28 089 Gezondheid en milieu

Nr. 50 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN INFRASTRUCTUUR EN MILIEU

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 3 oktober 2017

Tijdens het debat op 21 september jl. over blootstelling van werknemers en omwonenden aan gevaarlijke stoffen van de bedrijven DuPont en Chemours (Handelingen II 2017/18, nr. 3, Debat over blootstelling van werknemers en omwonenden aan gevaarlijke stoffen van chemiebedrijf DuPont/Chemours) heb ik na vragen van het lid Laçin (SP) de Kamer toegezegd na te gaan of de resultaten van de aangekondigde bloedtesten naar PFOA mogelijk geanonimiseerd verzameld zouden kunnen worden. Ook heb ik toegezegd aan te geven welke criteria gebruikt worden om een stof als «mogelijk zeer zorgwekkend» aan te merken. Door middel van deze brief wil ik beide toezeggingen invullen.

Verzamelen van resultaten van bloedtesten

Na het debat is over het mogelijk verzamelen van de resultaten contact geweest met de GGD en het RIVM en met de betrokken gemeenten, die in het kader van de uitvoering van de motie van de leden Van Eijs en Kröger (Kamerstuk 25 883, nr. 299) de uitvoering van deze testen verzorgen. Daarbij is de conclusie getrokken dat deze individuele testen voor betrokkenen uiteraard belangrijk zijn, maar dat de gegevens hiervan niet geschikt zijn om te aggregeren. Daarvoor zijn verschillende redenen. Er is vanuit de eerder door het RIVM uitgevoerde verificatiestudie (steekproef onder omwonenden) al een goed beeld van wat de gemiddelde concentratie is en van de bandbreedte waarbinnen de gevonden waarden vallen1. Voor deze studie was van een groot aantal omwonenden, representatief voor verschillende vormen van blootstelling, de concentratie in het bloed bepaald en zijn van hen relevante gegevens verzameld. De bloedtesten die nu nog additioneel zullen worden uitgevoerd, geven uit de aard der zaak geen representatief beeld.

De gemeten concentratie PFOA is zonder verdere details over de persoon en zijn of haar achtergrond (geslacht, leeftijd, adres en woonduur, al of niet werkzaam (geweest) bij DuPont of Chemours) niet goed te interpreteren. Anders dan bij de verificatiestudie van het RIVM worden zulke persoonsgegevens in het kader van de aanstaande regeling niet verzameld. Ze zijn ook niet verzameld bij de eerdere lokale regelingen.

Door het laboratorium van het ziekenhuis in Dordrecht zijn inmiddels, al of niet in het kader van eerdere lokale regelingen, al vele honderden bloedtesten verricht. Alle testresultaten worden tien jaar bewaard. Indien in de toekomst alsnog een aanleiding ontstaat om deze resultaten te gebruiken, zal daarvoor een zorgvuldige procedure moeten worden doorlopen, ook om de noodzakelijke persoonsgegevens te verkrijgen. Dat zou dan het moment zijn om ook te toetsen of wordt voldaan aan de eisen van de Wet bescherming persoonsgegevens, die grenzen stelt aan het gebruik van medische gegevens voor wetenschappelijk onderzoek. Dan zal bijvoorbeeld aan alle personen individueel om toestemming moeten worden gevraagd, ook aan degenen die aan de eerdere lokale regelingen hebben deelgenomen.

Criteria voor «mogelijk zeer zorgwekkende stoffen»

Zoals ik aangegeven heb in mijn brief2 van 22 juni jl. is het RIVM op mijn verzoek bezig om een lijst van potentiële zeer zorgwekkende stoffen (ZZS) op te stellen. Hierbij wordt onder meer gebruik gemaakt van een groepsbenadering, waarbij gekeken wordt naar stoffen die schadelijke eigenschappen zouden kunnen hebben omdat zij qua moleculaire structuur lijken op al bekende ZZS. Dat geeft een vermoeden, maar nog geen zekerheid, dat een stof ook dezelfde schadelijke eigenschappen kan hebben. Met «al bekende ZZS» worden bedoeld de stoffen waarvan is vastgesteld dat zij voldoen aan een of meer criteria of voorwaarden genoemd in artikel 57 van de REACH-verordening3. Dat kan op Europees niveau of nationaal. Het gaat in dat laatste geval ook om stoffen die voorkomen op een van de lijsten genoemd in artikel 1.3c van de Activiteitenregeling milieubeheer. De criteria die REACH noemt, zijn stoffen die bewezen kankerverwekkend, mutageen of giftig voor de voortplanting zijn; stoffen waarvan vaststaat dat zij slecht afbreken in het milieu, ophopen in mens of dier en een toxisch effect hebben (persistent, bioaccumulerend en toxisch: PBT); stoffen die zeer slecht afbreken en sterk ophopen (zeer persistent en zeer bioaccumulerend: zPzB); of stoffen die niet in een van deze categorieën vallen maar waarvan het schadelijke effect vergelijkbaar is. In die laatste categorie kunnen bijvoorbeeld hormoonverstorende stoffen vallen of stoffen die een sterk allergisch effect oproepen.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, S.A.M. Dijksma


X Noot
1

Zie Kamerstuk 28 089, nr. 36

X Noot
2

Kamerstukken 28 089 en 28 663, nr. 47

X Noot
3

Verordening (EG) nr. 1907/2006, PbEG L 396 van 30.12.2006

Naar boven