongezonde kittens worden geboren. In Nederland is het fokken van Scottish Fold katten dan ook verboden. Voor gezelschapsdieren met schadelijke kenmerken («doorgefokte dieren») die door kruisen met een gezonde ouder enkel gezonde nakomelingen krijgen wil Vlaanderen geen fok- en handelsverbod instellen.

Ten aanzien van het convenant met Hongarije, heeft Vlaanderen aangegeven dat het een uitwisseling betreft van regelgeving en wijze van controleren op het gebied van welzijn en gezondheid. Daarnaast is het de bedoeling dat Vlaamse en Hongaarse inspecteurs samen gaan controleren bij fokkers in Hongarije. Tot nu toe is dit niet gebeurd. Voornoemd convenant is door Vlaanderen in de eerste plaats gericht op het verminderen van gezondheidsproblemen verbonden aan de invoer van jonge pups.

Vlaanderen geeft verder aan dat een convenant met één land niet afdoende is en beoogt daarom op termijn een soortgelijke convenant met twee andere exporterende landen (Tsjechië en Slovakije). Vlaanderen hoopt bovenal op regelgeving op Europees niveau, gericht op het fokken van gezonde honden en katten. Ik zie dat er vooral winst te behalen is door dit Europees op te pakken, daar wil ik me de komende tijd dan ook voor inzetten. Dit wordt besproken in de «Voluntary initiative group health & welfare of pets in trade» onder het EU-platform dierenwelzijn, voorgezeten door Nederland.

Welzijn van landbouwhuisdieren

Motie-Beckerman en Vestering (Kamerstuk 28 286, nr. 1188) en motie-Beckerman en Boswijk (Kamerstuk 28 286, nr. 1196) over een onderzoek naar een verbod op het doden van haantjes

Zoals de Tweede Kamer is geïnformeerd in een voortgangsbrief dierenwelzijn van 23 november 2021 (Kamerstuk 35 925 XIV, nr. 21), is er een Stuurgroep ingericht onder leiding van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit met verschillende sectorpartijen en de Dierenbescherming. Het doel van deze Stuurgroep is om met een advies te komen op welke wijze er een verbod kan komen op het doden van eendagshaantjes die goed is voor dier, boer en consument (motie-Beckerman en Boswijk). Begin dit jaar heeft de Stuurgroep de opdracht gegeven onderzoek uit te voeren naar enerzijds de technische aspecten bij het doden van eendagshaantjes en de alternatieven door AviConsult en Wageningen University & Research (WUR), en anderzijds naar de ethische aspecten die hierbij komen kijken. Dit laatste wordt uitgevoerd door Centre for Sustainable Animal Stewardship (CenSaS). In het onderzoek naar de technische aspecten wordt onder andere gekeken naar de huidige situatie, de haalbaarheid en impact van bekende alternatieve methodes als in-ovo (geslachtsbepaling van embryo's in het ei), het opfokken van haantjes en dubbeldoelkippen, en naar de wetgeving en gevolgen daarvan in andere Europese landen. Om hierover een goed en volledig beeld te krijgen zijn er naast literatuuronderzoek ook veel interviews gehouden met betrokkenen. Het onderzoek zit in de afrondende fase en zal op korte termijn worden opgeleverd aan de Stuurgroep. Op basis van deze rapporten stelt de Stuurgroep een advies op dat ik verwacht na de zomer. Dat betekent dat ik dit onderzoek en mijn besluit op basis van dit onderzoek naar verwachting na de zomer aan de Tweede Kamer kan sturen. Dit is later dan ik had gehoopt, maar gezien de complexiteit van het onderwerp en het belang dat recht wordt gedaan aan het grondige onderzoek dat nu wordt uitgevoerd, wel nodig.

Motie van leden Vestering en Boswijk inzake waterverstrekking vleeskuiken(ouderdieren) (Kamerstuk 35 925 XIV, nr. 52)

Met de motie van leden Vestering en Boswijk van december 2021 wordt de regering verzocht niet langer toe te staan dat vleeskuikens en vleeskuikenouderdieren geen permanente toegang hebben tot drinkwater. Hieronder licht ik toe hoe ik invulling geef aan deze motie.

Het verstrekken van water aan dieren is in de wetgeving open geformuleerd. Volgens artikel 1.7 Besluit houders van dieren dient degene die een dier houdt, er zorg voor te dragen dat een dier toegang heeft tot een toereikende hoeveelheid water van passende kwaliteit of op een andere wijze aan zijn behoefte aan water kan voldoen. De open norm maakt handhaving voor de NVWA lastig. Dat is aanleiding geweest voor het rapport van Buro waar in de motie op gedoeld wordt.

Voor vleeskuikens is in de Integrale Keten Beheersing (IKB) Kip reeds vastgelegd dat deze dieren onbeperkte toegang hebben tot drinken. Voor vleeskuikens wordt dus privaat invulling gegeven aan de motie. De NVWA kan hier in haar controles op de naleving van artikel 1.7 van voornoemd besluit goed mee uit de voeten.

Naar aanleiding van een eerdere toezegging van mijn voorganger en deze motie is de afgelopen tijd meermaals overlegd met de vleeskuikenouderdierensector. De sector heeft een Plan van aanpak watervoorziening vleeskuikenouderdieren opgesteld. Met het plan van aanpak wordt beoogd zo optimaal mogelijk aan te sluiten bij de behoefte aan water van vleeskuikenouderdieren tijdens opfok- en legperiode. Daarbij is rekening gehouden met het natuurlijk gedrag en het minimaliseren van negatieve bijeffecten. Negatieve bijeffecten bestaan onder andere uit vernatting van het strooisel in de stal met risico op pootproblemen. De vernatting ontstaat door het knoeien met water en door het risico op verteringsproblemen door teveel water. In de IKB-voorschriften zullen uiterlijk 1 juni 2023 minimale periodes van waterverstrekking zijn opgenomen gedurende de lichtperiode. Wijzigingen van IKB-voorschriften lopen volgens procedure en hebben in principe één wijzigingsmoment per jaar, de sector bekijkt of eerdere aanpassing mogelijk is. Daarnaast wordt door de sector actief ingezet op het delen van ervaringen tussen de houders. Waterverstrekking conform het IKB-voorschrift kan ook door de NVWA worden gecontroleerd en gehandhaafd in relatie tot artikel 1.7 van voornoemd besluit. Met dit plan van aanpak en de verankering ervan in de IKB wordt voldoende via de private weg invulling gegeven aan deze motie. Ik blijf in contact met de sector over de stand van zaken.

Toezegging aan het lid Van der Plas om te bekijken of een labelingschema kan bijdragen aan de harmonisatie van dierenwelzijnsstandaarden (Kamerstuk 28 286, nr. 1256)

Tijdens het commissiedebat Dierenwelzijn van 20 april jl. heb ik toegezegd terug te komen op de vraag van het lid Van der Plas over hoe eventuele labeling van dierenwelzijn eruit kan gaan zien en hoe zich dit verhoudt tot de import van voedingsmiddelen uit landen buiten de EU.

De Europese Commissie is, zoals aangekondigd in de Farm to Fork-strategie, een herziening van de dierenwelzijnswetgeving gestart. Nederland heeft op de publieke consultatie van de Commissie over de herziening van de dierenwelzijnsregelgeving gereageerd (Kamerstuk 22 112, nr. 3392). In het kader van de herziening verkent de Commissie de mogelijkheden van een Europees dierenwelzijnslabel. Zij ziet hier aanleiding toe omdat uit de Eurobarometer uit 2016 blijkt dat consumenten binnen de EU beter geïnformeerd willen worden over de condities waaronder landbouwhuisdieren worden gehouden. In de loop der tijd zijn er verschillende dierenwelzijnsetiketteringsschema’s met verschillende eisen ontwikkeld in verschillende lidstaten. Dit schept volgens de Commissie onduidelijkheid voor consumenten en leidt tot oneerlijke marktvoorwaarden voor bedrijven in verschillende lidstaten. Een onderdeel van de verkenning is ook of geïmporteerde producten moeten worden meegenomen met een dergelijk label, waarbij van belang is dat aan de regels van de World Trade Organisation wordt voldaan. Ik vind het een goede zaak dat de Commissie dit onderzoekt en volg dit proces nauwlettend. Een voorstel tot wijziging van de dierenwelzijnsregelgeving is voorzien voor eind 2023.

Toezegging invulling van de open normen over nood- en alarmsystemen in stallen (Kamerstuk 28 286, nr. 1130)

In het verleden hebben incidenten plaatsgevonden waarbij de kunstmatige ventilatie in stallen uitviel, en het noodsysteem en/of het alarmsysteem niet of niet op tijd in werking trad. Als gevolg hiervan zijn dieren overleden door verstikking. In artikel 2.5 van het Besluit houders van dieren staan een aantal open normen over nood- en alarmsystemen in stallen waarbij de gezondheid en het welzijn van dieren afhankelijk zijn van een kunstmatig ventilatiesysteem. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om een «passend» noodsysteem en het alarmsysteem dat «regelmatig» wordt getest. Omdat het open normen zijn, bestaat het risico dat deze niet eenduidig worden uitgevoerd en hier niet consistent op gehandhaafd kan worden. Daarom wordt er gewerkt aan de invulling van deze open normen. Voor de invulling zijn een ontwerpbesluit en -regeling opgesteld. Het ontwerpbesluit doorloopt momenteel de officiële procedure. Naar verwachting ontvangt de Tweede Kamer het ontwerpbesluit na het zomerreces in het kader van de voorhangprocedure. Bovendien is op donderdag 16 juni 2022 de internetconsultatie1 van de onderliggende concept ministeriële regeling gestart. In deze regeling staan de conceptnormen die aan nood- en alarmsystemen gesteld worden. Deze normen gaan bijvoorbeeld over de aanwezigheid van een noodstroomaggregaat op het bedrijf en over het maandelijks testen van het alarmsysteem. Tijdens de internetconsultatie kunnen het bedrijfsleven, dierenartsen, sectorpartijen en andere betrokkenen of belangstellenden kennisnemen van de nieuwe regeling en hebben zij de mogelijkheid om hierop te reageren. Ik streef ernaar om de normen in dit besluit met onderliggende regeling voor de zomer van 2023 in werking te laten treden.

Toezegging om de Tweede Kamer voor de zomer te informeren over de voortgang en planning van de aanpak van stalbranden (Kamerstuk 35 925 XIV, nr. 149)

De afgelopen maanden is gewerkt aan de nadere uitwerking van de aangescherpte aanpak van stalbranden zoals aangekondigd in de brief van 8 oktober 2021 (Kamerstuk 35 925 XIV, nr. 7). Zoals ik op 21 april jl. aan de Kamer heb gemeld (Kamerstuk 35 925 XIV, nr. 149), zou ik de Kamer voor de zomer informeren over de voortgang en planning van de aanpak van stalbranden. Met onderstaande toelichting geef ik invulling aan die toezegging.

Regelgeving

Een belangrijk onderdeel van de aangescherpte aanpak is het zoveel mogelijk voorkomen van brand. Hiervoor bereid ik twee maatregelen voor. Ten eerste de verplichte keuring van elektra- en zonnestroominstallaties. Waarbij grotere veehouderijen2 iedere drie jaar een keuring moeten laten uitvoeren en de overige veehouderijen iedere vijf jaar. De afgelopen periode is verkend volgens welke best beschikbare norm de keuringen uitgevoerd moeten worden. Hierbij is uitgebreid onderzocht welke normen er al bestaan en of die geschikt zouden zijn voor deze keuringen in de veehouderij. Gebleken is dat er nog geen bestaande norm bestaat die specifiek ziet op het uitvoeren van dergelijke keuringen in de veehouderij. Ik heb overwogen om specifiek voor de veehouderij een norm voor de keuring van elektra- en zonnestroominstallaties te laten ontwikkelen. Dit blijkt echter niet nodig, omdat de reeds bestaande normen voor het uitvoeren van deze keuringen ook geschikt zijn voor toepassing in de veehouderij. Voor de verdere uitwerking van deze maatregel zal ik dus aan gaan sluiten bij de bestaande normen. Omdat deze keuring is aan te merken als een zogeheten conformiteitsbeoordeling als bedoeld in het kabinetsstandpunt over conformiteitsbeoordeling en accreditatie, zal bij de uitwerking van deze regelgeving worden aangesloten bij dit kabinetsstandpunt. Dat betekent onder meer dat de instanties die de keuringen beoordelen (CBI’s: conformiteitsbeoordelingsinstanties) onafhankelijk, onpartijdig en deskundig dienen te zijn.

De tweede preventieve maatregel die ik aan het voorbereiden ben is de jaarlijkse visuele keuring voor alle veehouderijen, waarin brandveiligheidsmanagement op de veehouderijlocatie centraal staat. In tegenstelling tot de keuring van elektra- en zonnestroominstallaties bestaat er voor deze keuring nog geen norm. Daarom ben ik samen met verschillende partijen als LTO, onderzoekers en verzekeraars, in gesprek om de brandveiligheidseisen in kaart te brengen die van belang zijn voor een gedegen veiligheidsmanagement op veehouderijbedrijven. Deze brandveiligheidseisen zullen vervolgens de basis vormen voor het opstellen van een norm op basis waar van de verplichte jaarlijkse visuele keuring uitgevoerd zal gaan worden. Bij het in kaart brengen van de brandveiligheidseisen wordt, voor zover mogelijk, onderscheid gemaakt in eisen voor verschillende diercategorieën en de grootte van de veehouderijen. Waarbij de insteek is om voor grotere veehouderijen strengere brandveiligheidseisen te stellen.

Deze jaarlijkse keuring heeft als doel om te zorgen voor inzicht op de grootste brandveiligheidsrisico’s en zal gaan bijdragen aan de bewustwording hiervan. De in de brief van 8 oktober 2021 aangekondigde verplichting voor grote veehouderijen om een (brand)veiligheidsmanagement cursus te volgen ziet ook op het vergroten van bewustwording en kennis over brandveiligheid. Aangezien de jaarlijkse keuring en de cursus beide bijdragen aan hetzelfde doel heb ik besloten om deze maatregelen te gaan combineren. Ik ben voornemens een educatief karakter aan de verplichte jaarlijkse visuele keuring toe te voegen. Tijdens de jaarlijkse visuele keuring wordt namelijk vastgesteld of het veiligheidsmanagement op de veehouderijlocatie op orde is. Hier zal de veehouder bij betrokken worden. De veehouder zal worden geïnformeerd over de bevindingen van de visuele keuring en krijgt ter plaatse advies om de brandveiligheidsrisico’s op de betreffende locatie te minimaliseren. Bij de verdere uitwerking van deze maatregel kijk ik hoe gezorgd kan worden dat in ieder geval de betrokkenen die invloed hebben op de bedrijfsvoering van grotere veehouderijen bewust gemaakt worden van de brandveiligheidsrisico’s op de veehouderijlocatie(s) onder hun verantwoordelijkheid.

Naast deze preventieve maatregelen bereid ik ook een schadebeperkende maatregel voor. Zoals in de brief van 8 oktober 2021 is aangegeven wordt onderzocht of het compartimenteren van de technische ruimte(s) met ten minste 60-minuten brandwerend materiaal verplicht kan worden gesteld voor alle bestaande stallen van grotere veehouderijen. Om deze maatregel uit te kunnen werken heb ik nadere informatie nodig over hoe compartimenteren van de technische ruimte in de praktijk bij verschillende type stallen vormgegeven kan worden en wat de daarmee samenhangende kosten zijn. WUR voert momenteel een onderzoek uit om dit in kaart te brengen, ik verwacht dat dit onderzoek na de zomer is afgerond. Op basis van de uitkomsten van dat onderzoek, zal ik deze maatregel verder uitwerken. WUR heeft ook een inventarisatie uitgevoerd naar preventieve detectie- en automatische blussystemen voor veestallen. Deze inventarisatie is als bijlage bij deze brief gevoegd. Er is een inschatting gemaakt of deze technieken, die toezien op het detecteren van brandgevaarlijke afwijkingen in elektrische installaties en apparaten, voordat daadwerkelijk brand uitbreekt, effectief en toepasbaar zijn in veestallen. Omdat er onvoldoende kwantitatieve data beschikbaar zijn over de oorzaken van stalbranden, kon er enkel een inschatting gemaakt worden door experts. WUR adviseert om de uitkomsten te betrekken in verdere vervolgstappen en benadrukt het belang van maatwerk en een integrale aanpak.

Mede op basis van dit rapport van WUR en gesprekken met betrokken partijen ben ik tot de conclusie gekomen dat het goed zou zijn om naast compartimentering van de technische ruimte ook te kijken of er voor bestaande stallen ook andere schadebeperkende maatregelen mogelijk zijn die wellicht efficiënter en effectiever zijn, zoals bijvoorbeeld mistsystemen. Bij de verdere uitwerking van deze maatregel zal ik dan ook rekening houden met het feit dat ook andere type maatregelen de schade van een ontstane brand kunnen beperken indien deze effectief blijken.

De inzet is om de internetconsultatie van het ontwerp van de algemene maatregel van bestuur (amvb), die de hiervoor beschreven maatregelen zal bevatten, eind 2022 te starten. De komende maanden wordt de inhoud van de ontwerp amvb verder uitgewerkt. Een ontwerp van deze amvb zal worden voorgehangen bij beide Kamers der Staten-Generaal. De verwachting is dat de amvb in 2023 kan worden vastgesteld, waarna zij op 1 januari 2024 in werking kan treden.

Zonnestroominstallaties

In de Kamerbrief van 8 oktober 2021 is aangekondigd dat er gesprekken gevoerd gaan worden met de betrokken partijen om tot een oplossing te komen om het ondeugdelijke leggen van zonnestroominstallaties tegen te gaan. Het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) voert gesprekken met verschillende betrokken partijen om zo bij te dragen aan een betere situatie rondom de brandveiligheid van zonnestroomdaken. De Nederlandse zonne-energiesector heeft inmiddels de nodige stappen gezet om de kwaliteit en veiligheid van zonnestroomdaken te borgen. Er zijn nieuwe normen vastgesteld op basis waarvan onafhankelijk kan worden vastgesteld dat een zonnestroomdak brandveilig is. En er is een erkenningsregeling waarmee de kwaliteit van zonnestroominstallateur kan worden aangetoond. Daarnaast beschrijven de gecertificeerde inspectiemethode SCIOS Scope 12 en de inspectiemethode als de «Gedragscode zon op grote daken» van Holland Solar», wat er nodig is om een goed en veilig zonnestroomdak te realiseren. Ik zal deze ontwikkelingen blijven volgen.

Brandcompartimenten

In de Kamerbrief van 8 oktober 2021 was tevens aangegeven dat in overleg met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) bekeken zou worden of het wenselijk is een maximumgrens te stellen aan de grootte van brandcompartimenten in nieuw te bouwen en te verbouwen veehouderijen. Dit vanuit het oogpunt dat er dan minder dieren in een stal kunnen staan die bij brand kunnen omkomen. De conclusie is dat het niet proportioneel is om een maximumgrens te stellen. Momenteel bepaalt het Bouwbesluit dat een brandcompartiment groter mag zijn dan 2.500 m2mits het qua brandveiligheid gelijkwaardig is aan stallen kleiner dan 2.500 m2. Om een brandcompartiment groter dan 2.500 m2 te mogen bouwen, moeten er dus aanvullende brandveiligheidsmaatregelen genomen worden die moeten zorgen voor een (aan kleinere brandcompartimenten) gelijkwaardige brandveiligheid. Denk hierbij aan de aanwezigheid van brandblussystemen of keuringen aan installaties.

Door dit zogenoemde gelijkwaardigheidsbeginsel zijn grotere brandcompartimenten even brandveilig als kleinere. Hier staat tegenover dat het stellen van een maximumgrens aan de grootte van brandcompartimenten zeer kostbaar zou zijn voor veehouders. Zij zouden bij verbouw of nieuwbouw méér brandcompartimenten moeten bouwen om eenzelfde aantal dieren te kunnen houden. Dit zou daarnaast effect kunnen hebben op de technische installaties in stallen, zoals ventilatiesystemen, die niet door compartimenten heen kunnen werken en in ieder compartiment afzonderlijk moeten worden geïnstalleerd. Dit alles terwijl de brandveiligheid op zichzelf niet zou worden vergroot. Het instellen van een maximumgrens zou bovendien een aanpassing vergen van het Bouwbesluit. Een dergelijke aanpassing van het Bouwbesluit, enkel voor veestallen, zou ingaan tegen het hiervoor genoemde gelijkwaardigheidsbeginsel, dat een belangrijk principe is van het Bouwbesluit en breder wordt overgenomen in de toekomstige Omgevingswet. Dit principe biedt meer ruimte voor maatwerk, stimuleert innovatie, en voorkómt onnodig knellende overheidsregels. Alles overwegende, wegen de potentiële baten voor de brandveiligheid van het stellen van een maximumgrens aan brandcompartimenten niet op tegen de lasten voor veehouders. Dit is tevens relevant voor de eventuele beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregel in het licht van artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), dat – kort gezegd – het eigendomsrecht beschermt. Ingrijpen in het eigendomsrecht (in casu: de eigendom van de stallen en/of grond) is mogelijk, maar moet proportioneel zijn. Deze argumenten sterken mijn afweging om deze maatregel niet verder uit te werken en in te zetten op de eerder genoemde maatregelen die ik wél proportioneel en effectiever acht.

Innovaties en onderzoek

De brandveiligheid van stallen is een belangrijk onderdeel van de integrale verduurzaming van de veehouderij. Door innovaties en ontwikkelingen op andere beleidsterreinen, zoals emissiereducerende technieken en zonnestroominstallaties op het dak kan het risico op stalbranden vergroten. Daarom voert WUR in opdracht van mijn ministerie een analyse uit naar welke technologische innovaties en bedrijfsmatige ontwikkelingen de stalbrandveiligheid kunnen verslechteren en uit welke wet- en regelgeving of beleid deze voortkomen. De uitkomsten van dit onderzoek worden voor het einde van dit jaar verwacht. In dit onderzoek wordt tevens gekeken hoe de overlevingskans van dieren bij brand vergroot kan worden.

Helaas kan het bij brand ook voorkomen dat er (zwaar) gewonde dieren zijn, die lijden en geëuthanaseerd moeten worden. WUR heeft onderzoek uitgevoerd naar dodingsmethodes van groepen dieren na een stalbrand. Dit rapport «Methoden om groepen dieren te doden na een stalbrand» vindt u bijgevoegd als bijlage. Dit inzicht is van belang om te kunnen besluiten welke dodingsmethode het best bruikbaar is in de betreffende situatie en bevat een afwegingskader voor dierenartsen. Ik zal dit rapport onder de aandacht brengen bij de brancheorganisaties voor dierenartsen.

Feitelijke vragen

Tot slot kom ik terug op een aantal feitelijke vragen die de Kamer heeft gesteld op 12 november 20213 over de aanpak van stalbranden. Bij de beantwoording van vraag 4, 24 en 25 van die feitelijke vragen is aangegeven dat hier meer uitzoektijd voor nodig was. Inmiddels kan ik deze vragen beantwoorden.

Betreffende de brandveiligheidseisen voor respectievelijke nieuwe stallen in Duitsland en België weet ik het volgende:

In Duitsland is slechts een klein deel federaal geregeld. De machtigingsbepaling van de wet op het dierenwelzijn machtigt het Bondsministerie van Voedselvoorziening en Landbouw om bij verordening, met instemming van de Bundesrat, bepalingen vast te stellen betreffende voorschriften voor veiligheidsmaatregelen. Dit in geval van technische storingen of in geval van brand, voor zover dit noodzakelijk is voor de bescherming van de dieren. Regelgeving ten aanzien van brandveiligheid is per deelstaat geregeld, waardoor het lastig is om hier een eenduidig antwoord op te formuleren.

In België gelden er sinds 20094 strengere regels voor stalbouw, zowel voor nieuwbouw als voor uitbreiding. Zo moet er een automatische branddetectie, rook- en warmteafvoer en een alarminstallatie aanwezig zijn. Verder moet elke stal beschikken over een gunstig keuringsattest van de elektrische installatie zonder inbreuken, ouder dan 5 jaar oud.

Daarnaast heb ik contact gehad met de Brandweer Nederland over de cijfers omtrent de afwezigheid van voldoende bluswater. Deze cijfers worden niet geregistreerd. Over de dieren die gered/overleden zijn door het vallen in mestputten in 2020 en 2021 kan ik aangeven dat de Brandweer enkel registreert hoe vaak zij zijn uitgereden voor een melding omtrent een dier in een mestput, kelder of bassin. In 2020 was dit 222 keer en in 2021 was dat 217 keer. Verdere informatie is niet beschikbaar.

De komende tijd zal hard worden gewerkt aan de verdere uitwerking van de aangescherpte aanpak stalbranden, zodat eind dit jaar nieuwe regelgeving in procedure kan worden gebracht. Ik zal uw Kamer voor het einde van dit jaar weer informeren over de stand van zaken.

RDA-rapport «Doden van dieren aan het licht»

Hierbij zend ik de Tweede Kamer de zienswijze «Doden van dieren aan het licht. Verschuivende visies, veranderende discussies.» die de Raad voor Dierenaangelegenheden (RDA) op 19 mei jl. heeft gepubliceerd. De RDA heeft deze zienswijze op eigen initiatief opgesteld. De RDA gaat in de zienswijze in op de vraag wat de veranderende mens-dierrelatie in vijf concrete scenario’s betekent voor de opvattingen over het doden van dieren. Welke vragen, conflicten en dillema’s zien zij wanneer we dieren doden voor het voorkomen of beheersen van overlast, het beëindigen van lijden, het niet voldoen aan het beoogde doel, dierziektebestrijding en het nut voor de mens.

De RDA concludeert dat het doden van dieren een thema betreft waar mensen veel ongemak bij voelen, en wat in beweging is. Daarnaast vraagt de complexiteit van het onderwerp een reflecterende houding van alle stakeholders. Ik waardeer het initiatief van de RDA voor dit rapport. De zienswijze draagt bij aan het complexe publiek debat waarin we met uiteenlopende, betrokken partijen de dialoog voeren over het doden van dieren.

In de zienswijze geeft de RDA vier concrete aanbevelingen mee die in alle geschetste scenario’s een houvast kunnen bieden en een genuanceerde discussie mogelijk kunnen maken. Deze aanbevelingen luiden: 1. Verminder of voorkom doden door preventie; 2. neem een zorgvuldige basis als afweging bij doden; 3. denk minder vanuit het systeem en meer vanuit het (individuele) dier, en; 4. zorg voor een verantwoorde uitvoering. De aanbevelingen van de RDA zijn voor mij zinvol en herkenbaar en in lijn met mijn beleid. Zo zijn onder de noemer van het «programma verbeteren slachtsysteem» diverse acties in gang gezet om het dierenwelzijn tijdens het slachtproces te verbeteren, waarbij ook aandacht is voor de medewerkers die met de dieren omgaan. Ook noem ik in dit kader de ontwikkeling van een afwegingskader voor het gebruik van bestrijdingsmiddelen voor professionele plaagdierbeheersers, waar samen met verschillende sectorpartijen als CenSaS, WUR, KAD en plaagdierbeheersers aan wordt gewerkt. De vier aanbevelingen zijn niet alleen een zaak voor overheden, maar voor iedereen. Ook sectorpartijen, de wetenschap én burgers spelen een rol hierin. Dit gebeurt ook al. «Kleindierliefhebbers Nederland», de fokkersorganisatie achter onder andere hobbymatig gehouden konijnen, besteedt bijvoorbeeld op verschillende manieren aandacht aan de redenen om dieren te doden. Hierbij is extra aandacht geschonken aan het voorkomen van het doden van konijnen vanwege de verkeerde kleur of tekening.

Diergezondheid

Toezegging aan het lid Dik-Faber om de Tweede Kamer op de hoogte te stellen van de voortgang van het onderzoeksprogramma Veehouderij en Gezondheid Omwonenden (VGO) III (Kamerstuk 29 683, nr. 242)

Met deze brief wil ik, mede namens de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS), de Tweede Kamer informeren over de voortgang van het onderzoeksprogramma Veehouderij en Gezondheid Omwonenden (VGO) III, conform de eerdere toezegging uit het Algemeen Overleg dierziekten en antibioticabeleid.

Uit de reeds uitgevoerde onderzoeken binnen het VGO-programma blijkt een consistent, aantoonbaar verband tussen het wonen in de nabijheid van een geitenhouderij en een verhoogd risico op het oplopen van een longontsteking. Er worden momenteel nog drie vervolgonderzoeken binnen het VGO-III programma uitgevoerd naar de oorzaak van dit verband: een prospectieve patiëntenstudie (waarbij onder patiënten die met een longontsteking bij de huisarts komen wordt onderzocht welke ziekteverwekker de longontsteking heeft veroorzaakt), een onderzoek bij geitenhouders en een onderzoek bij geitenbedrijven. Eerder is aan de Tweede Kamer medegedeeld dat de voortgang van deze vervolgonderzoeken ernstige vertraging heeft opgelopen door de voortdurende COVID-19-pandemie (Kamerstuk 28 973, nr. 241), enerzijds omdat er gedurende de COVID-19-pandemie in heel Nederland veel minder patiënten met longontsteking waren en omdat het veldwerk enige tijd geen doorgang kon vinden door aangescherpte COVID-19-maatregelen.

De verwachting was dat tijdens het afgelopen winter-/griepseizoen het aantal patiënten met longontsteking bij de huisarts weer zou toenemen en de werving van patiënten voor de prospectieve patiëntenstudie weer zou toenemen, maar dit bleek niet het geval. Tot op heden zijn er ongeveer 50 patiënten geïncludeerd, terwijl het beoogde aantal patiënten voor de studie 800 is. Tot eind 2022 kunnen patiënten nog geïncludeerd worden in het onderzoek. Naar schatting zullen maximaal 100–150 patiënten geïncludeerd zijn aan het eind van 2022. Er lijken verschillende factoren ten grondslag te liggen aan dit kleine aantal patiënten; de incidentie van longontsteking (bij de huisarts) is nog altijd lager dan in de voorgaande jaren, voor de COVID-19-pandemie, tegen de verwachtingen in. Tevens lijkt er meer weerstand te zijn bij patiënten om mee te doen, met name tegen het afnemen van (nog meer) keel- of neus-swabs voor onderzoek (naast de swabs afgenomen voor COVID-19-testen).

De onderzoekers hebben alternatieve strategieën onderzocht om de inclusie van patiënten te verhogen (bijvoorbeeld via ziekenhuizen, huisartsenposten, teststraten), maar deze opties bleken niet uitvoerbaar of zouden geen bruikbare (vergelijkbare) data opleveren. De onderzoekers staan in nauw contact met deelnemende huisartsenpraktijken. Intussen proberen de onderzoekers zoveel mogelijk patiënten te includeren, waarbij alle mogelijke stappen die kunnen helpen worden ingezet.

Omdat het beoogde aantal van 800 patiënten niet wordt gehaald is met (nog) minder zekerheid vast te stellen of er verschillende verwekkers van longontsteking zijn bij mensen die dichtbij en verder weg van een geitenhouderij wonen. Het is op dit moment nog niet duidelijk wat voor gevolgen dat zou kunnen hebben voor de conclusies in de totale eindrapportage van VGO-III. Eindconclusies worden straks gebaseerd op de uitkomsten van de lopende onderzoeken gezamenlijk en vastgelegd in een integraal rapport, waar de prospectieve patiëntenstudie een onderdeel van is. Het totale VGO-III programma bestaat verder nog uit epidemiologische analyses van huisartsengegevens, een retrospectieve patiëntenstudie, een onderzoek bij geitenhouders en een onderzoek op geitenhouderijen. De eindrapportage komt als het onderzoek eind 2024 in zijn geheel is afgerond.

De gezondheidsrisico’s die specifiek kunnen worden toegeschreven aan wonen in de nabijheid van geitenhouderijen moeten goed inzichtelijk worden gemaakt en beoordeeld in vergelijking met het effect van andere bronnen van luchtverontreiniging in de buurt van woonkernen. Ik zal, samen met de Minister van VWS, na afronding van het onderzoek, beoordelen of er preventieve, risicoreducerende maatregelen genomen kunnen worden om het risico op longontsteking nabij geitenhouderijen te verminderen.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, H. Staghouwer


X Noot
2

Onder grote veehouderijen wordt verstaan bedrijven met meer dan (>) dieren; melkvee > 175, vleeskalveren > 1.000, melkgeiten >500, vleesvarkens > 2.500, zeugen > 500, legkippen > 50,000, vleeskuikens > 100.000.

X Noot
3

Beantwoording feitelijke vragen stalbranden 7 december 2021 (Kamerstuk 35 925 XIV, nr. 89).

X Noot
4

Afwijkingbijlage6-typeoplossingserres-versie2-okt2017.pdf (preventagri.vlaanderen)

Naar boven