28 089 Gezondheid en milieu

Nr. 55 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 18 december 2017

De vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat over uitvoering van de motie-Van Eijs/Kröger inzake het proactief aanbieden van een bloedonderzoek (Kamerstuk 28 089, nr. 39).

De vragen en opmerkingen zijn op 9 november 2017 aan de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat voorgelegd. Bij brief van 15 december 2017 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Agnes Mulder

Adjunct-griffier van de commissie, Jansma

Inleiding

Het is overduidelijk dat er in de regio bij veel mensen zorgen leven over de uitstoot van de fabriek van DuPont (nu Chemours) in het verleden en over de stoffen die nu nog gebruikt worden en vrijkomen. Die zorgen neem ik zeer serieus en ik zie dat ook de andere bestuurders die bij dit onderwerp een rol hebben zich zeer bewust zijn van deze zorgen. Ook tijdens het WGO Water van 27 november met de Minister van Infrastructuur en Waterstaat en bij de plenaire behandeling van de begroting van het ministerie hebben diverse Kamerleden aangegeven dat zij en ik hiermee aan de slag moeten. Met u en met de omwonenden van de fabriek wil ik niets liever dan dat er duidelijkheid komt, dat alle vragen die er leven beantwoord worden, en dat als er fouten zijn gemaakt de overheid daarvan leert en waar de wet is overtreden ook handhavend optreedt.

Met die houding heb ik ook gekeken naar de wijze waarop de motie Van Eijs/Kröger wordt uitgevoerd. Uw Kamer heeft daarover vragen gesteld, en eerder zijn hier al schriftelijke vragen over beantwoord van de leden Van Eijs en Kröger1.

Ik heb mijn antwoorden in drie delen geclusterd: een over de afbakening en de reikwijdte van de aangeboden regeling, een over de communicatie hierover en als laatste een antwoord op de vraag van de PvdD over het voorzorgsbeginsel.

1. Afbakening en reikwijdte bloedonderzoek

1.1 Gebiedsafbakening

De fracties van D66, GroenLinks, SP en PvdD hebben vragen gesteld over de totstandkoming van de keuze voor het aanhouden van het «blauwe gebied»2 en de mogelijkheden die er zijn om het gebied uit te breiden waarin een bloedonderzoek aangeboden wordt. De fracties van GroenLinks en PvdD stellen daarbij dat de motie op dit punt niet uitgevoerd is zoals deze bedoeld is. Ook vraagt de fractie van GroenLinks waarop het blauwe gebied zelf gebaseerd is.

Ik betreur het dat GroenLinks en de PvdD de indruk hebben dat de motie niet goed zou zijn uitgevoerd. Ik ben van mening dat de huidige regeling redelijkerwijs tegemoetkomt aan de wens die de Kamer uitgesproken heeft. De motie noemt zelf geen gebied waarin testen zouden moeten worden aangeboden, maar verzoekt de regering om «de zorgen van alle omwonenden serieus te nemen door voor iedereen die dat wil, in samenwerking met lokale instanties, proactief een bloedonderzoek aan te bieden.»3

Er zijn in de omliggende gemeenten veel mensen die zich zorgen maken, mensen die dicht bij de fabriek wonen en mensen verder weg. Dat er zorgen zijn, begrijp ik ten volle. Juist daarom was het belangrijk om helder te krijgen in welk gebied er een risico was voor te hoge blootstelling van mensen, zodat een regeling niet te beperkt zou zijn, maar openstaat voor iedereen voor wie zo’n mate van blootstelling ook te verwachten was.

Er is uit eerder onderzoek al veel bekend over die blootstelling. Uit het rapport4 van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) van 24 maart 2016 blijkt dat er twee gebieden zijn waarin zich omwonenden met verhoogde bloedwaarden kunnen bevinden. Een zone op grotere afstand (het buitenste, lichtblauw gearceerde gebied), en een tweede zone met een tweemaal hogere blootstelling (het binnenste, donkerblauwe gebied). Op basis van dat rapport werd verwacht dat in 2016 in het lichtblauwe gebied de mediane bloedserumconcentratie PFOA nog 5 nanogram per milliliter (5 ng/ml) hoger zou liggen dan de achtergrondwaarde van 3,5 ng/ml. In het donkerblauwe gebied zou het gaan om een verhoging van 10 ng/ml. De verwachting van het RIVM was dat buiten het lichtblauwe gebied de mediane bloedwaarden met de achtergrondwaarde overeenkomen.

Om zeker te zijn dat deze verwachtingen ook klopten, is er daarna een verificatieonderzoek uitgevoerd (de steekproef). De resultaten hiervan heeft uw Kamer ook ontvangen5. Hieruit blijkt dat alleen bij die mensen die langdurig dichtbij de fabriek woonden de gemiddelde bloedwaarde perfluoroctaanzuur (PFOA) nu nog verhoogd is. Dat zijn de mensen die al langdurig in het donkerblauw gearceerde gebied wonen. Bij mensen die na 2002 in het gebied zijn komen wonen of bij mensen die wat verder van de fabriek af wonen, in het lichtblauw gearceerde deel, werd geen verhoogde gemiddelde waarde geconstateerd. Wel zijn er in dit gebied nog individueel hogere waardes gevonden. Bij mensen die nog verder van het bedrijf wonen, is het dus niet te verwachten dat verhoogde gemiddelde concentraties worden gevonden. Uit deze onderzoeken van het RIVM bleek dat de gemiddelde bloedwaarde bij inwoners buiten het totale blauwe gebied niet hoger zal liggen dan bij mensen in andere gebieden wordt gevonden.

De ingestelde regeling biedt aan alle inwoners van het gehele blauw gearceerde gebied en aan iedereen die daar gewoond heeft in de periode dat er sprake was van emissie (1970–2012) de mogelijkheid om hun bloed te laten testen. Dit zorgt ervoor dat, op grond van alle informatie die mij en de gemeenten beschikbaar stond, iedereen een test kan krijgen als er een kans is dat hun bloedwaarde PFOA nu nog verhoogd is ten gevolge van de emissie van de fabriek. Deze afbakening is, zoals de motie verzocht, ook besproken met lokale instanties. De colleges van burgemeester en Wethouders van de drie betrokken gemeenten Dordrecht, Sliedrecht en Papendrecht hebben aangegeven zich in deze gebiedskeuze te kunnen vinden.

Meerdere fracties hebben gevraagd of de aangeboden regeling uitgebreid kan worden tot een groter gebied of wellicht tot individuele personen die buiten het blauwe gebied wonen.

Alhoewel ook ik constateer dat er buiten het «blauwe gebied» zeker mensen zijn die zich zorgen maken, geven de RIVM-onderzoeken geen aanleiding voor een verdere uitbreiding. Deze onderzoeken vormen voor mij de basis voor de regeling.

Ik heb er wel bij de gemeenten op aangedrongen dat zij bij de uitvoering van de regeling elke aanvraag individueel beoordelen, ook als een aanvraag niet bij voorbaat aan de criteria lijkt te voldoen. Er kan immers sprake zijn van bijzondere omstandigheden die ertoe leiden dat een aanvraag toch kan worden goedgekeurd. De aanvrager zal in zulke gevallen uiteraard moeten motiveren welke bijzondere omstandigheden dat zijn.

Als er in de toekomst informatie naar voren komt die een nieuw inzicht biedt, dan ben ik uiteraard bereid de gebiedsafbakening opnieuw tegen het licht te houden.

Daarmee wil ik niet stellen dat er bij mensen buiten het blauwe gebied geen PFOA in het bloed aanwezig zal zijn: doordat de stof in veel producten is gebruikt, ook in consumentenproducten, is er bij vrijwel iedereen een laag gehalte PFOA aanwezig. Buiten de «blauwe zone» zal een individuele hogere concentratie echter niet meer te herleiden zijn tot directe blootstelling aan de emissie van het bedrijf.

1.2 Looptijd van de regeling

De leden van de fracties van D66, SP en PvdD hebben gevraagd of het mogelijk is om de termijn waarbinnen het bloedonderzoek aangeboden wordt te verruimen, daarbij mede in overweging nemend dat oud-bewoners en oud-werknemers uit het gebied mogelijk een aanvraag in kunnen dienen en deze minder snel weet hebben van de regeling.

Inderdaad staat deze regeling ook open voor oud-bewoners van het gebied. Naar aanleiding van de eerder aangehaalde vragen van de leden Van Eijs en Kröger6 heeft mijn ambtsvoorganger aangegeven dat onder bepaalde voorwaarden ook oud-werknemers een aanvraag kunnen indienen, indien de voormalige werkgever niet meer traceerbaar is. Alhoewel er door de gemeenten uitgebreid gecommuniceerd is over de regeling en er ook in lokale en landelijke media aandacht aan is besteed, kan het zo zijn dat deze informatie deze beide groepen niet tijdig bereikt. Ik heb de gemeenten daarom gevraagd, vooruitlopend op de verzending van deze brief, de termijn waarin aanvragen ingediend kunnen worden met een maand te verlengen, tot en met 20 december 2017. Dat geeft gemeenten de ruimte om de aanvragen nog in 2017 af te handelen. Met een goedgekeurde aanvraag kan men tot en met 31 januari 2018 bij het laboratorium terecht voor een bloedafname.

1.3 Positie van werknemers

De leden van de fractie van GroenLinks hebben mij gevraagd waarom de verantwoordelijkheid en de kosten voor een bloedtest voor werknemers bij de (voormalig) werkgever wordt gelegd. Daarnaast vragen zij of er overleg plaatsvindt met de werkgevers rondom Chemours, om hoeveel oud-werknemers het potentieel gaat en of ik een indicatie heb hoeveel mensen beroepshalve veelvuldig in de omgeving waren.

Om met dat laatste te beginnen: er zijn bij mij geen aantallen oud-werknemers bekend en ik kan ook geen indicatie geven van de aantallen mensen die beroepshalve veelvuldig in de omgeving van de fabriek waren. In het kader van deze vragen wijs ik deze leden op de algemene verantwoordelijkheid die een werkgever heeft voor het bieden van een veilige werkomgeving. De Arbeidsomstandighedenwet (Arbowet) kent de verplichting voor de werkgever om te zorgen voor de veiligheid en de gezondheid van de werknemers. Daarbij hoort ook het bieden van een gezonde en veilige werkomgeving. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft u hierover eerder geïnformeerd.7

Het is niet uit te sluiten dat bij werknemers van direct omliggende bedrijven relevante blootstelling heeft kunnen plaatsvinden, of bij werknemers van andere bedrijven die veelvuldig op of zeer nabij het terrein van DuPont en Chemours werkzaam waren. De mate van blootstelling zal echter sterk afhangen van de functie die iemand had, de tijd die op of nabij het terrein is doorgebracht en specifieke omstandigheden op de werkplek (zoals eventuele luchtbehandeling of het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen). Om die reden is bij de beantwoording van de eerder aangehaalde Kamervragen van de leden Van Eijs en Kröger8 aangegeven dat de Arbodeskundige van de werkgever hier een beoordeling over kan geven.

De leden van de fractie van de PvdD geven in hun vragen aan dat zij de procedure voor werknemers onnodig lang en ingewikkeld vinden en vragen mij naar mijn mening hierover.

Zoals hierboven geschetst, is deze verantwoordelijkheidsverdeling in de Arbowet vastgelegd. De regering en de Staten-Generaal hebben daarin besloten dat de mogelijke blootstelling van werknemers aan gevaarlijke stoffen op de werkplek een zaak is waarvoor de werkgever verantwoordelijkheid draagt. In de regeling zoals die nu aangeboden wordt, is dat dan ook het uitgangspunt. Omdat het, gezien de lange periode waarin blootstelling heeft kunnen plaatsvinden, niet ondenkbaar is dat een werkgever niet meer traceerbaar is – bijvoorbeeld als het bedrijf niet meer bestaat – is de regeling op dit punt eerder al versoepeld zodat deze mensen niet tussen wal en schip vallen en niet met hun zorgen blijven zitten.

2. Communicatie

2.1 Bekendmaking van de regeling

De leden van de fracties van D66, GroenLinks, SP en PvdD hebben diverse vragen gesteld over de manier waarop de regeling kenbaar is gemaakt. Zo vragen de leden van de D66-fractie of bevestigd kan worden dat de mensen die aan de regeling kunnen deelnemen er ook mee bekend zijn, of zij proactief zijn benaderd en de communicatie hen ook bereikt heeft, en waarom mensen afzien van dit bloedonderzoek. De leden van de GroenLinks-fractie vragen voorts hoe mensen bereikt worden die in het verleden langjarig rondom Chemours hebben gewoond maar nu in andere delen van Nederland woonachtig zijn. De leden van de PvdD-fractie vragen aanvullend hierop naar de wijze van informatievoorziening voor bedrijven, en of zij proactief door gemeenten op de hoogte gebracht zijn van de mogelijkheden voor (oud-)werknemers om een bloedtest te laten doen. De leden van de fractie van de SP vragen ten slotte om informatie over de beoogde doelgroepen, en binnen welk gebied en op welke wijze bewoners aangeschreven worden.

Bij de eerder aangehaalde beantwoording van de Kamervragen van de leden Van Eijs en Kröger9 is aan uw Kamer gemeld dat de gemeenten «zorgdragen voor adequate communicatie». In de praktijk betekende dit dat elk huishouden binnen het blauw gearceerde gebied een brief heeft ontvangen waarin gewezen is op de mogelijkheid om een aanvraag in te dienen en welke stappen daarvoor doorlopen moeten worden. In die zin is iedere inwoner die nu in het gebied woont, en die mogelijk aanspraak kan maken op de regeling, proactief benaderd. Bij het aanschrijven is verder geen onderscheid gemaakt tussen mogelijke doelgroepen: ieder huishouden is aangeschreven. Naast deze specifieke communicatie in het gebied is er door de gemeenten ook breder gecommuniceerd: in de lokale huis-aan-huisbladen is een advertentie geplaatst, en op de gemeentelijke informatiepagina’s in die bladen is eveneens melding gemaakt van de regeling. Deze informatie is meermaals geplaatst, en is ook beschikbaar op de gemeentelijke websites.

Om mogelijk geïnteresseerde oud-bewoners te informeren, is in de regionale media eveneens een advertentie geplaatst en is gebruik gemaakt van social media zoals Facebook en Twitter. De gemeenten hebben mij laten weten dat in de praktijk veel oud-bewoners hiermee zijn bereikt. De aandacht die er in de lokale, regionale en landelijke media is geweest – en nog steeds aanwezig is – voor de gevolgen van de emissie van het bedrijf in het algemeen, en deze regeling in het bijzonder, heeft ook bijgedragen aan de bekendheid van de regeling. Zowel bij de gemeenten als bij mijn ministerie zijn vanuit een veel groter gebied vragen over de regeling binnengekomen van oud-bewoners en oud-werknemers, wat mij de indruk geeft dat de regeling bij die groepen bekendheid geniet. Er is geen specifieke communicatie geweest naar bedrijven in het gebied. Werknemers en oud-werknemers van nu nog actieve bedrijven zullen in de regel niet in aanmerking komen voor een vergoeding via deze regeling. Als zij zich zorgen maken, zullen ze bij hun werkgever aan kunnen kloppen, zoals ik hiervoor bij punt 1.3 aangaf.

Er zullen binnen het gebied ook zeker mensen wonen of gewoond hebben die uiteindelijk geen aanvraag in zullen dienen. Naar hun beweegredenen is geen apart onderzoek gedaan. Uit navraag bij de gemeenten blijkt dat ook zij daar slechts beperkt contact over hebben gehad met inwoners. Uit deze enkele gevallen komt naar voren dat niet iedereen zich zorgen maakt en/of dat het kennen van het gehalte PFOA in het bloed weinig (medische) meerwaarde heeft, ook omdat er geen handelingsperspectief is. Er is immers geen manier om PFOA versneld uit het lichaam te verwijderen.

2.2 Communicatie over resultaten

De leden van de fracties van GroenLinks en SP hebben mij enkele vragen gesteld over de resultaten en de communicatie daarover. Zo zijn de leden van de GroenLinks-fractie benieuwd naar het aantal mensen dat zich inmiddels heeft gemeld voor een bloedtest.

Uiteraard kan ik de Kamer informeren over het aantal aanvragen dat inmiddels is binnengekomen en de verdeling over de gemeenten. Deze gegevens zijn opgenomen in bijlage 210 bij deze brief. Nadat de regeling gesloten is, zal door de gemeenten een overzicht worden gegeven van de definitieve cijfers.

De leden van de SP-fractie vragen mij of, en op welke wijze, eerdere resultaten van het RIVM-onderzoek naar bewoners zijn gecommuniceerd, en welke stappen omwonenden kunnen nemen als blijkt dat zij verhoogde bloedwaarden hebben. De leden van de SP-fractie vragen in dat kader om een duidelijk stappenplan.

Ik wijs erop dat door de gemeenten, door de Dienst Gezondheid en Jeugd (DGJ, de lokale GGD) en door het RIVM uitgebreid is gecommuniceerd over de resultaten van eerdere onderzoeken. De onderzoeken die door het RIVM zijn uitgevoerd, zijn op de website van dat instituut beschikbaar. Andere onderzoeken, bijvoorbeeld in opdracht van de gemeenten, zijn via de gemeenten beschikbaar. Naar aanleiding van enkele grotere onderzoeken, zoals de verspreidingsberekening en de steekproef, zijn in Sliedrecht en Dordrecht informatiebijeenkomsten georganiseerd voor inwoners van de drie gemeenten. Daarnaast is in de lokale, regionale en landelijke media veel aandacht geweest voor de uitkomsten van de diverse onderzoeken.

Wat betreft de resultaten van bloedtesten geldt dat iemand die een test heeft gehad persoonlijk het resultaat krijgt. Indien iemand naar aanleiding van het testresultaat vragen heeft of zich zorgen maakt, dan kan deze persoon terecht bij de huisarts of de DGJ. De huisarts kan beoordelen of verdere stappen mogelijk en nodig zijn. Alle huisartsen, medisch specialisten en verloskundigen in de regio zijn door de DGJ geïnformeerd over het bloedonderzoek en de mogelijke effecten die PFOA kan geven.

De leden van de SP-fractie hebben gevraagd of het mogelijk is om de uitslagen van het bloedonderzoek geanonimiseerd met de Kamer te delen en of de bloedmonsters op overschrijdingen van gezondheidswaarden van meerdere stoffen worden getest zodat eventuele stapeleffecten inzichtelijk worden gemaakt. Ook vragen deze leden of de bewoners worden geïnformeerd over de onderzoeken die nog lopen met betrekking tot – bijvoorbeeld – de stoffen die vrijkomen bij de GenX-technologie.

In tegenstelling tot het eerdere verificatieonderzoek (de steekproef), zullen de resultaten van de nu aangeboden regeling niet in het bezit komen van de overheid en dus ook niet gedeeld kunnen worden met uw Kamer. Deze waarden zouden overigens, in tegenstelling tot het eerder door het RIVM uitgevoerde onderzoek, ook geen representatief beeld kunnen opleveren, omdat er geen gevalideerde selectie van deelnemers plaatsvindt. In het plenaire debat van 21 september is eveneens gevraagd naar de mogelijkheden voor het delen van uitslagen van de testen met uw Kamer. Bij brief van 3 oktober is de Kamer verder toegelicht waarom deze gegevens niet gedeeld kunnen worden.11

Los van de vraag of het technisch mogelijk is om andere stoffen te meten, ontbreekt vooralsnog een wetenschappelijk kader om combinatieblootstelling aan diverse stoffen te duiden. De nu aangeboden aanvullende regeling voorziet, in lijn met de eerdere onderzoeken en conform de motie, alleen in het bepalen van het gehalte PFOA in het bloed. De stoffen die gebruikt worden in de GenX-technologie zijn nog wel onderwerp van andere onderzoeken die door gemeente, provincie of Rijk gestart zijn. Uiteraard zullen de uitkomsten van deze onderzoeken openbaar gemaakt worden, zodat iedereen die er kennis van wil nemen dat ook kan doen.

Overig

Als laatste verzoeken de leden van de PvdD-fractie mij of op basis van het voorzorgsbeginsel een verbod ingesteld kan worden op de lozing van stoffen die vrijkomen bij de GenX-technologie.

Dit punt is al enkele keren met uw Kamer besproken, onder andere in het plenaire debat van 21 september, waarbij een motie van deze strekking is ingediend12, die vervolgens door de Kamer werd verworpen. Uitgangspunt van de wet is dat een lozing van een stof verboden is, tenzij daarvoor een vergunning is afgegeven. Het is de taak van het bevoegd gezag om, alles afwegende, een oordeel te geven over de vraag of een lozing van een stof al dan niet acceptabel is. Voor de emissie van GenX-stoffen door Chemours is het bevoegd gezag de provincie Zuid-Holland.

Bij de beoordeling van een vergunningaanvraag zal een bevoegd gezag ook kijken of een stof ingedeeld is als «zeer zorgwekkende stof» (zzs). Voor zzs gelden veel strengere regels voor lozingen. Op dit moment vallen de GenX-stoffen en veel andere zeer persistente en goed oplosbare stoffen niet in die categorie omdat ze op basis van de huidige inzichten niet voldoen aan de criteria die de REACH-verordening geeft voor zzs. In haar brief van 5 juli jl. heeft de toenmalige Minister van Infrastructuur en Milieu de Kamer al gemeld13 dat door Duitsland gewerkt wordt aan een voorstel voor uitbreiding van de zzs-criteria voor stoffen die persistent zijn, goed oplosbaar zijn, en toxische effecten kunnen hebben, zodat deze ook aangemerkt kunnen worden als zzs via de REACH-verordening. Het RIVM is hier nauw bij betrokken. Ook de motie Kröger verwijst hiernaar14. Ik verwacht dat in 2018 een voorstel voor het aanmerken van een stof als zzs op basis van deze criteria wordt ingediend bij het Europees Agentschap voor Chemische Stoffen (ECHA). Uit de behandeling van dat voorstel moet duidelijk worden of er steun is voor zulke criteria en voor welke stoffen die criteria kunnen leiden tot indeling als zzs.


X Noot
1

Aanhangsel Handelingen II 2017/18, nr. 205.

X Noot
2

Dit gebied is als eerste vermeld in RIVM-rapport 2016–0049, en is ook afgedrukt in bijlage 1 bij deze brief, raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
3

Kamerstuk 28 089, nr. 39.

X Noot
4

Bijlage bij Kamerstuk 28 089, nr. 32.

X Noot
5

RIVM-rapport 2017–0077; aan de Kamer aangeboden als bijlage bij Kamerstuk 28 089, nr. 36.

X Noot
6

Kamerstuk 28 089, nr. 39.

X Noot
7

Kamerstuk 25 883, nr. 294.

X Noot
8

Kamerstuk 28 089, nr. 39.

X Noot
9

Aanhangsel Handelingen II 2017/18, nr. 205.

X Noot
10

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
11

Kamerstuk 28 089, nr. 50.

X Noot
12

Kamerstuk 25 883, nr. 302.

X Noot
13

Kamerstuk 27 625, nr. 404.

X Noot
14

Kamerstuk 34 775 XII, nr. 22.

Naar boven