28 165 Deelnemingenbeleid rijksoverheid

30 111 Topinkomens

Nr. 219 BRIEF VAN DE MINISTER VAN FINANCIËN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 23 juni 2015

Op 19 juni heb ik u een brief gestuurd (Kamerstuk 28 165, nr. 218) over het terugvorderen van de variabele beloning van de voormalige voorzitter van de raad van bestuur van NS en over de afspraken die zijn gemaakt over een structurele wijziging van het systeem van de variabele beloning voor de top van NS. Met voorliggende brief geef ik graag een nadere toelichting op het proces dat tot deze afspraken heeft geleid. Ook wil ik met deze brief de Kamer op de hoogte stellen van de laatste stand van zaken van het ontslag van de voormalige president-directeur van NS.

In februari van dit jaar is de aandeelhouder geïnformeerd over het voornemen van de raad van commissarissen om de maximale variabele beloning van 20% en 40% toe te kennen aan de toenmalige president-directeur respectievelijk de CFO. Reden daarvoor was dat de raad constateerde dat alle afgesproken doelstellingen van de variabele beloning, die begin 2014 waren vastgesteld, waren behaald. De aandeelhouder heeft daarop gevraagd om een neerwaartse aanpassing van de variabele beloning, aangezien de afgesproken doelen niet waren gehaald op vier van de dertien «key performance indicators» (KPI’s) van de HRN-concessie en de staatsecretaris voor Infrastructuur en Milieu dientengevolge een boete had opgelegd. Strikt genomen waren deze geen onderdeel van de doelstellingen voor de variabele beloning, maar de aandeelhouder was van mening dat het toekennen van de maximale variabele beloning geen recht zou doen aan deze uitkomsten. Ik ben hierop in overleg getreden met de voorzitter van de raad van commissarissen. Hangende dit overleg heeft de raad van commissarissen in het jaarverslag van NS over de variabele beloning de volgende zin laten opnemen: «Over de mogelijkheid tot toekenning van een variabele beloning is de raad van commissarissen nog in beraad».

Op 26 februari sprak ik met de voorzitter van de raad van commissarissen over de toekenning van de variabele beloning over 2014 en over mogelijke aanpassing van de arbeidsovereenkomst met de CFO, die nog recht had op een maximale variabele beloning van 40% van zijn vaste salaris. Dat is niet conform de norm van maximaal 20% die ik in de Nota Deelnemingenbeleid rijksoverheid (Kamerstuk 28 165, nr. 165) heb opgenomen. In het gesprek heb ik met de voorzitter afgesproken dat de variabele beloning op het onderdeel «Klantoordeel» op nul wordt gezet, omdat een vergelijkbare doelstelling uit de concessie niet was behaald en daar een boete op was gegeven. Ook sprak ik met de voorzitter af dat de variabele beloning van de CFO met onmiddellijke ingang zou worden gemaximeerd op 20%, ook voor de toekomst. Hieruit resulteerde een variabele beloning over 2014 van 17,5% voor zowel de president-directeur als de CFO. Aangezien de CFO een contractuele aanspraak had op een variabele beloning van 40%, zou nog een nadere afspraak worden gemaakt over een beperkte compensatie in het vaste salaris als gevolg van de verlaging van het variabele deel. Ook zouden over moment en wijze van communicatie nadere afspraken moeten worden gemaakt.

Op 21 april werd op ambtelijk niveau met de voorzitter van de raad van commissarissen afgesproken dat het vaste salaris van de CFO, ter compensatie van het verlies aan variabele beloning van 20%, met 5% zou worden verhoogd. Nadat ook de CFO hiermee akkoord was gegaan, heb ik op 30 mei mijn instemming aan deze afspraak verleend. Dit werd vervolgens op 2 juni door mijn medewerkers aan de voorzitter van de raad van commissarissen meegedeeld, met het verzoek de noodzakelijke aanpassingen door te voeren.

Het ministerie was vanaf 27 april gedetailleerd op de hoogte van de onregelmatigheden die zich hebben voorgedaan bij de verwerving door Abellio van de Limburg-concessie. Vanaf 31 mei beschikte de aandeelhouder ook over het ACM-rapport, allereerst over de openbare versie en op 4 juni ook over de vertrouwelijke versie ervan. Bij het ontslag van de heer Huges stond voor mij vast dat, gezien de aanleiding voor en achtergrond van het ontslag, er van vertrekvergoedingen dan wel andere vergoedingen geen sprake kon zijn. Ik heb dat in de brief van 5 juni (Kamerstuk 28 165, nr. 198) en in het plenaire debat met de Tweede Kamer gesteld en dat blijft voor mij zo. Echter, op 17 juni werd de aandeelhouder door NS geïnformeerd dat uitbetaling van de variabele beloning aan de betrokkenen al in maart blijkt te hebben plaatsgevonden. Ik heb op 18 juni de raad van commissarissen dan ook verzocht de variabele beloning van de heer Huges terug te vorderen. Op 19 juni informeerde de raad mij aan dit verzoek gevolg te geven.

Het uitbetalen en communiceren van de variabele beloning in maart was prematuur. Bij navraag is gebleken dat de voorzitter van de raad van commissarissen op 2 maart per e-mail een verslag heeft gestuurd van de bespreking met mij op 26 februari. Dit verslag is feitelijk correct op de hiervoor genoemde punten, maar noemt niet alle onderdelen waarover nog nader moet worden overlegd. Het verslag noemt bovendien niet dat de variabele beloning kan worden uitbetaald. Niettemin gaf de toenmalige president-directeur de instructie aan zijn medewerkers om de variabele beloning uit te betalen. Zoals al eerder aan uw Kamer gemeld, zal de bonus worden teruggevorderd.

Zoals uit mijn brief van 5 juni (Kamerstuk 28 165, nr. 198) aan uw Kamer en de persberichten van de NS van 5 juni blijkt, heeft de heer Huges op 5 juni zijn ontslag ingediend, nadat de raad van commissarissen het vertrouwen in hem had opgezegd. Afgelopen week werd echter duidelijk dat de heer Huges van mening is dat hij op 5 juni louter zijn bestuurstaak heeft neergelegd. Hij betwist dat hij die dag (per direct) ontslag heeft genomen. Omdat de raad van commissarissen het ingediende ontslag van de heer Huges op 5 juni niet op schrift heeft gesteld, kan deze onduidelijkheid bestaan. Voor de raad van commissarissen en mij blijft niettemin het uitgangspunt dat de heer Huges op 5 juni ontslag heeft genomen en dat heb ik per brief op 19 juni aan de heer Huges bevestigd. Indien het ontslag in een juridische procedure door de heer Huges wordt betwist, zal de rechter uiteindelijk een oordeel geven met betrekking tot de rechtsgeldigheid van het ontslag dat de heer Huges op 5 juni mondeling aan de raad van commissarissen heeft ingediend. Voor het geval de rechter tot het oordeel komt dat er geen sprake was van ontslagname door de heer Huges op 5 juni, zal ik in de rol van aandeelhouder reeds nu, de nodige stappen gaan zetten om alsnog op formele wijze via een aandeelhoudersbesluit te zorgen dat de arbeidsrelatie met de heer Huges beëindigd wordt.

De Minister van Financiën, J.R.V.A. Dijsselbloem

Naar boven