28 088
Wijziging van onder meer de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra, de Wet op het voortgezet onderwijs, de Wet educatie en beroepsonderwijs en de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, ter waarborging van de bekwaamheid tot het uitoefenen van beroepen in het onderwijs (Wet op de beroepen in het onderwijs)

nr. 8
NADER VERSLAG

Vastgesteld 26 mei 2003

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen1, heeft besloten, na kennisneming van de nota naar aanleiding van het verslag, de nota van wijziging en de tweede nota van wijziging, een nader verslag uit te brengen omdat de commissie van oordeel is dat over een aantal zaken nog onduidelijk bestaat. Zij acht het dan ook noodzakelijk in een nader verslag hierover nog enkele vragen te stellen. Onder het voorbehoud dat de regering de gestelde vragen tijdig zal hebben beantwoord, acht de commissie de openbare beraadslaging over dit voorstel van wet voldoende voorbereid.

I Algemeen

1. Inleiding

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de tweede nota van wijziging bij het onderhavige wetsvoorstel. Zij wijzen erop dat zij op 12 december 2002 al steun hebben gegeven aan de in het Plan van Aanpak Arbeidsmarkt- en Personeelsbeleid genoemde voornemens. Gezien het omvangrijke lerarentekort is in de ogen van de leden van deze fractie een integrale en onorthodoxe aanpak nodig. Voornoemde leden willen met behoud van kwaliteit de aantrekkelijkheid van het leraarberoep vergroten en instroombelemmeringen zoveel mogelijk wegnemen. In dat licht spreken zij hun waardering uit voor de hoofdlijn van de voorgestelde tweede nota van wijziging.

De leden van de voornoemde fractie hechten aan zo min mogelijk regulering en vragen of de tweede nota van wijziging en het onderhavige wetsvoorstel een dereguleringstoets hebben ondergaan. Zo neen, is de regering bereid die alsnog toe te passen? Deze leden vragen dit met klem, daar zij de indruk hebben dat het onderhavige wetsvoorstel met de daarin aangekondigde algemene maatregelen van bestuur leiden tot een grote regeldruk voor scholen leidt.

De leden van deze fractie koppelen daaraan de vraag of de algemene maatregel van bestuur zich zal beperken tot minimum vereisten. Het baart de leden van deze fractie zorgen dat zij vanuit het onderwijsveld signalen ontvangen dat er sprake zou kunnen zijn van een omvangrijke set aan bekwaamheidseisen, zoals die bijvoorbeeld door het Samenwerkingsorgaan Beroepskwaliteit Leraren (SBL) zijn voorbereid. Deze leden achten het van groot belang dat er recht wordt gedaan aan de autonomie van de schoolbesturen als werkgever. En als er alleen sprake zal zijn van minimumvereisten waarom worden deze dan niet opgenomen in de wet, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Deze leden vragen of de regering inmiddels meer inzicht kan verschaffen in de voortgang van het ontwikkelen van de bekwaamheidseisen in de verschillende sectoren. Zij vragen of de regering kan garanderen dat deze bekwaamheidseisen het belang van samenhang en daarmee van doorstroming binnen de beroepskolom (en dus ook tussen sectoren) voldoende in acht nemen. Voor de leden van voornoemde fractie is dat een belangrijke doelstelling van het onderhavige wetsvoorstel.

De aan het woord zijnde leden beperken zich in dit nader verslag hoofdzakelijk tot de inhoud van de tweede nota van wijziging.

De leden van de PvdA-fractie hebben met enige zorg kennisgenomen van de onderhavige nota van wijziging. Zij vinden dat het onderwijsveld al te lang moet wachten op de inwerkingtreding van de Wet op de beroepen in het onderwijs en hopen dat details in de voorgestelde wijzigingen niet leiden tot nieuwe vertragingen. De aan het woord zijnde leden hechten sterk aan de beroepskwaliteit van leraren. Voor deze leden betekent een eenmaal verworven onderwijsbevoegdheid niet dat de betrokkenen definitief beschikken over bekwaamheid. Ook tijdens de loopbaan moeten eisen worden gesteld aan na- en bijscholing. Daarvoor moet dus ook door de school ruimte worden geboden. Al in 1997 diende het lid Dijksma samen met het lid Rijpstra een motie in die aandrong op concrete vormgeving van registerleraarschap (25 197, nr. 12). Nadat de Kamer deze motie had aangenomen, heeft de toenmalige minister Hermans de voorstellen van een registerleraarschap verschoven naar de vorm van een portfolio. Kan de regering uitleggen in hoeverre de manier waarop het wetsvoorstel nu de beroepskwaliteit wil waarborgen, draagvlak heeft binnen de beroepsgroep? De leden van de fractie PvdA merken op dat de minister hoge verwachtingen heeft van de kwaliteitsborgende werking van de Wet op de Beroepen in het Onderwijs. Zo blijkt ook uit haar reactie bij het Onderwijsverslag 2002 van de Inspectie van het Onderwijs. Zij vragen in welke mate de verschillende wijzigingen die de regering nu voorstelt de kwaliteitsborging versterken of verzwakken. Kan de regering puntsgewijs toelichten hoe zij de wijzigingen op dit aspect beoordeelt?

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de nota naar aanleiding van het verslag en de eerste nota van wijziging die nog door minister Hermans bij de Kamer zijn ingediend. Ook hebben zij kennisgenomen van de tweede nota van wijziging die door minister Van der Hoeven is ingediend bij de Kamer. Zij maken van de gelegenheid gebruik om in hun bijdrage aan het nader verslag in te gaan op de hiervoor genoemde stukken. Op het onderwerp «deelbekwaamheid» uit de tweede nota van wijziging gaan zij eveneens in. Voor wat betreft de overige onderwerpen volgen zij de inhoudsopgave van de nota naar aanleiding van het verslag.

De leden van de SP-fractie nemen met gemengde gevoelens kennis van de tweede nota van wijziging. De leden van deze fractie hebben in het algemeen bezwaar tegen het aanstellen van zij-instromers zonder onderwijsbevoegdheid. Aan de andere kant moeten zij-instromers beter gefaciliteerd worden om die bevoegdheid te halen. Deelt de regering deze mening?

De leden van de LPF-fractie zijn van mening dat, gezien het nijpende lerarentekort in vrijwel alle sectoren van het onderwijs, ingrijpende maatregelen nodig zijn om zoveel mogelijk geschikte mensen de mogelijkheid te geven als docent in het onderwijs aan de slag te gaan. Die geschiktheid kan blijken uit een met goed gevolg doorlopen lerarenopleiding, of uit een bepaalde werkervaring, opgedaan in bijvoorbeeld het bedrijfsleven. De ruimere mogelijkheden die dit voorliggende wetsvoorstel hiervoor biedt, juichen de leden van deze fractie toe.

De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de tweede nota van wijziging. De leden van deze fractie zullen zich in deze nadere inbreng vooral richten op de zij-instromers. Daarbij hebben zij ook enkele vragen die niet direct betrekking hebben op het voorliggende wetsvoorstel, maar die wel belangrijk zijn voor de context van het wetsvoorstel.

Ook de leden van de fractie van de ChristenUnie hebben met belangstelling kennisgenomen van onderhavige nota van wijziging. Zij menen dat het bij de huidige voorstellen van groot belang is om voortdurend de juiste balans te zoeken tussen enerzijds de verantwoordelijkheid van de overheid voor de waarborging van de kwaliteit van het onderwijs en anderzijds de wens om te komen tot autonomievergroting voor de scholen en deregulering. Deze leden vragen de regering aan te geven op welke wijze de huidige wijzigingsvoorstellen recht doen aan deze balans en daarbij het commentaar van de VWSO te betrekken waarin wordt gesteld dat de huidige voorstellen te beperkend zijn en de mogelijkheden voor maatwerk op schoolniveau doen afnemen.

De leden van de voornoemde fractie merken voorts op dat het wetsvoorstel uitgaat van het zelfregulerend vermogen van onderwijsinstellingen voor wat betreft het onderhouden van de bekwaamheid van het personeel. Er is daarbij echter ook afgesproken dat binnen een normbetrekking 10% van de tijd moet kunnen worden besteed aan deskundigheidsbevordering. Deze leden wijzen op het belang van permanente professionele ontwikkeling. Zij vragen de regering naar de dagelijkse praktijk (stand van zaken) in dezen.

Voornoemde leden vragen voorts of overwogen is deze nota van wijziging, die veel beleidsinhoudelijke elementen bevat, ter advisering voor te leggen aan de Raad van State? Zo neen, waarom niet, zo vragen deze leden.

De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de resultaten van de heroverweging van de regering op het wetsvoorstel op de beroepen in het onderwijs, zoals blijkt uit de voorliggende tweede nota van wijziging. Zij constateren dat daarin aanvullingen en wijzigingen ten opzichte van het oorspronkelijke wetsvoorstel worden voorgesteld, met name betreffende de bekwaamheidseisen, de organisatie van de zij-instroom en de benoemingsvoorwaarden van schoolleiders. Zij hebben daarover enkele vragen en opmerkingen.

2. Nadere opmerkingen n.a.v. nota van het verslag

Wat regelt het wetsvoorstel?

De leden van de VVD-fractie onderschrijven het doel van het wetsvoorstel zoals verwoord wordt op pagina 29 van de memorie van toelichting: «Doel van het wetsvoorstel is het waarborgen van kwaliteit. Centraal staan de bekwaamheidseisen als instrument ter waarborging van de kwaliteit van leraren en ander onderwijspersoneel dat werkzaamheden wil verrichten die direct van belang zijn voor het primaire onderwijsproces». Gelet op de centrale positie die de bekwaamheidseisen innemen stellen deze leden het zeer op prijs dat de algemene maatregel van bestuur die deze bekwaamheidseisen regelt, is voorzien van een zware voorhangprocedure (eerste nota van wijziging). Dit mede in het licht van het feit dat het wetsvoorstel nogal wat bepalingen kent die, naar het oordeel van deze leden, niet bijdragen aan het waarborgen van de kwaliteit van leraren en ander onderwijspersoneel. Hierop komen de leden van de VVD-fractie later in het verslag nog terug. Zij zullen voorstellen ter verbetering van het wetsvoorstel doen.

Plaats van het wetsvoorstel in een nieuw kwaliteitsstelsel

De leden van de VVD-fractie danken de regering voor de uiteenzetting betreffende het toezicht. Zij zijn bekend met het onderscheid tussen nalevingstoezicht, dat betrekking heeft op de deugdelijkheideisen de bekostigingsvoorwaarden en het stimulerend toezicht, dat primair betrekking heeft op de kwaliteitskenmerken zoals neergelegd in de Wet op het Onderwijstoezicht (WOT). Deze leden willen van de regering vernemen of de Inspectie bevoegd blijft onderzoek te verrichten naar de bekwaamheid van hen die onderwijs geven en daaraan zonodig consequenties kunnen verbinden. Met andere woorden: hoe ver reikt de bevoegdheid van de onderwijsinspectie met betrekking tot het toezicht en het onderzoek terzake op basis van het voorliggende wetsvoorstel?

Nieuwe inzichten: brief aan de Tweede Kamer

De leden van de VVD-fractie vragen waarom de differentiatie in de leraarsfunctie geen onderwerp van regeling in dit wetsvoorstel is geworden? In voorbereidende stukken is immers uitvoerig ingegaan op het groeiperspectief binnen het beroep van leraar (bijvoorbeeld: leraar in opleiding, junior-leraar, leraar, ervaren leraar en senior-leraar).

De leden van voornoemde fractie hebben met instemming kennisgenomen van het voornemen van SBL om een model voor een portfolio te zullen ontwikkelen. Het zou deze leden deugd doen wanneer het groeiperspectief, zoals hiervoor uiteengezet, onderdeel uit maakt van het portfolio. De leden van deze fractie vragen of de regering bereid is om dit model, plus de proeve van bekwaamheidseisen, wellicht in de vorm van ontwerp-AmvB's, ter kennisneming aan de Tweede Kamer te zenden.

Het bevreemdt de leden van de deze fractie dat de regering niet bereid is om de bekwaamheidseisen die gesteld worden aan peuterleidsters, die werken in kinderopvangvoorzieningen, peuterspeelzalen en voorschoolse voorzieningen, te vergelijken met de bekwaamheidseisen die betrekking hebben op onderwijsassistenten en klassenassistenten. Het zijn allemaal functies op MBO-niveau die een zekere verwantschap met elkaar hebben. Naar de opvatting van deze leden wordt de discussie over het waarborgen van de kwaliteit van de beroepen in het onderwijs niet belast met een dergelijke vergelijking. Zij wordt eerder gediend, omdat hierdoor interessante loopbaan-perspectieven kunnen ontstaan. Bovendien past zo'n vergelijking bij een coherente visie op integraal jeugdbeleid. Deze leden vragen hierop een reactie van de regering.

Het verheugt de leden van voornoemde fractie dat er op dit moment plannen worden ontwikkeld door de Vereniging van Samenwerkende Nederlandse Universiteiten (VSNU) en Sectorbestuur Onderwijsarbeidsmarkt (SBO) om aio's en oio's enthousiast te maken voor een (deeltijd-)baan als leraar in het voortgezet onderwijs. Deze leden hebben hier al meermalen op aangedrongen. Zij zijn van mening dat de herintroductie van gepromoveerden in het voortgezet onderwijs kan bijdragen aan de verhoging van de kwaliteit van het onderwijs. Bovendien draagt een toename van het aantal gepromoveerden in de bovenbouw van havo en vwo bij aan het voorkomen van verdringingseffecten, waardoor het vmbo gekwalificeerde docenten makkelijker kan behouden. Ook dat is goed voor de verhoging van de kwaliteit van dit onderwijs. Deze leden vragen de regering aan te geven hoe het staat met de plannen van de VSNU en SBO. Kan een schatting gemaakt worden van het aantal gepromoveerden dat al dan niet in deeltijd zal toetreden tot het voortgezet onderwijs?

Bekwaamheidseisen

De leden van de VVD-fractie hebben met instemming kennis genomen van de zware voorhangprocedure waaraan de AMvB die de bekwaamheidseisen regelt, zal worden onderworpen. Zij zullen te zijner tijd deze bekwaamheidseisen toetsen op noodzakelijke kennis, inzicht, vaardigheden en houdingsaspecten. Kritisch blijven deze leden op het punt van de breedte van de bekwaamheid. Te vaak hebben zij voorstellen ter beoordeling voorgelegd gekregen waarbij onvoldoende waarborgen voor de kwaliteit aanwezig waren. Zo zijn deze leden van mening dat vakverbreding alleen mogelijk is wanneer er voldoende bijscholing genoten is.

Ook hebben zij al meermalen de lerarenopleiding basisvorming afgewezen. Zij wijzen in dit verband op alternatieven die door de VVD-fractie zijn aangedragen. Deze alternatieven maken het mogelijk om het aantal leraren voor de klas te verminderen en tegelijkertijd de kwaliteit van het onderwijs verhogen. Gerichte bij- en nascholing, die ook financieel gehonoreerd wordt, kan leiden tot bredere bevoegdheid en bredere bekwaamheid. Deze leden achten dit de aangewezen weg om te komen tot waarborging van kwaliteit. Deze leden vragen de regering hier nader op in te gaan. Voor deze leden vormt dit één van de belangrijkste toetsingspunten waarop ze het wetsvoorstel uiteindelijk zullen beoordelen.

Verantwoordelijkheid van het onderwijsveld voor het onderhouden van bekwaamheid

De leden van de VVD-fractie vragen of zij het goed begrijpen dat artikel 7.11 van de WHW voorschrijft dat het getuigschrift van een lerarenopleiding de onderwijsbevoegdheid moet vermelden die aan dat getuigschrift is verbonden? Betekent dit dat de lerarenopleiding geen andere onderwijsbevoegdheden kan uitreiken dan die de wetgever aanwijst? Deze leden vragen om welke onderwijsbevoegdheden het hier precies gaat (leraar basisonderwijs leraar tweede graad voor één vak, leraar eerste graad voor één vak).

De leden van de voornoemde fractie zijn de regering erkentelijk voor het opnemen van de beroepsgroep (SBL) in het wetsvoorstel. Zij vragen hoe de regering denkt over het instellen van een Raad van Advies die de beroepsgroep (SBL) mag adviseren over de concept-bekwaamheidseisen? Graag ontvangen deze leden een reactie op onderstaande mogelijk te volgen procedure bij het vaststellen van de bekwaamheidseisen.

Mogelijk te volgen procedure:

– SBL maakt een eerste voorstel (proeve);

– De Raad van Advies brengt hierover advies uit;

– SBL zendt concept-bekwaamheidseisen aan de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (OCW);

– De minister van OCW maakt een ontwerp-AmvB;

– De minister van OCW zendt een ontwerp-AmvB voor advies naar de Raad van State en de Onderwijsraad;

– De minister van OCW start na ommekomst van de adviezen de zware voorhangprocedure bij de Tweede Kamer;

– Vervolgens volgt publicatie in het Staatsblad.

Bekwaamheid en benoembaarheid in de verschillende sectoren

De leden van de VVD-fractie blijven er, ondanks de reactie in de nota naar aanleiding van het verslag, geen voorstander van om de terminologie «eerstegraads gebied» respectievelijk «tweedegraads gebied» los te laten. Zij achten het niet gewenst om specifieke bekwaamheidseisen voor de eerste twee leerjaren van het voortgezet onderwijs te ontwikkelen en vast te stellen. Hiermee zou de basisvorming gefixeerd worden op twee jaren terwijl de Tweede Kamer uitgesproken heeft dat een differentiatie in duur wenselijk is. Ook heeft de Tweede Kamer uitgesproken dat differentiatie in vakkenaanbod en niveau (vmbo, respectievelijk havo, vwo en gymnasium) binnen de basisvorming moeten komen. De voorgestelde bekwaamheidseisen zijn hiermee in strijd. Zoals eerder in het nader verslag naar voren is gebracht hebben de leden van deze fractie hieromtrent alternatieve voorstellen gedaan. Zij betreuren het dat de vorige minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen niet de lijn met betrekking tot de hervorming van de basisvorming volgt die is afgesproken met de vorige staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. Voor het overige verwijzen de leden van deze fractie naar hun schriftelijke inbreng bij het werkdocument van de Taakgroep Basisvorming onder leiding van de heer Meijerink. Zij vragen de regering dit voorstel te heroverwegen.

Ten aanzien van de vakverbreding zoals voorgesteld hebben de leden van voornoemde fractie zich in negatieve zin uitgesproken. De nota naar aanleiding van het verslag overtuigt hen niet. Overduidelijk is dat aan vakinhoudelijke kennis, minder waarde wordt toegekend. Dat is niet wat deze leden wensen. Extra beloning voor breed bevoegde en dus bekwame leraren achten zij veeleer een bijdrage aan de waarborging van kwaliteit. Zij vragen een nadere reactie van de regering hierop.

Betrekking van kleine omvang

De leden van de VVD-fractie danken de regering voor het honoreren van hun verzoek om de (niet bevoegde) gastdocent onder verantwoordelijkheid van een bevoegde leraar zijn lessen te verzorgen. De leden van deze fractie begrijpen dat het vanwege het terugdringen van de administratieve lasten gewenst is om niet iedere inschakeling van gastdocenten apart aan de onderwijsinspectie te melden. Wel zijn zij van mening dat over de inzet van gastdocenten verantwoording wordt afgelegd. Is de regering bereid om de onderwijsinspectie te vragen om op dit onderdeel toezicht uit te oefenen?

Deze leden gaan er overigens vanuit dat de regering rekening zal houden met de dringende verzoeken die zij hebben gedaan terzake van de vakverbreding, het loslaten van het eerste en tweedegraads gebied (introductie samenhangende leerjaren basisvorming), het toelaten van mbo-gediplomeerden voor de beroepsgerichte vakken aan het geschiktheidsonderzoek zij-instroom en introductie deelbekwaamheid samenhangende leerjaren basisvorming.

Vier belangrijke voorstellen die naar het oordeel van de leden van deze fractie in strijd zijn het met doel van het wetsvoorstel en dus heroverwogen dienen te worden.

3. Opmerkingen n.a.v. tweede nota van wijziging

3.1 Beleidsinhoud van de tweede nota van wijziging

De leden van de LPF-fractie vinden het belangrijk dat per individuele situatie wordt bekeken welke (deel-)bekwaamheden mensen al hebben en hoe, in combinatie met bij- of omscholing, de kwaliteit van het te geven onderwijs blijvend kan worden gewaarborgd en hoe uiteindelijk een officiële lesbevoegdheid kan worden behaald. Dat laatste zal het streven moeten blijven.

De leden van de SGP-fractie constateren dat de introductie van deelbekwaamheidseisen mede wordt ingegeven vanuit de bestaande krapte op de onderwijsarbeidsmarkt. Zij hebben daar begrip voor en zijn met de regering van mening dat het hanteren van deelbekwaamheidseisen ook vanuit de feitelijke werkzaamheden van de betreffende toekomstige leraren of docenten kan worden beargumenteerd.

3.2 Deelbekwaamheid

Onnodige drempels slechten

De leden van de CDA-fractie hebben waardering voor het introduceren van deelbekwaamheden. Ook zij onderkennen dat dit zou kunnen bijdragen aan het wegnemen van drempels voor zij-instromers. De leden van deze fractie hechten wel aan het waarborgen van de kwaliteit en zien dat ook terug in de door de regering gestelde voorwaarden. Tegelijkertijd tekenen deze leden aan dat zij steeds meer uit de beroepspraktijk vernemen dat met name het gebrek aan (kwalitatieve) begeleiding voor zij-instromers de grootste drempel is en dat dit leidt tot veel tussentijdse uitval.

Het nadere voorstel van de regering om zij-instromers meer tijd te gunnen om een volledige bekwaamheid te halen kan rekenen op steun van de VVD-fractie voor zover het het primair onderwijs betreft: de specialisatie onderbouw, bovenbouw of vakleerkracht leent zich hier voor. Wel dient vooral duidelijk te zijn dat betrokkene voldoet aan de gestelde eisen (relevante hbo-diploma, assessment en een arbeidsovereenkomst).

De eis dat zij-instromers binnen twee jaar moeten voldoen aan de bekwaamheidseisen wordt met deze nota van wijziging verlaten. De leden van de fractie van de ChristenUnie begrijpen dat dit een belangrijke maatregel is om de zij-instroom te vergemakkelijken. Ze vragen echter of daarmee geen al te grote risico's worden genomen met betrekking tot het waarborgen van de kwaliteit van het onderwijs.

Verder vragen deze leden de regering naar de verwachte kwantitatieve effecten van de huidige voorstellen om de zij-instroom te vergemakkelijken.

De leden van de SGP-fractie stellen vast dat de drempel voor zij-instromers in de onderbouw of de bovenbouw van het primair onderwijs, in de basisvorming, in het vmbo, danwel als vakleraar in het primair onderwijs door de introductie van de deelbekwaamheidseisen verder wordt verlaagd. Acht de regering het niet bezwaarlijk dat zij-instromers die in eerste instantie opteren voor het behalen van deelbekwaamheidseisen naar verwachting nog langer dan nu reeds mogelijk is zonder vastgestelde volledige bekwaamheid voor de klas zullen staan?

Elders verworven competenties

De leden van de CDA-fractie vragen ook of er nog formele belemmeringen zijn voor duale lerarenopleidingen. Leren op de werkplek, met ondersteuning van de lerarenopleiding, kan in de ogen van deze leden voor zowel de school als de student-leraar van grote waarde zijn. Zo kunnen met name elders verworven competenties ook recht worden gedaan. De leden van de CDA-fractie wijzen hierbij met name op het beroepsonderwijs

De leden van de PvdA-fractie menen dat zij-instromers een waardevolle bijdrage kunnen leveren bij de bestrijding van het lerarentekort, maar dat bekwaamheidseisen daartoe niet te grabbel mogen worden gegooid. De introductie van een certificaat van deelbekwaamheid kan een zinvolle oplossing vormen zolang de vastgelegde deelbekwaamheid ook in voldoende mate werkelijke bekwaamheid voor de beoogde taken blijft garanderen. Onderwijs is een te serieuze aangelegenheid om goedwillende buitenstaanders zomaar te laten aanmodderen. Toch kunnen elders verworven competenties een belangrijke meerwaarde bieden, in het bijzonder in het beroepsonderwijs. Kan de regering toelichten welke kwaliteiten ontbreken bij de docenten uit het bedrijfsleven die zo in feite via een duale opleiding tot het leraarschap komen, dat zij niet bekwaam, maar slechts deelbekwaam moeten worden genoemd?

Lerarentekort en werkeloze zij-instromers

De leden van de CDA-fractie zijn zeer verbaasd over het grote aantal (ruim 20 000) potentiële zij-instromers dat niet aan de slag kan komen. Houdt dit verband met het gebrek aan begeleidingscapaciteit of zijn er (ook nog) andere verklaringen te geven, zo vragen deze leden. Deze leden vragen of en hoe de regering zal bewerkstelligen dat meer potentiële zij-instromers ook daadwerkelijk voor de klas komen.

De leden van de PvdA-fractie merken op dat in strijd met alle berichten over het lerarentekort, blijkt dat vele inmiddels opgeleide zij-instromers werkloos thuis zitten omdat men aan hen geen behoefte heeft. Hoe is het mogelijk dat NOVA en het journaal beschikken over allerlei gegevens hierover terwijl het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen van niets weet? Het Onderwijsblad van 17 mei 2003 schreef over de recessie die een stormloop zou veroorzaken van gegadigden voor het onderwijs. De leden van deze fractie vragen of de regering helderheid kan verschaffen over de feitelijke situatie?

De leden van de D66-fractie willen weten hoe het kan dat er grote onduidelijkheid ontstaan is over de omvang van het lerarentekort. De afgelopen week hebben verschillende media aandacht besteed aan het lerarentekort en de rol van de zij-instromers bij het oplossen daarvan. In die berichten werden de cijfers van het ministerie over de omvang van het tekort sterk in twijfel getrokken. Graag horen de leden van deze fractie de laatste stand van zaken omtrent het lerarentekort. Klopt het dat in bepaalde regio's er inmiddels helemaal geen sprake meer is van een tekort aan leraren? Of komt dit beeld vooral voort uit de weerzin van veel scholen om met zij-instromers te werken?

De leden van de fractie van D66 gaan ervan uit dat het lerarentekort nog steeds een groot probleem is en dat maatregelen nodig zijn. Mede daarom is het teleurstellend dat het instrument van zij-instroom zo moeizaam verloopt. Hoeveel mensen zijn inmiddels aan de slag? Hoeveel mensen zijn werkzoekende zij-instromer?

Wat zijn naast gebrek aan begeleidingscapaciteit en onrust over beloningsverschillen de redenen dat scholen zo terughoudend zijn in het aannemen van zij-instromers?

De tweede nota van wijziging heeft tot doel de drempel voor zij-instromers verder te verlagen. De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen de regering de noodzaak hiertoe, in het licht van recente berichtgeving rond zij-instromers1 en het veronderstelde kleinere lerarentekort, nader uiteen te zetten.

Routes om te voldoen aan bekwaamheidseisen

De leden van de CDA-fractie vragen of het voor zij-instromers in de praktijk mogelijk zal zijn ook daadwerkelijk slechts dat deel van het onderwijs te volgen dat leidt tot een certificaat van deelbekwaamheid. De leden van de CDA-fractie constateren dat de regering zelfs spreekt over een «route». Is het programma daartoe wel op te splitsen en zijn de lerarenopleidingen dan ook daartoe bereid, zo vragen deze leden. De laatste vraag vloeit voort uit de constatering dat maar relatief weinig lerarenopleidingen voor zij-instromers een specifiek maatwerkprogramma aanbieden.

Waarom moet een zij-instromer reeds bij het geschiktheidsonderzoek aangeven of hij of zij voor de route met deelbekwaamheid kiest, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Zij kunnen zich voorstellen dat een kandidaat die daar niet voor gekozen heeft, tijdens de studie tot de conclusie komt dat het behalen van een deelbekwaamheid toch gewenst is. Is dat dan nog mogelijk, zo vragen de leden van de CDA-fractie.

De leden van de PvdA-fractie merken het volgende op: na het behalen van een deelcertificaat moeten zij-instromers nog aanvullende scholing volgen voordat ze een getuigschrift krijgen dat voldoet aan de algemene set van bekwaamheidseisen. Is de regering van oordeel dat de lerarenopleidingen bij uitstek de instellingen zijn die de inhoud van de aanvullende scholing zouden moeten bepalen? Zo neen, waarom niet?

De leden van de D66-fractie constateren dat na het behalen van een deelcertificaat zij-instromers nog aanvullende scholing moeten volgen voordat ze een getuigschrift krijgen dat voldoet aan de algemene set van bekwaamheidseisen. Wie gaat de inhoud van de aanvullende scholing bepalen en beoordelen?

De leden van de SGP-fractie vragen of de argumentatie die ten grondslag ligt aan de introductie van deelbekwaamheidseisen inhoudelijk ook van toepassing moet worden geacht op initiële trajecten van lerarenopleidingen. Waarom zijn de feitelijke werkzaamheden van leraren en docenten en de huidige krapte op de onderwijsarbeidsmarkt voor de regering geen aanleiding om ook studenten in een initieel traject van een lerarenopleiding de mogelijkheid te geven om zich in eerste instantie te richten op het behalen van een deelkwalificatie? En andersom: waarom zijn de in de onderhavige nota van wijziging genoemde bezwaren tegen deelkwalificaties voor studenten in een initieel traject ook niet van toepassing op zij-instromers? Kan het geconstateerde verschil in behandeling tussen studenten in initiële trajecten en post-initiële trajecten (zij-instroom) van lerarenopleidingen inhoudelijk nader worden gemotiveerd? Naar de mening van de leden van de SGP-fractie kunnen de in de onderhavige nota van wijziging opgevoerde zogeheten eerder verworven competenties daarbij geen rol spelen, omdat die juist de scholingsbehoefte verminderen en dus niet relevant zijn ten aanzien van de nog resterende scholingsbehoefte van zij-instromers. De genoemde leden constateren dat er geen aparte deelbekwaamheidseisen worden vastgesteld. Zij vragen op welke gronden en aan de hand van welke criteria de deelkwalificaties desalniettemin zullen worden verleend.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen een reactie van de regering op de opmerkingen van het Strategisch Overleg Lerarenopleidingen en ROC's ten aanzien van het begrip «deelbekwaamheid». Dit overleg stelt dat in het huidige beroepsonderwijs niet meer zozeer wordt gewerkt met eindtermen, maar met competenties die nodig zijn voor de beroepsuitoefening. De hantering van het begrip deelbekwaamheid werkt dan een onnodige tweedeling in de hand tussen de verschillende leraren.

Voornoemde leden vragen of het niet beter is om bekwaamheden te formuleren als competenties in een bepaalde beroepscontext omdat dit recht zou doen aan de eis dat alle docenten adequaat moeten kunnen handelen in de situatie waarin ze verkeren. Dit ongeacht of ze nu als zij-instromer, interne doorstromer of als student van een lerarenopleiding het onderwijs zijn binnengekomen. Iedere nieuwe situatie vereist verdere scholing. In deze redenering is eigenlijk iedereen deelbekwaam.

3.3 Delen van het onderwijs

De leden van de CDA-fractie kunnen voor wat betreft het primair onderwijs aansluiten bij de gekozen delen. Voor wat betreft het voortgezet onderwijs vragen deze leden waarom de regering niet nu reeds een keuze maakt tussen een differentiatie naar schoolsoort en/of naar samenhangende jaren. Welke overwegingen spelen bij de regering een rol in de keuze van de differentiatie? In dit kader vragen de leden van deze fractie wat het oordeel is van de regering over het mogelijke voornemen van de pabo's van Hogeschool INHOLLAND en de Haagse Hogeschool om specifiek voor de eerste twee jaar van het vmbo een lerarenopleiding of -route te starten. Deze leden hebben veel begrip voor die keuze omdat ook zij erkennen dat deze leerlingen niet alleen gebaat zijn bij een vakgerichte aanpak maar vooral ook bij een pedagogisch-didactische aanpak vergelijkbaar met de basisschool. De leden van de CDA-fractie constateren dat ook steeds meer vmbo-scholen hun onderwijsorganisatie daar wel naar inrichten maar dat een daarbij passende lerarenopleiding ontbreekt.

Verder vragen de leden van de CDA-fractie of de regering overwogen heeft in de tweede nota van wijziging een regeling op te nemen voor een éénjarige kopopleiding voor afgestudeerde hbo'ers. Dit voorstel was opgenomen in het eerdergenoemde plan van aanpak en zou nog voor 1 maart 2003 voorzien worden van een nadere uitwerking. De aan het woord zijnde leden blijven hechten aan een spoedige invoering van de bedoelde kopopleiding.

De leden van VVD-fractie wijzen de voorgestelde deelbekwaamheid naar schoolsoort en samenhangende leerjaren (bavo) – om bekende redenen – af.

Inclusiviteit van bevoegdheid in bovenbouw havo/vwo

De leden van de PvdA-fractie voelen in dit stadium geen behoefte om nieuwe discussies te openen die de wetsbehandeling onnodig vertragen. De regering schrijft echter dat bij de bovenbouw havo/vwo niet kan worden volstaan met deelbekwaamheid omdat bij dit voorbereidend hoger onderwijs geldt dat wie voldoet aan deze bekwaamheidseisen, benoembaar is in het gehele voortgezet onderwijs (inclusiviteit). De leden van deze fractie willen graag weten welke overwegingen deze inclusiviteit rechtvaardigen, mede omdat docenten die leservaring hebben in de bovenbouw van havo/vwo niet zelden duidelijk meer moeite hebben met het lesgeven in vmbo-klassen of bij opleidingen in de BVE-sector. Kan de regering haar oordeel in dezen nader toelichten?

De leden van de SP-fractie merken op dat in de wet BIO wordt geschreven over het inclusiviteitsbeginsel. Daarmee zou iemand die bevoegd is les te geven in het vwo automatisch bekwaam zijn om te werken in opleidingen in de BVE-sector. De leden van deze fractie zijn van mening, dat er voor het onderwijs in de BVE-sector additionele pedagogisch didactische bekwaamheden nodig zijn en dat deze moeten worden aangeboden bij de lerarenopleidingen. Deelt de regering deze mening?

De leden van de LPF-fractie hopen dat de lerarenopleidingen hun bestaande opleidingsprogramma's zodanig kunnen uitbreiden en aanpassen, dat een traject-op-maat – toegesneden op de onderwijssector waarin lesgegeven gaat worden en de al aanwezige competenties – voor de betreffende docent-in-spe tot stand komt. Daarbij tekent voornoemde fractie aan dat het helaas nog altijd zo is dat er binnen, vooral de universitaire, lerarenopleidingen een weinig positieve houding bestaat ten opzichte van het beroepsonderwijs, terwijl de studenten aan deze lerarenopleidingen wel in staat worden geacht om in het beroepsonderwijs les te geven.

De leden van de SGP-fractie constateren dat het vmbo ten aanzien van de mogelijkheid van het werken met deelkwalificatie wordt onderscheiden van het havo en het vwo. Zij stemmen ermee in dat leraren die een deelkwalificatie hebben voor het vmbo geen les kunnen geven in het havo en het vwo. De genoemde leden vragen echter waarom iemand die bekwaam is voor het onderwijs in het havo en het vwo daarmee ook zonder meer bekwaam wordt geacht voor het onderwijs in het vmbo. Wordt daarmee wel voldoende recht gedaan aan het onderscheiden karakter van deze soorten opleidingen en de daarbij behorende competenties van leraren?

3.4 Certificaat beperkt geldig

De leden van de CDA-fractie hebben begrip voor het feit dat kan worden afgeweken van de maximale periode van drie jaar voor het behalen van het getuigschrift. Zij stellen daarbij wel de vraag of daar uitputtende voorwaarden voor moeten worden gegeven. De leden van deze fractie constateren dat in de memorie van toelichting in afwijking van de tekst van de nota van wijziging wordt gesproken over «overmacht».

In dat licht wijzen de leden op de grote toename van het aantal on(der-)bevoegden in het voortgezet onderwijs, die met ontheffing van de inspectie zijn aangesteld. Bestaat niet het gevaar dat bij te stringente voorwaarden de zij-instomers (met steun van de scholen) uitwijken naar de reguliere ontheffingsprocedure voor on(der)bevoegden. Overigens hebben de leden van deze fractie begrip voor het feit dat gezien de nijpende situatie van de problematiek steeds meer scholen on(der-)bevoegden aanstellen en zelf met goedkeuring van de onderwijsinspectie de bekwaamheid bewaken. Verwacht de regering dat op termijn alle ontheffingen vervallen, dan wel door het beëindigen van het dienstverband dan wel door het behalen van een getuigschrift? De leden van de CDA-fractie vragen of we gezien het tekort aan leraren, ook op de langere termijn, het hebben van on(der)bevoegden niet als een vast en onontkoombaar gegeven moeten zien.

3.5 Inspanningsverplichting bevoegd gezag

Vanzelfsprekend behoort het tot goed werkgeverschap dat het bevoegd gezag ervoor zorgt dat de condities aanwezig zijn om na het behalen van een deelbekwaamheid ook een getuigschrift te behalen, zo stellen de leden van de CDA-fractie. Zij vragen wel waarom dit ook in de wet en het schoolplan moet worden opgenomen.

De leden van de CDA-fractie vragen voorts of de regering voorziet dat door het werken met een deelbekwaamheid er voor de opleiders en daarmee ook voor de werkgevers meer kosten kunnen ontstaan. Zo ja, of en hoe worden die gecompenseerd?

3.6 Deelbekwaamheid alleen een optie voor de zij-instromer

Acht de regering het wel wenselijk en mogelijk dat leraren met een deelbekwaamheid in afwijking van de voorgestelde regeling permanent een meer onderwijsondersteunende functie als die van bijvoorbeeld assistent-leraar vervullen, zo vragen de leden van de CDA-fractie. De ontwikkeling van een volwaardige hbo-opleiding voor slechts die (deel)bekwaamheid kan dan ook mogelijk zijn. De leden van de CDA-fractie hebben begrepen dat met name in het BVE er behoefte bestaat aan een dergelijke constructie, waarbij zij liever niet meer spreken over deelbekwaamheid maar over bekwaamheid. Zij vragen of zo'n ontwikkeling ook niet past bij de verdere functiedifferentiatie en waarom zou dan ook de reguliere lerarenopleiding daar niet voor ingericht kunnen worden.

De leden van de PvdA-fractie stellen vast dat onderwijsondersteunend personeel belangrijke bijdragen levert aan het functioneren van de scholen. Sommige taken die docenten vaak noodgedwongen erbij moesten doen, kunnen soms in belangrijke mate worden overgenomen door onderwijsondersteunend personeel, waardoor de werkdruk voor leraren afneemt. Voor deze onderwijsondersteunende taken moeten uiteraard andere bekwaamheidseisen gelden dan voor leraren en soms betreft het tevens duidelijk lichtere eisen. Dit laat echter onverlet dat het taken betreft waarvoor een zekere bekwaamheid nodig is en die bekwaamheid valt te determineren. Datzelfde geldt evenzeer voor leidinggevenden, zelfs indien zij op grotere afstand leiding geven aan het onderwijskundig proces. Kan de regering toelichten in hoeverre haar voorstellen recht doen aan deze gedachte en welke overwegingen daaraan ten grondslag liggen?

Zij-instroom op mbo-nivo

De leden van de CDA-fractie constateren dat de regering geen voorstellen heeft opgenomen voor mensen die (net) geen hbo-diploma hebben en als zij-instromer willen toetreden tot het leraarberoep. Op 12 december 2002 hebben deze leden de regering verzocht niet te rigide vast te houden aan dit vereiste omdat zo een groot potentieel bereikt kan worden. Niet alleen in capaciteit maar ook in kwaliteit. Zo wijzen deze leden bijvoorbeeld op de behoefte van cluster 3 scholen. Groepsleiders en activiteitenbegeleiders in de verstandelijk gehandicaptenzorg hebben een specifieke kennis en ervaring met verstandelijk gehandicapte kinderen. Zij zouden met hun mbo-diploma en rijke werkervaring een duidelijke meerwaarde kunnen hebben voor de op zeer laag niveau functionerende leerlingen in de cluster 3 scholen. Bij de invoering van de leerling gebonden financiering (LFG) is het namelijk de bedoeling dat ook deze op laag niveau functionerende leerlingen onderwijs gaan krijgen binnen cluster 3. Tot nu toe kregen zij dagbesteding binnen de instelling.

Graag ontvangen deze leden een nadere toelichting op het feit dat de regering toch afziet van haar eerdere voornemen.

De leden van de VVD-fractie hebben steun gegeven aan het beleidsarm inbedden van de regeling voor de zij-instroom. Zij waren van oordeel dat het voorstel om mbo-gediplomeerden toe te laten tot het geschiktheidsonderzoek zij-instroom voor beroepsgerichte vakken heroverwogen dient te worden. Zij betreuren het dat de regering daartoe niet bereid is. Zij betreuren het des te meer omdat toen toestemming werd gegeven voor een beperkt aantal beroepsgerichte vakken de regering garanties heeft gegeven dat het tot deze zeer selectieve groep beperkt zou blijven. Zoals toen reeds verondersteld, wordt de deur die op een kier werd gezet, nu volledig open gegooid. De leden van deze fractie blijven van oordeel dat iedere leraar in beginsel over een HO-diploma moet beschikken. Onderwijsondersteunend personeel en instructeurs kunnen onder verantwoordelijkheid van bevoegde en bekwame leraren een bijdrage leveren aan het onderwijsleerproces. Naar het oordeel van deze leden dient deze verruiming dan ook niet plaats te vinden.

Voorts hebben de leden van voornoemde fractie met verbazing kennis genomen van het voorstel dat ook een zij-instromer met een mbo-diploma die aan de slag gaan in de beroepsgerichte vakken, nu ook kunnen opteren voor een deelbekwaamheid. In de ogen van deze leden is dit in strijd met het doel van het wetsvoorstel.

Zij vragen de regering aannemelijk te maken dat een dergelijke maatregel bijdraagt aan de waarborging van de kwaliteit.

3.7 Positionering van het geschiktheidsonderzoek (assessment)

Welke andere maatregelen overweegt de regering te nemen om te komen tot meer maatwerktrajecten, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Zij vragen ook of de erkenningsprocedure moet leiden tot vooral snellere procedures voor het geschiktheidsonderzoek. Over die snelheid maken de leden van deze fractie zich veel zorgen.

De leden van voornoemde fractie constateren dat de regering enerzijds stelt dat een HO-instelling zowel het assessment als de opleiding zou moeten kunnen aanbieden en anderzijds dat een zekere concentratie het gevolg zou kunnen zijn. Wat acht de regering nu wenselijk, zo vragen deze leden. Blijft het mogelijk om met een organisatorische scheiding, bijvoorbeeld via de contractactiviteiten, beide diensten te blijven aanbieden?

De leden van de SGP-fractie stemmen vanuit het oogpunt van de noodzakelijke kwaliteit in met het voornemen om alle instellingen die geschiktheidsonderzoeken willen uitvoeren verplicht te stellen om zich daarvoor te kwalificeren. De regering geeft daarbij aan dat het niet uitgesloten is dat hierdoor bijvoorbeeld een regionale concentratie van assessment-voorzieningen zou kunnen plaatsvinden. Doelt de regering hiermee slechts op de werking van het marktmechanisme, of zijn er ook andere processen in het geding die tot de bedoelde concentratie zouden kunnen leiden?

Uitvoering van het geschikheidsonderzoek

De leden van de PvdA-fractie constateren dat volgens het wetsvoorstel BIO ook andere dan de lerarenopleidingen een geschiktheidsonderzoek kunnen uitvoeren en bepalen welke vrijstellingen voor studieonderdelen aan kandidaten kunnen worden gegeven. Volgens de WHW (artikel 7.13) is de examencommissie als enige bevoegd om onderzoek te doen naar de kwaliteiten/competenties van een student. Op grond daarvan bepaalt de examencommissie of een getuigschrift wordt afgegeven, maar kan zij ook bepalen of er sprake is van vrijstellingen. De leden van deze fractie willen graag weten op welke wijze de regering dit exclusieve recht van examencommissies denkt te rijmen met het toelaten van andere instanties die geschiktheidsonderzoeken gaan doen?

Ook de leden van de SP-fractie constateren dat door de wet BIO ook andere dan lerarenopleidingen een geschiktheidsonderzoek laten uitvoeren plus een scholingsadvies laten geven. Dat wil zeggen dat anderen ook kunnen bepalen welke vrijstellingen voor studieonderdelen kunnen worden gegeven. De leden van deze fractie zijn van mening dat hier een formeel bezwaar tegen in te brengen is: de WHW (art 7.13) stelt dat de examencommissie hiertoe als enige bevoegd is. Deelt de regering dit bezwaar? De leden van voornoemde fractie zijn het volgende van mening: elke lerarenopleiding hoort zo spoedig mogelijk vast te stellen of opleiding en student bij elkaar passen en welk studieprogramma gevolgd moet worden, zowel door zij-instromers als door studenten die van mbo, havo of vwo komen. De onderwijsinspectie ziet toe op de kwaliteit, evenals het NAO; op grond van bevindingen van het NAO kan de licentie ingetrokken worden. Hieraan geeft de SP-fractie de voorkeur boven het creëren van nieuwe spelers. De kwaliteit van publieke voorzieningen moet bewaakt worden door onderwijsinspectie en accreditatie en niet door toenemende marktwerking. Deelt de regering deze mening?

De leden van de D66-fractie constateren eveneens dat de bedoeling van het wetsvoorstel is dat ook andere dan de lerarenopleidingen een geschiktheidsonderzoek kunnen uitvoeren en kunnen bepalen welke vrijstellingen voor studieonderdelen aan kandidaten kan worden gegeven. Volgens de WHW is de examencommissie als enige bevoegd om onderzoek te doen naar de kwaliteiten/competenties van een student. Hoe verhouden deze twee zich tot elkaar, zo vragen deze leden.

Kosten geschiktheidsonderzoek

In een ministeriële regeling (oktober 2000) wordt bepaald dat de aanvrager van een geschiktheidsonderzoek daarvoor maximaal een bedrag van € 1 136 (f. 2 500,-) in rekening gebracht mag worden door de lerarenopleiding. Inmiddels vernemen de leden van de PvdA-fractie uit de praktijk dat dit bedrag te laag is. Deze leden vragen of dit klopt. Voorts vragen de leden of de regering informatie kan geven over de opbouw van het genoemde maximumbedrag? Is de regering bereid om dit bedrag eventueel te verhogen? Zo neen, waarom niet?

De leden van de SP-fractie merken op dat de regering een maximale vergoeding voor het geschiktheidonderzoek kan vaststellen. In de huidige regeling is dat gebeurd zonder overleg. Volgens de gegevens van de leden van deze fractie bedraagt de kostprijs ca. 1900 euro (bij zowel hbo als universitaire lerarenopleidingen). Is het waar dat de vergoeding slechts 1136 euro bedraagt? Deze leden zijn van mening, dat als er een bedrag moet worden vastgesteld, dit in overleg en meer in overeenstemming met de werkelijke kostprijs dient te gebeuren. Deelt de regering deze mening?

3.8 Schoolleiders in het primair onderwijs

De leden van de CDA-fractie hebben eerder hun steun uitgesproken voor de mogelijkheid dat schoolleiders geen onderwijsbevoegdheid hoeven te hebben. Overigens kunnen deze leden zich heel wel voorstellen dat van schoolleiders een bepaalde mate van onderwijskundig leiderschap wordt gevraagd. Daarbij moet wel rekening worden gehouden met de aard en omvang van de school en de positie van schoolleider daarin.

Kan de regering nog eens toelichten waarom zij het nu wel wenselijk vindt dat er in alle gevallen bij algemene maatregel van bestuur wel bekwaamheidseisen worden vastgesteld. De leden van deze fractie vragen of niet het gevaar bestaat dat door de eisen op het gebied van onderwijskundig leiderschap impliciet sprake zal zijn van het vereiste van een onderwijsbevoegdheid.

De leden van de SGP-fractie hechten er met de regering waarde aan dat schoolleiders in het onderwijs, zeker in het primair onderwijs, de nodige affiniteit hebben met het onderwijs als zodanig, en meer specifiek met de werkzaamheden die in het onderwijs worden verricht. Zij stemmen daarom in met het opnemen van het onderwijskundig leiderschap als bekwaamheidseis voor alle schoolleiders in het primair onderwijs. Is het waar dat zij er daarbij van uitgaan dat vrijwel alle schoolleiders in het primair onderwijs rechtstreeks of indirect te maken hebben met het aansturen van leraren en/of onderwijsondersteunend personeel?

3.9 Voorstellen voor bekwaamheidseisen door beroepsorganisatie

De leden van de CDA-fractie vragen of het niet meer voor de hand zou liggen dat naast de genoemde beroepsorganisaties voor het onderwijspersoneel vooral ook de werkgevers of de besturenorganisaties een meer zelfstandige en volwaardige rol vervullen bij het opstellen van de bekwaamheidseisen. Is het niet juist de werkgever die een oordeel kan en dient te geven over de gewenste bekwaamheidseisen van haar medewerkers, zo informeren deze lede.

De fractie van de PvdA merken op dat de regering nadrukkelijk stelt dat er niet op voorhand moet worden vastgelegd dat er slechts één beroepsorganisatie representatief zal worden geacht voor al het onderwijspersoneel van elke sectorwet. De leden van deze fractie vinden dat alle relevante (beroeps)organisaties per subgroep een centrale rol moeten hebben bij de totstandkoming van bekwaamheidseisen voor hun subgroep. In feite wordt zoiets georganiseerd binnen het Samenwerkingsverband Beroepskwaliteit Leraren (SBL). Staan de voorstellen van de regering haaks op de gedachte dat voorstellen voor bekwaamheidseisen moeten voortkomen uit één expertisecentrum dat verantwoordelijk is voor de samenhang in de inhoud van de eisen in hun totaliteit, het proces van totstandkoming en de opbouw van de complete beroepskolom in de onderwijssector? Kan de regering haar overwegingen in dezen nader toelichten?

Het SBL heeft de opdracht gekregen om nieuwe bekwaamheidseisen te formuleren. Naar verluidt zouden de nieuwe eisen voor de zomer gereed zijn. Intussen hebben «drie wijze mannen» een advies over de kwalificatiestructuur uitgebracht en is de Onderwijsraad ook een advies hierover gevraagd. Kan de regering de Kamer informeren wanneer zij voornemens is om, op basis van de adviezen, de bekwaamheidseisen vast te stellen?

De leden van de SP-fractie zijn van mening, dat de huidige bekwaamheidseisen niet voldoen. Nog niet zolang geleden was de tweedegraadsopleiding tweevakkig.

Is het waar dat er in het vmbo grote behoefte is aan breder dan in één vak inzetbare en goed pedagogisch onderlegde leraren? Wat vindt de regering van het idee om evenals in het buitenland in meer dan één vak op te leiden?

De leden van de D66-fractie vragen wanneer de bekwaamheidseisen worden vastgesteld waarin ook het SBL een rol gaat spelen?

II Artikelsgewijze toelichting

Onderdeel TT (artikel V onder F)

De leden van de CDA-fractie vragen of de regering nog eens kan toelichten waarom zij nu wel van oordeel is dat een belangrijk deel van de regeling moet worden opgenomen in de WHW. Naar het oordeel van deze leden komt dit de inzichtelijkheid van de regeling niet ten goede, en wordt ook het karakter van de WHW aangetast.

Artikel 32 lid 10 (nieuw)

De leden van de LPF-fractie vragen waarom gekozen is voor de benoemingsduur van drie aaneengesloten jaren als het gaat om «betrokkene(n) die in het bezit zijn van een certificaat als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder b.2» (zie bijvoorbeeld pagina 3 van het Kamerstuk, artikel 32, nieuw lid 10)

Artikel 176c (nieuw)

De leden van de LPF-fractie constateren dat de instelling die het geschiktheidsonderzoek uitvoert, een beoordeling mag geven of een buitenlands getuigschrift gelijkwaardig is aan een Nederlands getuigschrift. Deelt de regering de visie van de leden van deze fractie dat hierin een bepaalde willekeur kan sluipen? Hoe controleert de regering of dit wel of niet het geval is? Welke maatregelen is zij van plan te nemen zodat een en ander gestroomlijnd wordt als het gaat om verschillende instellingen maar dezelfde diploma's? (zie bijvoorbeeld pagina 4 onder H, artikel 1, onderdeel J, artikel 176c)

Artikel 7a.6. Titulatuur

De leden van de LPF-fractie merken op dat op pagina 18 van het wetsvoorstel gesteld wordt dat iemand gerechtigd is tot het voeren van de titel drs. of bc. als het een bekwaamheidsonderzoek betreft waarin kennis, inzichten en vaardigheden op het niveau van hoger beroepsonderwijs of wetenschappelijk onderwijs zijn getoetst. Betekent dit in de praktijk dat iemand uiteindelijk één van deze titels mag gaan voeren, zonder daadwerkelijk in het verleden een complete universitaire of hbo-studie te hebben gevolgd? Indien dit het geval is, bestaat er dan niet een oneerlijkheid ten opzichte van mensen die wel een dergelijke opleiding hebben gevolgd?

De voorzitter van de commissie,

Cornielje

De griffier van de commissie,

De Kler


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van Nieuwenhoven (PvdA), Van de Camp (CDA), Kalsbeek (PvdA), Cornielje (VVD), voorzitter, Atsma (CDA), Hamer (PvdA), Karimi (GL), van Bommel (SP), Vendrik (GL), Mosterd (CDA), Slob (CU), Vergeer-Mudde (SP), van Bochove (CDA), Tichelaar (PvdA), Joldersma (CDA), Hessels (CDA), De Vries (CDA), Aptroot (VVD), Eijsink (PvdA), Leerdam, MFA (PvdA), ondervoorzitter, Van der Laan (D66), Van Miltenburg (VVD), Kraneveldt (LPF), Hermans (LPF), Van Dam (PvdA), Vacature (VVD) en Vacature (VVD).

Plv. leden: Kruijsen (PvdA), Ferrier (CDA), Verbeet (PvdA), Rijpstra (VVD), Vacature (CDA), Boelhouwer (PvdA), Halsema (GL), Lazrak (SP), Tonkens (GL), Van Oerle-van der Horst (CDA), Van der Vlies (SGP), Kant (SP), Vacature (CDA), Dijksma (PvdA), Van Haersma Buma (CDA), Vacature (CDA), Sterk (CDA), De Vries (VVD), Arib (PvdA), Stuurman (PvdA), Van der Ham (D66), Van Beek (VVD), Varela (LPF), Nawijn (LPF), Adelmund (PvdA), De Grave (VVD) en Örgü (VVD).

XNoot
1

Er blijken veel zij-instromers thuis te zitten, die niet of slechts heel moeilijk aan de slag komen.

Naar boven