28 243
Aanpassing van enkele wetten in verband met de inwerkingtreding van de Wet dualisering gemeentebestuur

nr. 11
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 19 juni 2002

Bij brief van 14 juni 2002 heb ik Uw Kamer een tweede nota van wijziging gezonden met betrekking tot het voorstel van wet tot aanpassing van enkele wetten in verband met de inwerkingtreding van de Wet dualisering gemeentebestuur (28 243). Onderdeel C, onder 1, van dit wetsvoorstel betreft het schrappen van de in het oorspronkelijk wetsvoorstel opgenomen overgangsregeling voor burgemeesters aan wie door de Commissaris van de Koningin ontheffing was verleend van het vereiste om binnen de gemeente waarvan men burgemeester is te wonen. In de toelichting op dit onderdeel heb ik gesteld dat ik niet bij voorbaat kan uitsluiten dat eerder verleende ontheffingen geheel of gedeeltelijk in stand moeten worden gelaten op grond van opgewekt vertrouwen. Voorts heb ik gesteld dat het ook aan de raad is om in voorkomende gevallen te oordelen over de redelijkheid van het al dan niet laten doorlopen van een eerder verleende ontheffing.

Inmiddels heb ik vernomen dat deze toelichting op weerstand stuit bij het lid Te Veldhuis en dat hij voornemens is het wetsvoorstel in verband hiermee controversieel te laten verklaren. Met het oog op de voortgang van dit wetsvoorstel hecht ik er aan om bovenstaande toelichting als volgt te preciseren. Bij het verlenen van een ontheffing aan een burgemeester zal de raad deze ontheffing maximaal voor de duur van een jaar kunnen verlenen. De raad zal met andere woorden deze termijn niet mogen verlengen voor burgemeesters aan wie op grond van het «oude» regime een ontheffing van de Commissaris van de Koningin was verleend.

Ik kan uiteraard niet uitsluiten dat in een eventuele rechterlijke procedure de rechter bij een burgemeester opgewekte verwachtingen honoreert en deze zich op het standpunt zal stellen dat een burgemeester aan wie door de Commissaris van de Koningin een ontheffing is verleend aanspraak kan maken op de eerdere ontheffing. Volgens de mij thans bekend zijnde gegevens is er echter maximaal aan één burgemeester langer dan voor de duur van een jaar ontheffing verleend van het vereiste om woonplaats in de gemeente te hebben. Eventueel zal derhalve alleen van deze burgemeester, werkzaam in de provincie Zuid-Holland, opgewekte verwachtingen gehonoreerd kunnen worden. Aan de overige burgemeesters aan wie ontheffing is verleend is volgens de mij bekend zijnde gegevens de ontheffing maximaal voor de duur van een jaar verleend.

Ik ga er van uit dat met bovenstaande precisering van de toelichting niets meer aan de weg staat aan een spoedige behandeling van dit wetsvoorstel door Uw Kamer. Ik benadruk hierbij dat het voor de gemeentelijke uitvoeringspraktijk van groot belang is dat de Aanpassingswet zo spoedig mogelijk in werking treedt.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

K. G. de Vries

Naar boven