nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING
Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het
zonder meer instemmend luidt/uitsluitend opmerkingen van redactionele aard
bevat (artikel 25a, vierde lid, onderdeel b, van de Wet op de Raad van State).
Algemeen
Wetgeving is mensenwerk. Bij de vele (wijzigings)wetten die jaarlijks
tot stand komen, is het onvermijdelijk dat af en toe (wets)technische onvolkomenheden
insluipen. Dit wetsvoorstel strekt tot het herstel van dergelijke gebreken
in een aantal wetten op het werkterrein van de minister van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport. Die gebreken betreffen fouten, zoals verschrijvingen, onjuiste
verwijzingen, wetswijzigingen waarbij een foutief artikel- of lidnummer werd
genoemd, e.d. Daarnaast wordt een enkele wijziging van ondergeschikte aard
aangebracht. Daarbij gaat het om wijzigingen in een bepaling die ooit correct
is geweest, maar door het enkele tijdverloop of door wijzigingen in externe
omstandigheden niet meer geheel correct de rechtswerkelijkheid weergeeft.
Een voorbeeld daarvan kan gevonden worden in artikel 2 van de Wet op de beroepen
in de individuele gezondheidszorg, waar de van 22 augustus 1994 daterende
naamswijziging van het ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur
in Volksgezondheid, Welzijn en Sport nog niet verwerkt is.
Beide typen wijzigingen zijn nadrukkelijk niet bedoeld voor beleidsinhoudelijke
wijzigingen. De redenen voor de wijzigingen zijn meestal zo vanzelfsprekend
dat zij eigenlijk geen toelichting behoeven. Toch is in het artikelsgewijze
deel van deze toelichting getracht de lezer op het goede spoor te zetten door
een summiere aanduiding te geven van de reden om te komen tot de wijziging.
Artikelsgewijs
Artikel I
Onder A wordt de benaming van het hier bedoelde departement geactualiseerd.
Onder B wordt een verschrijving – de overtollige d – gecorrigeerd.
Artikel II
Ook hier wordt de benaming van het bedoelde departement geactualiseerd.
Artikel III
In de tekst van de Vleeskeuringswet, zoals die na de aanvaarding van wetsvoorstel
27 698 is komen te luiden, moet de aanduiding van een artikel worden
gecorrigeerd. In artikel 26b, tweede lid, wordt abusievelijk gesproken over
artikel 26 in plaats van artikel 26a.
Artikel IV
De onder A opgenomen wijziging van artikel 1, derde lid, van de Drank-
en Horecawet bevat een correctie van de opsomming van artikelleden van artikel
20 van de Drank- en Horecawet, die volgens de bepaling van artikel 1, derde
lid, – anders dan de rest van de wet – wel van toepassing zijn
op vervoermiddelen en legerplaatsen. Door de aanvaarding van een amendement
is het oorspronkelijke derde lid komen te vervallen. Vervolgens is daar bij
de tekstplaatsing van de wet onvoldoende rekening mee gehouden. De verwijzing
naar het vijfde, zevende en achtste lid moet vervangen worden door verwijzing
naar het vierde, zesde en zevende lid.
De onder B vervatte wijziging behelst de aanpassing van de Drank- en Horecawet
aan de nieuwe naam van het betrokken bedrijfschap.
Met de wijziging onder C wordt de zinsnede «en een horecalokaliteit
als bedoeld in het derde lid» geschrapt, omdat deze bepaling geen betrekking
heeft op horecalokaliteiten.
Onderdeel D voorziet in de verplaatsing van een restrictie op de verbodsbepaling,
bedoeld in artikel 23. Bij de totstandkoming van de wet waarbij dit artikel
werd ingevoegd, is de restrictie abusievelijk aan de vervolgbepaling in het
tweede lid gekoppeld in plaats van aan de verbodsbepaling in het eerste lid.
Bij de toenmalige behandeling van het wetsvoorstel in de Eerste Kamer is het
kabinet reeds op deze onvolkomenheid gewezen1.
Hierop heeft het kabinet toegezegd de omissie bij de eerste gelegenheid te
herstellen. Die toezegging wordt hiermee gestand gedaan.
Ter gelegenheid van het wetsvoorstel inzake de vaststelling van de Wet
bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur2 wordt ook een aantal andere wetten gewijzigd. Zo wordt in artikel
36 van dat wetvoorstel artikel 31, tweede lid, onderdeel d, van de Drank-
en Horecawet gewijzigd. In het in te voegen onderdeel d is abusievelijk het
woord «indien» gebruikt, hoewel dat woord al in de aanhef van
de bepaling wordt gebezigd. Onderdeel E van dit wetsvoorstel voorziet in het
schrappen van deze overbodige dubbeling.
Paragraaf 7 van de Drank- en Horecawet bevat nog slechts bepalingen
over toezicht, hetgeen met de onder F voorgestelde wijziging – schrapping
van de woorden «en opsporing» – beter tot uitdrukking wordt
gebracht.
Artikel 48 van de Drank- en Horecawet bevat een overgangsbepaling die
al in de oude wet, d.w.z. de wet van voor de herziening in het jaar 2000,
voorkwam. Ter gelegenheid van die herziening is abusievelijk de verwijzing
naar artikel 87 (oud) blijven staan, hoewel de bepaling onder dat nummer toen
is komen te vervallen. De foutieve verwijzing wordt nu in onderdeel G geschrapt
en de overgangsbepaling in uitgeschreven vorm herhaald: een aantal verboden
als opgesomd in artikel 47 geldt namelijk niet voor personen die op het moment
van inwerkingtreding van de eerste Drank- en Horecawet – 1 november
1967 – feitelijk het horeca- of slijtersbedrijf uitoefenden.
Artikel V
Bij de laatste tekstplaatsing in Stb.1999, 185 is artikel 2l (zegge: 2
leo) abusievelijk gelezen als 21 (zegge: eenentwintig). In onderdeel A wordt
dit rechtgezet.
Onderdeel B voorziet in schrapping van de laatste volzin van artikel 18a, tweede lid. Die volzin verwees naar artikel 4, achtste lid, welk lid
inmiddels is geschrapt, zodat aan die verwijzing geen behoefte meer bestaat.
Onderdeel C voorziet in schrapping in artikel 29, eerste lid, onder b,
van de verwijzing naar artikel 10, vijfde lid. Laatstgenoemde bepaling is
bij de wijziging als vervat in Stb. 1999, 185 zodanig gewijzigd dat aan de
verwijzing geen behoefte meer bestaat.
Artikel VI
In de inwerkingtreding van de wet wordt voorzien bij koninklijk besluit,
zodat rekening kan worden gehouden met de Tijdelijke referendumwet.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
E. Borst-Eilers