Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum ontvangst |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2002-2003 | 28088 nr. 7 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum ontvangst |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2002-2003 | 28088 nr. 7 |
Ontvangen 11 april 2003
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
In artikel I, onderdeel A, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1. De onderdelen 1 en 2 worden vervangen door:
1. Het eerste lid wordt vervangen door:
1. Schoolonderwijs mag, onverminderd het derde en vierde lid, slechts worden gegeven door degene die:
a. in het bezit is van een verklaring omtrent het gedrag, afgegeven volgens de Wet op de justitiële documentatie en op de verklaringen omtrent het gedrag,
b. in het bezit is van:
1°. een getuigschrift, afgegeven krachtens de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, waaruit blijkt dat ten aanzien van dat onderwijs of ten aanzien van een of meer bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen daartoe behorende onderwijsactiviteiten als bedoeld in artikel 9 is voldaan aan de bekwaamheidseisen die zijn vastgesteld krachtens artikel 32a, eerste lid, van deze wet, of krachtens artikel 36, eerste lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs, of
2°. een certificaat, afgegeven krachtens de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, waaruit blijkt voor welk in artikel 176c, lid 3a, genoemd of krachtens dat lid aangewezen samenhangend deel van het onderwijs is voldaan aan de bekwaamheidseisen, vastgesteld krachtens artikel 32a, eerste lid, of
3°. een EG-verklaring als bedoeld in de Algemene wet erkenning hoger-onderwijsdiploma's dan wel in de Algemene wet erkenning EG-beroepsopleidingen, afgegeven ten aanzien van het onderwijs dat betrokkene zal geven, of
4°. een geschiktheidsverklaring als bedoeld in artikel 176b, en
c. niet krachtens rechterlijke uitspraak van het geven van onderwijs is uitgesloten.
2. In onderdeel 5 wordt «getuigschrift als bedoeld in het eerste lid, onder b.1°» vervangen door: bewijsstuk als bedoeld in het eerste lid, onder b.
3. Onderdeel 6 wordt vervangen door:
6. In het vijfde lid (nieuw) wordt in onderdeel a «een getuigschrift dat bij of krachtens artikel 186 is aangewezen als bewijs van bekwaamheid» vervangen door «een getuigschrift als bedoeld in het eerste lid, onder b.1°».
In artikel I, onderdeel B, wordt artikel 3a, derde lid, eerste volzin, vervangen door: De onderwijsondersteunende functionaris die niet voldoet aan de eisen van het eerste lid, onder b, c of d, mag voor zover het werkzaamheden betreft waarvoor op grond van artikel 32a, derde lid, bekwaamheidseisen zijn vastgesteld, niettemin met die werkzaamheden worden belast, voor een periode van ten hoogste twee jaren.
Artikel I, onderdeel C, wordt vervangen door:
Artikel 12, vierde lid, wordt vervangen door:
4. Het beleid met betrekking tot de bewaking en verbetering van de kwaliteit van het onderwijs omvat in elk geval:
a. de wijze waarop het bevoegd gezag bewaakt dat die kwaliteit wordt gerealiseerd,
b. de wijze waarop het bevoegd gezag vaststelt welke maatregelen ter verbetering van de kwaliteit nodig zijn,
c. maatregelen en instrumenten om te waarborgen dat het personeel zijn bekwaamheid onderhoudt, en
d. maatregelen en instrumenten om leraren die beschikken over een certificaat als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder b.2°, en die aan de bekwaamheidseisen voor het geheel van het desbetreffende onderwijs zullen moeten gaan voldoen, tot dat laatste in staat te stellen.
In artikel I, onderdeel D, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1. Het eerste en tweede lid van artikel 32 worden vervangen door:
1. Tot directeur of adjunct-directeur kan slechts worden benoemd degene die:
a. in het bezit is van:
1°. een verklaring omtrent het gedrag, afgegeven volgens de Wet op de justitiële documentatie en op de verklaringen omtrent het gedrag,
2°. een getuigschrift, afgegeven krachtens de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, of van een EG-verklaring als bedoeld in de Algemene wet erkenning EG-hoger-onderwijsdiploma's, en
b. voor zover tot de functie werkzaamheden behoren waarvoor op grond van artikel 32a, tweede lid, bekwaamheidseisen zijn vastgesteld, in het bezit is van:
1°. een getuigschrift, afgegeven krachtens de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek waaruit blijkt dat aan die eisen is voldaan, of
2°. een EG-verklaring als bedoeld in de Algemene wet erkenning hoger-onderwijsdiploma's dan wel in de Algemene wet erkenning EG-beroepsopleidingen, afgegeven ten aanzien van de in artikel 32a, tweede lid, bedoelde werkzaamheden die betrokkene zal verrichten, of
3°. een bewijsstuk dat hij volgens bij algemene maatregel van bestuur te geven regels zijn bekwaamheid heeft aangetoond, en
c. niet krachtens rechterlijke uitspraak is uitgesloten van het verrichten van de werkzaamheden waarop de benoeming is gericht.
2. De directeur of adjunct-directeur die niet voldoet aan de eisen van het eerste lid, onder a.2°, of b, mag voor zover het werkzaamheden betreft waarvoor op grond van artikel 32a, tweede lid, bekwaamheidseisen zijn vastgesteld, niettemin met die werkzaamheden worden belast, voor een periode van ten hoogste twee jaren.
2. In het vijfde lid van artikel 32 wordt «artikel 3, eerste lid, onder a en c» vervangen door: artikel 3, eerste lid, onder a.1° en c.
3. Onder vernummering van het tiende lid tot elfde lid wordt in artikel 32 na het negende lid een nieuw tiende lid ingevoegd, luidend:
10. Indien betrokkene in het bezit is van een certificaat als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder b.2°, en gelet op diens leeftijd langer dan 8 jaar als leraar werkzaam zou kunnen zijn, vindt de benoeming plaats voor een periode van ten hoogste drie aaneengesloten jaren, gerekend vanaf de datum van eerste benoeming die plaatsvindt op grond van het bezit van dat certificaat. Het bevoegd gezag dat de in de eerste volzin betrokkene voor de eerste maal benoemt nadat deze het certificaat heeft behaald, tekent de benoemingsdatum aan op het certificaat. De inspectie kan op aanvraag van het bevoegd gezag toestaan dat het bevoegd gezag de benoemingsperiode met ten hoogste de helft verlengt indien bijzondere omstandigheden daartoe naar het oordeel van dat bevoegd gezag aanleiding geven.
4. Na artikel 32, elfde lid, wordt een nieuw lid opgenomen, luidend:
12. Directeuren en adjunct-directeuren die zijn benoemd voordat de Wet op de beroepen in het onderwijs in werking is getreden en bij hun benoeming niet beschikten over een getuigschrift als bedoeld in het eerste lid, onder a.2°, zijn vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van die wet benoembaar als directeur respectievelijk adjunct-directeur indien zij in elk geval voldoen aan de vereisten van het eerste lid, onder a.1° en c. Het tweede lid is niet van toepassing op deze directeuren en adjunct-directeuren.
In artikel I, onderdeel E, worden in artikel 32a de volgende wijzigingen aangebracht:
1. Het tweede en derde lid worden vervangen door twee nieuwe leden, luidend:
2. Bij algemene maatregel van bestuur worden bekwaamheidseisen vastgesteld voor werkzaamheden van leidinggevende aard die nauw verband houden met het pedagogisch-didactische klimaat op de school of die onderwijskundige leiding omvatten, en kunnen ook voor andere werkzaamheden van leidinggevende aard bekwaamheidseisen worden vastgesteld.
3. Bij algemene maatregel van bestuur worden bekwaamheidseisen vastgesteld voor bij die maatregel aan te wijzen onderwijsondersteunende werkzaamheden die rechtstreeks verband houden met het onderwijsleerproces.
2. In het zesde lid wordt de eerste volzin vervangen door »Onze Minister stelt een beroepsorganisatie die hij vanuit het oogpunt van beroepskwaliteit representatief acht voor onderwijspersoneel als bedoeld in deze wet, in de gelegenheid hem een voorstel te doen voor de in het eerste, tweede of derde lid voorgeschreven bekwaamheidseisen en kan een representatief geachte beroepsorganisatie in de gelegenheid stellen hem een voorstel te doen voor bekwaamheidseisen die op grond van het tweede lid kunnen worden vastgesteld.» en wordt in de derde volzin «Uit een voorstel als bedoeld in het eerste of tweede lid» vervangen door: Uit een voorstel als bedoeld in de eerste of tweede volzin.
In artikel I, onderdeel G, worden in artikel 38a, eerste lid, de volgende wijzigingen aangebracht:
1. De zinsnede «die werkzaamheden uitvoert als bedoeld in artikel 176f, eerste lid onder c en d» wordt vervangen door: die werkzaamheden uitvoert als bedoeld in artikel 176g, eerste lid, onder a.
2. Na de eerste volzin wordt een volzin ingevoegd, luidend: De eerste volzin is van overeenkomstige toepassing op degene die gelet op artikel 12, vierde lid, onder d, in staat wordt gesteld aan de bekwaamheidseisen te voldoen voor het geheel van het daar bedoelde onderwijs, met dien verstande dat bij de vaststelling van de verder nog noodzakelijke scholing en begeleiding, behalve de uitkomsten van de beoordeling, bedoeld in artikel 176c, tweede lid, onder c, in aanmerking worden genomen kennis, inzicht en vaardigheden die betrokkene heeft verworven na het ondergaan van het geschiktheidsonderzoek.
In artikel I, onderdeel J, wordt artikel 176b, eerste lid, vervangen door:
1. Aan degene die blijkens een geschiktheidsonderzoek als bedoeld in artikel 176c voldoende geschikt wordt geacht voor het beroep van leraar en in staat moet worden geacht binnen twee jaar na benoeming tot leraar met goed gevolg doel te nemen aan het in artikel 176f bedoelde bekwaamheidsonderzoek, geeft het bestuur van een instelling die op grond van artikel 176e is erkend, een geschiktheidsverklaring af.
In artikel I, onderdeel J, worden in artikel 176c de volgende wijzigingen aangebracht:
1. Het eerste lid wordt vervangen door:
1. Het geschiktheidsonderzoek wordt op aanvraag van het bevoegd gezag dat voornemens is betrokkene te benoemen, of op aanvraag van betrokkene zelf, uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van het bestuur van een instelling die op grond van artikel 176e is erkend. Dat instellingsbestuur betrekt bij het geschiktheidsonderzoek het bevoegd gezag dat voornemens is betrokkene te benoemen, of indien betrokkene de aanvraag zelf indient, een bevoegd gezag dat daartoe in overeenstemming met betrokkene is uitgenodigd.
2. Het derde lid, onder b, wordt vervangen door:
b. een buitenlands getuigschrift dat naar het oordeel van het bestuur van de instelling die het geschiktheidsonderzoek uitvoert, gelijkwaardig is aan een getuigschrift als bedoeld onder a.
3. Na het derde lid wordt een lid 3a ingevoegd, luidend:
3a. Betrokkene kan ervoor kiezen, voorshands alleen werkzaamheden te verrichten in een van de volgende samenhangende delen van het onderwijs:
a. het onderwijs in de eerste 4 schooljaren;
b. het onderwijs in de laatste 4 schooljaren;
c. het onderwijs in een op grond van artikel 3, eerste lid, onderdeel b, bij algemene maatregel van bestuur aangewezen onderwijsactiviteit.
4. Toegevoegd wordt een zesde lid, luidend:
6. Ten behoeve van het uitvoeren van het geschiktheidsonderzoek is de aanvrager aan de instelling die het onderzoek zal verrichten, een bij ministeriële regeling vast te stellen bijdrage verschuldigd.
In artikel I, onderdeel J, wordt in artikel 176d, eerste lid, «artikel 176f, eerste lid, onder c en d» vervangen door: artikel 176g, eerste lid, onder a.
In artikel I, onderdeel J, worden de artikelen 176e tot en met 176g vervangen door drie nieuwe artikelen, luidend:
Artikel 176e. Uitvoeren geschiktheidsonderzoek
1. Onze Minister kan op aanvraag van het bestuur een instelling erkennen als bevoegd tot het uitvoeren of onder zijn verantwoordelijkheid doen uitvoeren van het geschiktheidsonderzoek. Erkenning vindt uitsluitend plaats indien de instelling voldoet aan bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde eisen met betrekking tot onafhankelijkheid, deskundigheid en betrouwbaarheid. Een erkende instelling heeft tevens de bevoegdheid tot het verstrekken van geschiktheidsverklaringen op grond van het geschiktheidsonderzoek en tot het doen van voorstellen over de noodzakelijke scholing en begeleiding, met inachtneming van artikel 176c, tweede lid, onder c.
2. Ten behoeve van de behandeling van aanvragen om erkenning kan Onze Minister een bij ministeriële regeling te bepalen bijdrage verlangen van het bestuur van de instelling.
Artikel 176f. Bekwaamheidsonderzoek
Het bekwaamheidsonderzoek strekt ertoe, vast te stellen of de leraar voldoet aan de in artikel 32a, eerste lid, bedoelde bekwaamheidseisen voor het onderwijs waarvoor die eisen zijn vastgesteld, of voor een samenhangend deel daarvan als bedoeld in artikel 176c, lid 3a.
Artikel 176g. Uitvoeren scholing, begeleiding en bekwaamheidsonderzoek
1. Het instellingsbestuur van een instelling voor hoger onderwijs die opleidt voor het voldoen aan bekwaamheidseisen als bedoeld in artikel 32a, eerste lid, en die zich daartoe bij Onze Minister heeft gemeld, is na die melding en onder overlegging van een plan van aanpak, bevoegd tot:
a. het verzorgen of doen verzorgen van de in artikel 176c, tweede lid, onder c, en in artikel 38a, eerste lid, tweede volzin, bedoelde scholing en begeleiding, voor zover deze verband houden met opleidingen die de instelling verzorgt, of
b. het uitvoeren of onder zijn verantwoordelijkheid doen uitvoeren van bekwaamheidsonderzoek, voor zover de instelling opleidt voor het desbetreffende getuigschrift, dan wel
c. zowel de onder a als de onder b bedoelde activiteiten.
2. Het instellingsbestuur van een instelling voor hoger onderwijs die op grond van het eerste lid, onder b, bevoegd is tot het uitvoeren van het bekwaamheidsonderzoek, stelt de leraar die zich daartoe heeft gemeld en voor wie de scholing en begeleiding zijn afgerond overeenkomstig de in het eerst lid onder a bedoelde overeenkomst, tijdig in de gelegenheid deel te nemen aan dat onderzoek.
3. Het instellingsbestuur kan bepalen dat de aanvrager van het bekwaamheidsonderzoek aan dat bestuur een bijdrage is verschuldigd voor uitvoering van dat onderzoek. Bij ministeriële regeling kan voor deze bijdrage een maximum worden vastgesteld.
In artikel I, onderdeel J, worden in artikel 176h de volgende wijzigingen aangebracht:
1. In het opschrift vervalt «toezicht inspectie;».
2. Het eerste lid wordt vervangen door:
1. Het in artikel 176e en het in artikel 176g bedoelde bestuur dragen zorg voor de kwaliteit van de werkzaamheden van de instelling.
3. Het tweede lid vervalt, onder vernummering van het derde lid tot tweede lid.
4. In het tweede lid (nieuw) wordt «de bevoegdheid tot een of meer van de in artikel 176f, eerste lid, of artikel 176g, eerste lid, genoemde werkzaamheden» vervangen door: een of meer van de in artikel 176e of artikel 176g, eerste lid, bedoelde bevoegdheden.
In artikel I, onderdeel J, wordt in artikel 176j «Het in artikel 176f, eerste lid, en artikel 176g, eerste lid, bedoelde bestuur» vervangen door: Het in artikel 176e en het in artikel 176g bedoelde bestuur.
In artikel I, onderdeel L, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1. De aanduidingen van de artikelen 176e tot en met 176g worden vervangen door:
Artikel 176e. Uitvoeren geschiktheidsonderzoek
Artikel 176f. Bekwaamheidsonderzoek
Artikel 176g. Uitvoeren scholing, begeleiding en bekwaamheidsonderzoek
2. In de aanduiding van artikel 176h vervalt «toezicht inspectie;».
In artikel II, onderdeel A, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1. De onderdelen 1 en 2 worden vervangen door:
1. Het eerste lid wordt vervangen door:
1. Speciaal onderwijs en voortgezet speciaal onderwijs mag, onverminderd het derde tot en met vijfde lid, slechts worden gegeven door degene die:
a. in het bezit is van een verklaring omtrent het gedrag, afgegeven volgens de Wet op de justitiële documentatie en op de verklaringen omtrent het gedrag,
b. in het bezit is van:
1°. een getuigschrift, afgegeven krachtens de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, waaruit blijkt dat ten aanzien van dat onderwijs of ten aanzien van een of meer bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen onderdelen daarvan of vakken als bedoeld in de artikelen 13, eerste, tweede, vijfde en zesde lid, en 14, eerste tot en met derde en vijfde lid, is voldaan aan de bekwaamheidseisen die zijn vastgesteld krachtens artikel 32a, eerste lid, of
2°. een certificaat afgegeven krachtens de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, waaruit blijkt voor welk in artikel 162f, lid 3a, bedoeld samenhangend deel van het onderwijs is voldaan aan de bekwaamheidseisen, vastgesteld krachtens artikel 32a, eerste lid, of
3°. een EG-verklaring als bedoeld in de Algemene wet erkenning hoger-onderwijsdiploma's dan wel in de Algemene wet erkenning EG-beroepsopleidingen, afgegeven ten aanzien van het onderwijs dat betrokkene zal geven, of
4°. een geschiktheidsverklaring als bedoeld in artikel 162e, en
c. niet krachtens rechterlijke uitspraak van het geven van onderwijs is uitgesloten.
2. In onderdeel 5 wordt «getuigschrift als bedoeld in het eerste lid, onder b.1°» vervangen door: bewijsstuk als bedoeld in het eerste lid, onder b.
3. Onderdeel 7 wordt vervangen door:
7. In het zevende lid (nieuw) wordt in onderdeel a «een getuigschrift dat bij of krachtens artikel 171 is aangewezen als bewijs van bekwaamheid» vervangen door «een getuigschrift als bedoeld in het eerste lid, onder b.1°».
In artikel II, onderdeel B, wordt artikel 3a, derde lid, eerste volzin, vervangen door: De onderwijsondersteunende functionaris die niet voldoet aan de eisen van het eerste lid, onder b, c of d, mag voor zover het werkzaamheden betreft waarvoor op grond van artikel 32a, derde lid, bekwaamheidseisen zijn vastgesteld, niettemin met die werkzaamheden worden belast, voor een periode van ten hoogste twee jaren.
Artikel II, onderdeel C, wordt vervangen door:
Artikel 21, vierde lid, wordt vervangen door:
4. Het beleid met betrekking tot de bewaking en verbetering van de kwaliteit van het onderwijs omvat in elk geval:
a. de wijze waarop het bevoegd gezag bewaakt dat die kwaliteit wordt gerealiseerd,
b. de wijze waarop het bevoegd gezag vaststelt welke maatregelen ter verbetering van de kwaliteit nodig zijn,
c. maatregelen en instrumenten om te waarborgen dat het personeel zijn bekwaamheid onderhoudt, en
d. maatregelen en instrumenten om leraren die beschikken over een certificaat als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder b.2°, en die aan de bekwaamheidseisen voor het geheel van het desbetreffende onderwijs zullen moeten gaan voldoen, tot dat laatste in staat te stellen.
In artikel II, onderdeel D, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1. Het eerste en tweede lid van artikel 32 worden vervangen door twee nieuwe leden, luidend:
1. Tot directeur of adjunct-directeur kan slechts worden benoemd degene die:
a. in het bezit is van:
1°. een verklaring omtrent het gedrag, afgegeven volgens de Wet op de justitiële documentatie en op de verklaringen omtrent het gedrag,
2°. een getuigschrift, afgegeven krachtens de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, of van een EG-verklaring als bedoeld in de Algemene wet erkenning EG-hoger-onderwijsdiploma's, en
b. voor zover tot de functie werkzaamheden behoren waarvoor op grond van artikel 32a, tweede lid, bekwaamheidseisen zijn vastgesteld, in het bezit is van:
1°. een getuigschrift, afgegeven krachtens de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek waaruit blijkt dat aan die eisen is voldaan, of
2°. een EG-verklaring als bedoeld in de Algemene wet erkenning hoger-onderwijsdiploma's dan wel in de Algemene wet erkenning EG-beroepsopleidingen, afgegeven ten aanzien van de in artikel 32a, tweede lid, bedoelde werkzaamheden die betrokkene zal verrichten, of
3°. een bewijsstuk dij hij volgens bij algemene maatregel van bestuur te geven regels zijn bekwaamheid heeft aangetoond, en
c. niet krachtens rechterlijke uitspraak is uitgesloten van het verrichten van de werkzaamheden waarop de benoeming is gericht.
2. De directeur of adjunct-directeur die niet voldoet aan de eisen van het eerste lid, onder a.2° of b, mag voor zover het werkzaamheden betreft waarvoor op grond van artikel 32a, tweede lid, bekwaamheidseisen zijn vastgesteld, niettemin met die werkzaamheden worden belast, voor een periode van ten hoogste twee jaren.
2. In het vijfde lid van artikel 32 wordt «artikel 3, eerste lid, onder a en c» vervangen door: artikel 3, eerste lid, onder a.1° en c.
3. Onder vernummering van het tiende lid tot elfde lid wordt in artikel 32 na het negende lid een nieuw tiende lid ingevoegd, luidend:
10. Indien betrokkene in het bezit is van een certificaat als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder b.2°, en gelet op diens leeftijd langer dan 8 jaar als leraar werkzaam zou kunnen zijn, vindt de benoeming plaats voor een periode van ten hoogste drie aaneengesloten jaren, gerekend vanaf de datum van eerste benoeming op grond van het bezit van dat certificaat. Het bevoegd gezag dat de in de eerste volzin betrokkene voor de eerste maal benoemt nadat deze het certificaat heeft behaald, tekent de benoemingsdatum aan op het certificaat. De inspectie kan op aanvraag van het bevoegd gezag toestaan dat het bevoegd gezag de benoemingsperiode met ten hoogste de helft verlengt indien bijzondere omstandigheden daartoe naar zijn oordeel aanleiding geven.
4. Na artikel 32, elfde lid (nieuw), wordt een nieuw lid opgenomen, luidend:
12. Directeuren en adjunct-directeuren die zijn benoemd voordat de Wet op de beroepen in het onderwijs in werking is getreden en bij hun benoeming niet beschikten over een getuigschrift als bedoeld in het eerste lid, onder a.2°, zijn vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van die wet benoembaar als directeur respectievelijk adjunct-directeur indien zij in elk geval voldoen aan de vereisten van het eerste lid, onder a.1° en c. Het tweede lid is niet van toepassing op deze directeuren en adjunct-directeuren.
In artikel II, onderdeel E, worden in artikel 32a de volgende wijzigingen aangebracht:
1. Het tweede en derde lid worden vervangen door:
2. Bij algemene maatregel van bestuur worden bekwaamheidseisen vastgesteld voor werkzaamheden van leidinggevende aard die nauw verband houden met het pedagogisch-didactische klimaat op de school of die onderwijskundige leiding omvatten, en kunnen ook voor andere werkzaamheden van leidinggevende aard bekwaamheidseisen worden vastgesteld.
3. Bij algemene maatregel van bestuur worden bekwaamheidseisen vastgesteld voor bij die maatregel aan te wijzen onderwijsondersteunende werkzaamheden die rechtstreeks verband houden met het onderwijsleerproces.
2. In het zesde lid wordt de eerste volzin vervangen door «Onze Minister stelt een beroepsorganisatie die hij vanuit het oogpunt van beroepskwaliteit representatief acht voor onderwijspersoneel als bedoeld in deze wet, in de gelegenheid hem een voorstel te doen voor de in het eerste, tweede of derde lid voorgeschreven bekwaamheidseisen en kan een representatief geachte beroepsorganisatie in de gelegenheid stellen hem een voorstel te doen voor bekwaamheidseisen die op grond van het tweede lid kunnen worden vastgesteld.» en wordt in de derde volzin «Uit een voorstel als bedoeld in het eerste of tweede lid» vervangen door: Uit een voorstel als bedoeld in de eerste of tweede volzin.
In artikel II, onderdeel F, worden in artikel 38a, eerste lid, de volgende wijzigingen aangebracht:
1. De zinsnede «die werkzaamheden uitvoert als bedoeld in artikel 162i, eerste lid onder c en d» wordt vervangen door: die werkzaamheden uitvoert als bedoeld in artikel 162j, eerste lid, onder a.
2. Na de eerste volzin wordt een volzin ingevoegd, luidend: De eerste volzin is van overeenkomstige toepassing op degene die gelet op artikel 21, vierde lid, onder d, in staat wordt gesteld aan de bekwaamheidseisen te voldoen voor het geheel van het daar bedoelde onderwijs, met dien verstande dat bij de vaststelling van de verder nog noodzakelijke scholing en begeleiding, behalve de uitkomsten van de beoordeling, bedoeld in artikel 162f, tweede lid, onder c, in aanmerking worden genomen kennis, inzicht en vaardigheden die betrokkene naar zijn oordeel heeft verworven na het ondergaan van het geschiktheidsonderzoek.
In artikel II wordt na onderdeel H een onderdeel H1 ingevoegd, luidend:
In artikel 132, tweede lid, wordt «artikel 3, zevende lid» vervangen door: artikel 3, zesde lid.
In artikel II, onderdeel I, wordt in artikel 162e, eerste lid, «het in artikel 162h bedoelde bekwaamheidsonderzoek» vervangen door: het in artikel 162i bedoelde bekwaamheidsonderzoek.
In artikel II, onderdeel I, worden in artikel 162f de volgende wijzigingen aangebracht:
1. Het eerste lid wordt vervangen door:
1. Het geschiktheidsonderzoek wordt op aanvraag van het bevoegd gezag dat voornemens is betrokkene te benoemen, of op aanvraag van betrokkene zelf, uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van het bestuur van een instelling die op grond van artikel 162h is erkend. Dat instellingsbestuur betrekt bij het geschiktheidsonderzoek het bevoegd gezag dat voornemens is betrokkene te benoemen, of indien betrokkene de aanvraag zelf indient, een bevoegd gezag dat daartoe in overeenstemming met betrokkene is uitgenodigd.
2. Het derde lid, onder b, wordt vervangen door:
b. een buitenlands getuigschrift dat naar het oordeel van het bestuur van de instelling die het geschiktheidsonderzoek uitvoert, gelijkwaardig is aan een getuigschrift als bedoeld onder a.
3. Na het derde lid wordt een lid 3a ingevoegd, luidend:
3a. Betrokkene kan ervoor kiezen, voorshands alleen werkzaamheden te verrichten voor een van de volgende samenhangende delen van het onderwijs:
a. het onderwijs aan scholen die behoren tot eenzelfde cluster als bedoeld in artikel 2, vierde lid;
b. het onderwijs in een vak of onderdeel dat op grond van artikel 3, eerste lid, onderdeel b, bij algemene maatregel van bestuur is aangewezen.
4. Toegevoegd wordt een zesde lid, luidend:
6. Ten behoeve van het uitvoeren van het geschiktheidsonderzoek is de aanvrager aan de instelling die het onderzoek zal verrichten, een bij ministeriële regeling vast te stellen bijdrage verschuldigd.
In artikel II, onderdeel I, wordt in artikel 162g, eerste lid, «artikel 162i, eerste lid, onder c en d» vervangen door: artikel 162j, eerste lid, onder a.
In artikel II, onderdeel I, worden de artikelen 162h tot en met 162j vervangen door drie nieuwe artikelen, luidend:
Artikel 162h. Uitvoeren geschiktheidsonderzoek
1. Onze Minister kan op aanvraag van het bestuur een instelling erkennen als bevoegd tot het uitvoeren of onder zijn verantwoordelijkheid doen uitvoeren van het geschiktheidsonderzoek. Erkenning vindt uitsluitend plaats indien de instelling voldoet aan bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde eisen met betrekking tot onafhankelijkheid, deskundigheid en betrouwbaarheid. Een erkende instelling heeft tevens de bevoegdheid tot het verstrekken van geschiktheidsverklaringen op grond van het geschiktheidsonderzoek en tot het doen van voorstellen over de noodzakelijke scholing en begeleiding, met inachtneming van artikel 162f, tweede lid, onder c.
2. Ten behoeve van de behandeling van aanvragen om erkenning kan Onze Minister een bij ministeriële regeling te bepalen bijdrage verlangen van het bestuur van de instelling.
Artikel 162i. Bekwaamheidsonderzoek
Het bekwaamheidsonderzoek strekt ertoe, vast te stellen of de leraar voldoet aan de in artikel 32a, eerste lid, bedoelde bekwaamheidseisen voor het onderwijs waarvoor die eisen zijn vastgesteld, of voor een samenhangend deel daarvan als bedoeld in artikel 162f, lid 3a.
Artikel 162j. Uitvoeren scholing, begeleiding en bekwaamheidsonderzoek
1. Het instellingsbestuur van een instelling voor hoger onderwijs die opleidt voor het voldoen aan bekwaamheidseisen als bedoeld in artikel 32a, eerste lid, en die zich daartoe bij Onze Minister heeft gemeld, is na die melding en onder overlegging van een plan van aanpak, bevoegd tot:
a. het verzorgen of doen verzorgen van de in artikel 162f, tweede lid, onder c, en in artikel 38a, eerste lid, tweede volzin, bedoelde scholing en begeleiding, voor zover deze verband houden met opleidingen die de instelling verzorgt, of
b. het uitvoeren of onder zijn verantwoordelijkheid doen uitvoeren van bekwaamheidsonderzoek, voor zover de instelling opleidt voor het desbetreffende getuigschrift, dan wel
c. zowel de onder a als de onder b bedoelde activiteiten.
2. Het instellingsbestuur van een instelling voor hoger onderwijs die op grond van het eerste lid, onder b, bevoegd is tot het uitvoeren van het bekwaamheidsonderzoek, stelt de leraar die zich daartoe heeft gemeld en voor wie de scholing en begeleiding zijn afgerond overeenkomstig de in het eerst lid onder a bedoelde overeenkomst, tijdig in de gelegenheid deel te nemen aan dat onderzoek.
3. Het instellingsbestuur kan bepalen dat de aanvrager van het bekwaamheidsonderzoek aan dat bestuur een bijdrage is verschuldigd voor uitvoering van dat onderzoek. Bij ministeriële regeling kan voor deze bijdrage een maximum worden vastgesteld.
In artikel II, onderdeel I, worden in artikel 162k de volgende wijzigingen aangebracht:
1. In het opschrift vervalt «toezicht inspectie;».
2. Het eerste lid wordt vervangen door:
1. Het in artikel 162h en het in artikel 162j bedoelde bestuur dragen zorg voor de kwaliteit van de werkzaamheden van de instelling.
3. Het tweede lid vervalt, onder vernummering van het derde lid tot tweede lid.
4. In het tweede lid (nieuw) wordt «een of meer van de in artikel 162i, eerste lid, of artikel 162j, eerste lid, genoemde bevoegdheden» vervangen door: een of meer van de in artikel 162h of artikel 162j, eerste lid, bedoelde bevoegdheden.
In artikel II, onderdeel I, wordt in artikel 162m «Het in artikel 162i, eerste lid, en artikel 162j, eerste lid, bedoelde bestuur» vervangen door: Het in artikel 162h en het in artikel 162j bedoelde bestuur.
In artikel II, onderdeel K, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1. De aanduidingen van de artikelen 162h tot en met 162j worden vervangen door:
Artikel 162h. Uitvoeren geschiktheidsonderzoek
Artikel 162i. Bekwaamheidsonderzoek
Artikel 162j. Uitvoeren scholing, begeleiding en bekwaamheidsonderzoek
2. In de aanduiding van artikel 162k vervalt «toezicht inspectie;».
Artikel III, onderdeel A, wordt vervangen door:
Artikel 24, vierde lid, wordt vervangen door:
4. Het beleid met betrekking tot de bewaking en verbetering van de kwaliteit van het onderwijs omvat in elk geval:
a. de wijze waarop het bevoegd gezag bewaakt dat die kwaliteit wordt gerealiseerd,
b. de wijze waarop het bevoegd gezag vaststelt welke maatregelen ter verbetering van de kwaliteit nodig zijn,
c. maatregelen en instrumenten om te waarborgen dat het personeel zijn bekwaamheid onderhoudt, en
d. maatregelen en instrumenten om leraren die beschikken over een certificaat als bedoeld in artikel 33, eerste lid, onder b.2°, en die aan de bekwaamheidseisen voor het geheel van het desbetreffende onderwijs zullen moeten gaan voldoen, tot dat laatste in staat te stellen.
In artikel III, onderdeel C, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1. Onderdeel 2 wordt vervangen door:
2. Het eerste lid wordt vervangen door:
1. Tot leraar aan een school voor voortgezet onderwijs kan slechts worden benoemd degene die:
a. in het bezit is van een verklaring omtrent het gedrag, afgegeven volgens de Wet op de justitiële documentatie en op de verklaringen omtrent het gedrag,
b. in het bezit is van:
1°. een getuigschrift, afgegeven krachtens de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, waaruit blijkt dat is voldaan aan de bekwaamheidseisen die zijn vastgesteld krachtens artikel 36, eerste lid, of
2°. een certificaat, afgegeven krachtens de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, waaruit blijkt voor welk krachtens artikel 118l, lid 3a, aangewezen samenhangend deel van het onderwijs is voldaan aan de de bekwaamheidseisen, vastgesteld krachtens artikel 36, eerste lid, of
3°. een EG-verklaring als bedoeld in de Algemene wet erkenning hoger-onderwijsdiploma's dan wel in de Algemene wet erkenning EG-beroepsopleidingen, afgegeven ten aanzien van het onderwijs dat betrokkenen zal geven, of
4°. een geschiktheidsverklaring als bedoeld in artikel 118k, en
c. niet krachtens rechterlijke uitspraak van het geven van onderwijs is uitgesloten.
2. Onderdeel 3 wordt vervangen door:
3. In het tweede, derde, zesde en negende lid wordt «onder b en c» vervangen door: onder b.
3. Na onderdeel 5 wordt een onderdeel 5a ingevoegd, luidend:
5a. Na het dertiende lid wordt een lid 13a ingevoegd, luidend:
13a. Indien betrokkene in het bezit is van een certificaat als bedoeld in het eerste lid, onder b.2°, en gelet op diens leeftijd langer dan 8 jaar als leraar werkzaam zou kunnen zijn, vindt de benoeming plaats voor een periode van ten hoogste drie aaneengesloten jaren, gerekend vanaf de datum van eerste benoeming op grond van het bezit van dat certificaat. Het bevoegd gezag dat de in de eerste volzin betrokkene voor de eerste maal benoemt nadat deze het certificaat heeft behaald, tekent de benoemingsdatum aan op het certificaat. De inspectie kan op aanvraag van het bevoegd gezag toestaan dat het bevoegd gezag de benoemingsperiode met ten hoogste de helft verlengt indien bijzondere omstandigheden daartoe naar het oordeel van dat bevoegd gezag aanleiding geven.
In artikel III, onderdeel E, wordt in artikel 34, eerste lid, en in artikel 35, eerste lid, na onderdeel a telkens ingevoegd «en» en wordt artikel 35, vierde lid, eerste volzin, vervangen door: De onderwijsondersteunende functionaris die niet voldoet aan de eisen van het eerste lid, onder b, c of d, mag voor zover het werkzaamheden betreft waarvoor op grond van artikel 36, derde lid, bekwaamheidseisen zijn vastgesteld, niettemin met die werkzaamheden worden belast, voor een periode van ten hoogste twee jaren.
In artikel III, onderdeel F, worden in artikel 36 de volgende wijzigingen aangebracht:
1. Het derde lid wordt vervangen door:
3. Bij algemene maatregel van bestuur worden bekwaamheidseisen vastgesteld voor bij die maatregel aan te wijzen onderwijsondersteunende werkzaamheden die rechtstreeks verband houden met het onderwijsleerproces.
2. Het zevende lid, eerste volzin, wordt vervangen door: Onze Minister stelt een beroepsorganisatie die hij vanuit het oogpunt van beroepskwaliteit representatief acht voor onderwijspersoneel als bedoeld in deze wet, in de gelegenheid hem een voorstel te doen voor de in het eerste en derde lid voorgeschreven bekwaamheidseisen en kan een representatief geachte beroepsorganisatie in de gelegenheid stellen hem een voorstel te doen voor bekwaamheidseisen die op grond van het tweede lid kunnen worden vastgesteld.
In artikel III, onderdeel G, worden in artikel 38, eerste lid, de volgende wijzigingen aangebracht:
1. De zinsnede «die werkzaamheden uitvoert als bedoeld in artikel 118o, eerste lid, onder c en d» wordt vervangen door: die werkzaamheden uitvoert als bedoeld in artikel 118p, eerste lid, onder a.
2. Na de eerste volzin wordt een volzin ingevoegd, luidend: De eerste volzin is van overeenkomstige toepassing op degene die gelet op artikel 24, vierde lid, onder d, in staat wordt gesteld aan de bekwaamheidseisen te voldoen voor het geheel van het daar bedoelde onderwijs, met dien verstande dat bij de vaststelling van de verder nog noodzakelijke scholing en begeleiding, behalve de uitkomsten van de beoordeling, bedoeld in artikel 118l, tweede lid, onder c, in aanmerking worden genomen kennis, inzicht en vaardigheden die betrokkene heeft verworven na het ondergaan van het geschiktheidsonderzoek.
In artikel III, onderdeel L, wordt artikel 118k, eerste lid, vervangen door:
1. Aan degene die blijkens een geschiktheidsonderzoek als bedoeld in artikel 118l voldoende geschikt wordt geacht voor het beroep van leraar en in staat moet worden geacht binnen twee jaar na benoeming tot leraar met goed gevolg doel te nemen aan het in artikel 118o bedoelde bekwaamheidsonderzoek, geeft het bestuur van een instelling die op grond van artikel 118n is erkend, een geschiktheidsverklaring af.
In artikel III, onderdeel L, worden in artikel 118l de volgende wijzigingen aangebracht:
1. Het eerste lid wordt vervangen door:
1. Het geschiktheidsonderzoek wordt op aanvraag van het bevoegd gezag dat voornemens is betrokkene te benoemen, of op aanvraag van betrokkene zelf, uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van het bestuur van een instelling die op grond van artikel 118n is erkend. Dat instellingsbestuur betrekt bij het geschiktheidsonderzoek het bevoegd gezag dat voornemens is betrokkene te benoemen, of indien betrokkene de aanvraag zelf indient, een bevoegd gezag dat daartoe in overeenstemming met betrokkene is uitgenodigd.
2. Het derde lid, onder c, wordt vervangen door:
c. een buitenlands getuigschrift dat naar het oordeel van het bestuur van de instelling die het geschiktheidsonderzoek uitvoert, gelijkwaardig is aan een getuigschrift of diploma als bedoeld onder a respectievelijk b.
3. Na het derde lid wordt een lid 3a ingevoegd, luidend:
3a. Betrokkene kan ervoor kiezen, voorshands alleen werkzaamheden te verrichten in bij algemene maatregel van bestuur aangewezen samenhangende delen van het onderwijs.
4. Toegevoegd wordt een zesde lid, luidend:
6. Ten behoeve van het uitvoeren van het geschiktheidsonderzoek is de aanvrager aan de instelling die het onderzoek zal verrichten, een bij ministeriële regeling vast te stellen bijdrage verschuldigd.
In artikel III, onderdeel L, wordt in artikel 118m, eerste lid, «artikel 118o, eerste lid, onder c en d» vervangen door: artikel 118p, eerste lid, onder a.
In artikel III, onderdeel L, worden de artikelen 118n tot en met 118p vervangen door drie nieuwe artikelen, luidend:
Artikel 118n. Uitvoeren geschiktheidsonderzoek
1. Onze Minister kan op aanvraag van het bestuur een instelling erkennen als bevoegd tot het uitvoeren of onder zijn verantwoordelijkheid doen uitvoeren van het geschiktheidsonderzoek. Erkenning vindt uitsluitend plaats indien de instelling voldoet aan bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde eisen met betrekking tot onafhankelijkheid, deskundigheid en betrouwbaarheid. Een erkende instelling heeft tevens de bevoegdheid tot het verstrekken van geschiktheidsverklaringen op grond van het geschiktheidsonderzoek en tot het doen van voorstellen over de noodzakelijke scholing en begeleiding, met inachtneming van artikel 118l, tweede lid, onder c.
2. Ten behoeve van de behandeling van aanvragen om erkenning kan Onze Minister een bij ministeriële regeling te bepalen bijdrage verlangen van het bestuur van de instelling.
Artikel 118o. Bekwaamheidsonderzoek
Het bekwaamheidsonderzoek strekt ertoe, vast te stellen of de leraar voldoet aan de in artikel 36, eerste lid, bedoelde bekwaamheidseisen voor het onderwijs waarvoor die eisen zijn vastgesteld, of voor een samenhangend deel daarvan als bedoeld in artikel 118l, lid 3a.
Artikel 118p. Uitvoeren scholing, begeleiding en bekwaamheidsonderzoek
1. Het instellingsbestuur van een instelling voor hoger onderwijs die opleidt voor het voldoen aan bekwaamheidseisen als bedoeld in artikel 36, eerste lid, en die zich daartoe bij Onze Minister heeft gemeld, is na die melding en onder overlegging van een plan van aanpak, bevoegd tot:
a. het verzorgen of doen verzorgen van de in artikel 118l, tweede lid, onder c, en in artikel 38, eerste lid, tweede volzin, bedoelde scholing en begeleiding, voor zover deze verband houden met opleidingen die de instelling verzorgt, of
b. het uitvoeren of onder zijn verantwoordelijkheid doen uitvoeren van bekwaamheidsonderzoek, voor zover de instelling opleidt voor het desbetreffende getuigschrift, dan wel
c. zowel de onder a als de onder b bedoelde activiteiten.
2. Het instellingsbestuur van een instelling voor hoger onderwijs die op grond van het eerste lid, onder b, bevoegd is tot het uitvoeren van het bekwaamheidsonderzoek, stelt de leraar die zich daartoe heeft gemeld en voor wie de scholing en begeleiding is afgerond overeenkomstig de in het eerst lid onder a bedoelde overeenkomst, tijdig in de gelegenheid deel te nemen aan dat onderzoek.
3. Het instellingsbestuur kan bepalen dat de aanvrager van het bekwaamheidsonderzoek aan dat bestuur een bijdrage is verschuldigd voor uitvoering van dat onderzoek. Bij ministeriële regeling kan voor deze bijdrage een maximum worden vastgesteld.
In artikel III, onderdeel L, worden in artikel 118q de volgende wijzigingen aangebracht:
1. In het opschrift vervalt «toezicht inspectie;».
2. Het eerste lid wordt vervangen door:
1. Het in artikel 118n en het in artikel 118p bedoelde bestuur dragen zorg voor de kwaliteit van de werkzaamheden van de instelling.
3. Het tweede lid vervalt, onder vernummering van het derde lid tot tweede lid.
4. In het tweede lid (nieuw) wordt «een of meer van de in artikel 118o, eerste lid, of artikel 118p, eerste lid, genoemde bevoegdheden» vervangen door: een of meer van de in artikel 118n of artikel 118p, eerste lid, bedoelde bevoegdheden.
In artikel III, onderdeel L, wordt in artikel 118r, eerste lid, «artikel 118m» vervangen door: artikel 118l, tweede lid, onder b, en vierde lid.
In artikel III, onderdeel L, wordt in artikel 118s «Het in artikel 118o, eerste lid, en artikel 118p, eerste lid, bedoelde bestuur verstrekt» vervangen door: Het in artikel 118n en het in artikel 118p bedoelde bestuur verstrekken.
Artikel III, onderdelen M tot en met V, vervalt.
In artikel IV, onderdeel D, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1. In artikel 4.2.1, tweede lid, en artikel 4.2.4, eerste lid, onder b, en derde lid, wordt «een getuigschrift als bedoeld in artikel 4.2.5, tweede lid» telkens vervangen door: een getuigschrift als bedoeld in artikel 7a.5 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek.
2. In artikel 4.2.2, eerste lid, wordt na onderdeel a ingevoegd «en».
3. Artikel 4.2.3, tweede lid, wordt vervangen door:
2. Bij algemene maatregel van bestuur worden bekwaamheidseisen vastgesteld voor bij die maatregel aan te wijzen onderwijsondersteunende werkzaamheden die rechtstreeks verband houden met het onderwijsleerproces.
4. Artikel 4.2.3, vijfde lid, eerste volzin, wordt vervangen door: Onze Minister stelt een beroepsorganisatie die hij vanuit het oogpunt van beroepskwaliteit representatief acht voor onderwijspersoneel als bedoeld in deze wet, in de gelegenheid hem een voorstel te doen voor de in het eerste en tweede lid bedoelde bekwaamheidseisen.
5. In artikel 4.2.5 vervallen het tweede lid en de aanduiding van het eerste lid.
In artikel V wordt voorafgaand aan onderdeel A een nieuw onderdeel ingevoegd, luidende:
In artikel 2.5, eerste lid, tweede volzin, wordt «leraar voortgezet onderwijs van de eerste graad» vervangen door: leraar voor de periode van voorbereidend hoger onderwijs.
Artikel V, onderdeel A, wordt vervangen door:
In artikel 7.4a, derde lid, wordt «leraar voortgezet onderwijs van de eerste graad» vervangen door: leraar voor de periode van voorbereidend hoger onderwijs.
Artikel V, onderdelen B, C, en E, vervalt.
Artikel V, onderdeel F, wordt vervangen door:
Na hoofdstuk 7 wordt een nieuw hoofdstuk ingevoegd, luidende:
HOOFDSTUK 7A. TAKEN IN HET KADER VAN DE ZIJ-INSTROOM IN HET BEROEP VAN LERAAR EN DOCENT
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
a. instelling: een instelling als bedoeld in artikel 7a.2, en
b. bekwaamheidsonderzoek: het onderzoek, bedoeld in artikel 176f, eerste lid, van de Wet op het primair onderwijs, artikel 162e, eerste lid, van de Wet op de expertisecentra of artikel 118k, eerste lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs.
Dit hoofdstuk heeft betrekking op de bekostigde en ingevolge artikel 6.9 aangewezen instellingen voor hoger onderwijs die voldoen aan artikel 176g van de Wet op het primair onderwijs, artikel 162j van de Wet op de expertisecentra of artikel 118p van de Wet op het voortgezet onderwijs.
Artikel 7a.3. Getuigschrift bekwaamheidsonderzoek WPO, WEC en WVO
Ten bewijze dat het bekwaamheidsonderzoek met goed gevolg is afgesloten, wordt door de examencommissie van een instelling die daarvoor het meest in aanmerking komt een getuigschrift bekwaamheidsonderzoek uitgereikt. Op het getuigschrift wordt vermeld, welke onderdelen het bekwaamheidsonderzoek omvatte en, in een voorkomend geval, welke bevoegdheid daaraan is verbonden, rekening houdend met artikel 7.6, eerste lid.
Artikel 7a.4. Certificaat bekwaamheidsonderzoek WPO, WEC en WVO
Indien het bekwaamheidsonderzoek betrekking heeft op een deel van het onderwijs, bedoeld in artikel 176c, lid 3a, van de Wet op het primair onderwijs, artikel 162f, lid 3a, van de Wet op de expertisecentra, of artikel 118l, lid 3a, van de Wet op het voortgezet onderwijs, wordt ten bewijze dat het onderzoek met goed gevolg is afgesloten, door de examencommissie van een instelling die daarvoor het meest in aanmerking komt een certificaat bekwaamheidsonderzoek uitgereikt. Op het certificaat wordt vermeld, op welk deel van het onderwijs, bedoeld in de eerste volzin, het bekwaamheidsonderzoek betrekking heeft en welke onderdelen het omvatte.
Artikel 7a.5. Getuigschrift pedagogisch-didactische scholing WEB
Ten bewijze dat de scholing, bedoeld in artikel 4.2.5 van de Wet educatie en beroepsonderwijs, ertoe heeft geleid dat betrokkene voldoet aan de in artikel 4.2.3, derde lid, onder a, van die wet bedoelde bekwaamheidseisen, wordt door de examencommissie van een instelling die daarvoor het meest in aanmerking komt een getuigschrift pedagogisch-didactische scholing uitgereikt. Op het getuigschrift wordt vermeld, welke onderdelen het onderzoek dat tot het getuigschrift leidde, omvatte.
Degene die met goed gevolg het bekwaamheidsonderzoek, bedoeld in artikel 7a.3, heeft afgesloten, is gerechtigd tot het voeren van:
a. de titel doctorandus, afgekort tot drs., indien het betreft een bekwaamheidsonderzoek waarin kennis, inzicht en vaardigheden op het niveau van wetenschappelijk onderwijs zijn getoetst, of
b. de titel baccalaureus, afgekort tot bc., indien het betreft een bekwaamheidsonderzoek waarin kennis, inzicht en vaardigheden op het niveau van hoger beroepsonderwijs zijn getoetst.
2. De in het eerste lid genoemde titels worden, afgekort, voor de naam geplaatst.
In artikel V worden na onderdeel F twee nieuwe onderdelen ingevoegd, luidende:
Artikel 15.5 wordt vervangen door:
Artikel 15.5. Geldboete ten onrechte afgegeven getuigschriften en certificaten
Degene die aan een in de bijlage van deze wet genoemde instelling meewerkt aan het afgeven van een getuigschrift of certificaat zonder dat ten aanzien van degene die het desbetreffende examen of onderzoek met goed gevolg heeft afgelegd onderscheidenlijk heeft ondergaan, door het instellingsbestuur is verklaard dat het getuigschrift of certificaat kan worden afgegeven, wordt gestraft met geldboete van de derde categorie.
In artikel 15.6, tweede lid, wordt «artikel 7.20 en 7.22, tweede lid,» vervangen door: de artikelen 7.20, 7.22, tweede lid, en 7a.6.
In artikel V wordt na onderdeel G een nieuw onderdeel ingevoegd, luidende
In het opschrift van artikel 17a.2b wordt «leraar voortgezet onderwijs van de eerste graad» vervangen door: leraar periode voorbereidend hoger onderwijs.
In artikel V wordt onderdeel H vervangen door:
De inhoudsopgave wordt als volgt gewijzigd:
1. Het opschrift van artikel 7.16 wordt vervangen door: (vervallen).
2. Na het opschrift van artikel 7.68 wordt ingevoegd:
Hoofdstuk 7a. Taken in het kader van de zij-instroom in het beroep van leraar en docent
Artikel 7a.1. Begripsbepaling
Artikel 7a.2. Reikwijdte
Artikel 7a.3. Getuigschrift bekwaamheidsonderzoek WPO, WEC en WVO
Artikel 7a.4. Certificaat bekwaamheidsonderzoek WPO, WEC en WVO
Artikel 7a.5. Getuigschrift pedagogisch-didactische scholing WEB
Artikel 7a.6. Titulatuur
3. In het opschrift van artikel 15.5 wordt na «getuigschriften» ingevoegd: en certificaten.
4. In het opschrift van artikel 17a.2b wordt «leraar voortgezet onderwijs van de eerste graad» vervangen door: leraar periode voorbereidend hoger onderwijs.
In artikel VIa vervalt «of artikel 277a juncto artikel 118k».
Na artikel VIa worden vijf nieuwe artikelen ingevoegd, luidend:
ARTIKEL VIB. WIJZIGING WET OP HET ONDERWIJSTOEZICHT
In artikel 1 onder f van de Wet op het onderwijstoezicht wordt voor de slotkomma ingevoegd: en waaronder mede worden begrepen werkzaamheden als bedoeld in de artikelen 176e, eerste lid, en 176g, eerste lid, van de Wet op het primair onderwijs, 162h, eerste lid, en 162j, eerste lid, van de Wet op de expertisecentra, en 118n, eerste lid, en 118p, eerste lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs,
ARTIKEL VIC. WIJZIGINGEN IN VERBAND MET WET JUSTITIELE GEGEVENS
1. Indien de artikelen 57 tot en met 61 van de Wet justitiële gegevens in werking treden voor of op het tijdstip waarop de artikelen I tot en met IV van deze wet in werking treden, wordt in artikel I, onderdeel B, artikel 3a, eerste lid, en onderdeel D, artikel 32, eerste lid, onder a, in artikel II, onderdeel B, artikel 3a, eerste lid, onder a, en onderdeel D, artikel 32, eerste lid, onder a, in artikel III, onderdeel D, artikel 34, eerste lid, onder a, onderdeel E, artikel 35, eerste lid, onder a, en in artikel IV, onderdeel D, artikel 4.2.1, eerste lid, onder a, en 4.2.2, eerste lid, onder a, «Wet op de justitiële inlichtingen en op de verklaringen omtrent het gedrag» telkens vervangen door: Wet justitiële gegevens.
2. Indien de artikelen 57 tot en met 61 van de Wet justitiële gegevens in werking treden na het tijdstip waarop de artikelen I tot en met IV van de deze wet in werking treden, wordt met ingang van het tijdstip waarop de artikelen 57 tot en met 61 van de Wet justitiële gegevens in werking treden, in artikel 3a, eerste lid, en artikel 32, eerste lid, onder a, van de Wet op het primair onderwijs, artikel 3a, eerste lid, onder a, en artikel 32, eerste lid, onder a, van de Wet op de expertisecentra, artikel 34, eerste lid, onder a, en artikel 35, eerste lid, onder a, van de Wet op het voortgezet onderwijs en in artikel 4.2.1, eerste lid, onder a, en artikel 4.2.2, eerste lid, onder a, van de Wet educatie en beroepsonderwijs «Wet op de justitiële inlichtingen en op de verklaringen omtrent het gedrag» telkens vervangen door: Wet justitiële gegevens.
ARTIKEL VID. WIJZIGINGEN IN VERBAND MET WET REGELING UITZENDKRACHTEN IN HET ONDERWIJS
Indien deze wet in werking treedt op of na het tijdstip waarop de Wet van 3 april 2003, houdende wijziging van de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra, de Wet op het voortgezet onderwijs, de Wet educatie en beroepsonderwijs en de Interimwet zij-instroom leraren primair en voortgezet onderwijs, in hoofdzaak in verband met uitzendkrachten in het onderwijs (regeling uitzendkrachten in het onderwijs; Stb......) in werking treedt, wordt deze wet als volgt gewijzigd:
In artikel I, onderdeel D, worden in artikel 32 de volgende wijzigingen aangebracht:
1. Het eerste tot en met twaalfde lid worden vernummerd tot tweede tot en met dertiende lid.
2. Ingevoegd wordt een nieuw eerste lid, luidend:
1. Directeuren, adjunct-directeuren en leraren worden door het bevoegd gezag benoemd dan wel tewerkgesteld zonder benoeming.
3. In het tweede lid (nieuw) wordt in de aanhef na «benoemd» ingevoegd: of tewerkgesteld zonder benoeming.
4. In het tweede lid (nieuw), onderdeel c, wordt na «benoeming» ingevoegd: of de tewerkstelling zonder benoeming.
5. In het vijfde lid (nieuw) en zesde lid (nieuw) wordt na «benoemd» telkens ingevoegd: of tewerkgesteld zonder benoeming.
6. In het negende lid (nieuw) wordt «bedoeld in het zevende lid, onder b» vervangen door: bedoeld in het achtste lid, onder b.
7. In het elfde lid (nieuw) en in het twaalfde lid (nieuw) wordt na «benoeming» telkens ingevoegd «of tewerkstelling zonder benoeming».
8. In het elfde lid (nieuw) wordt na «benoeming» ingevoegd «of tewerkstelling zonder benoeming», wordt na «benoemt» ingevoegd «of tewerkstelt zonder benoeming», wordt «benoemingsdatum» vervangen door «datum van benoeming of tewerkstelling zonder benoeming» en wordt «benoemingsperiode» vervangen door «periode van benoeming of tewerkstelling zonder benoeming».
9. In het dertiende lid (nieuw) wordt na «benoemd» ingevoegd «of tewerkgesteld zonder benoeming» en wordt na «benoembaar» ingevoegd: of tewerkstelbaar zonder benoeming.
In artikel I, onderdeel G, worden in artikel 38a de volgende wijzigingen aangebracht:
1. In het eerste lid wordt na «benoemt» ingevoegd: of tewerkstelt zonder benoeming.
2. In het derde lid wordt na «benoemd» ingevoegd: of tewerkgesteld zonder benoeming.
In artikel I, onderdeel J, wordt in artikel 176b, eerste lid, na «benoeming» ingevoegd: of tewerkstelling zonder benoeming.
In artikel I, onderdeel J, wordt in artikel 176c, eerste lid, na «benoemen» telkens ingevoegd: of tewerktestellen zonder benoeming.
In artikel II, onderdeel D, worden in artikel 32 de volgende wijzigingen aangebracht:
1. Het eerste tot en met tiende lid worden vernummerd tot tweede tot en met elfde lid.
2. Ingevoegd wordt een nieuw eerste lid, luidend:
1. Directeuren, adjunct-directeuren en leraren worden door het bevoegd gezag benoemd dan wel tewerkgesteld zonder benoeming.
3. In het tweede lid (nieuw) wordt in de aanhef na «benoemd» ingevoegd: of tewerkgesteld zonder benoeming.
4. In het tweede lid (nieuw), onderdeel c, wordt na «benoeming» ingevoegd: of de tewerkstelling zonder benoeming.
5. In het vijfde lid (nieuw) en zesde lid (nieuw) wordt na «benoemd» telkens ingevoegd: of tewerkgesteld zonder benoeming.
6. In het negende lid (nieuw), onder a, wordt «bedoeld in het zevende lid, onder b» vervangen door: bedoeld in het achtste lid, onder b.
7. In het elfde lid (nieuw) wordt na «benoeming» ingevoegd «of tewerkstelling zonder benoeming», wordt na «benoemt» ingevoegd «of tewerkstelt zonder benoeming», wordt «benoemingsdatum» vervangen door «datum van benoeming of tewerkstelling zonder benoeming» en wordt «benoemingsperiode» vervangen door «periode van benoeming of tewerkstelling zonder benoeming».
8. In het dertiende lid (nieuw) wordt na «benoemd» ingevoegd «of tewerkgesteld zonder benoeming» en wordt na «benoembaar» ingevoegd: of tewerkstelbaar zonder benoeming.
In artikel II, onderdeel F, worden in artikel 38a de volgende wijzigingen aangebracht:
1. In het eerste lid wordt na «benoemt» ingevoegd: of tewerkstelt zonder benoeming.
2. In het derde lid wordt na «benoemd» ingevoegd: of tewerkgesteld zonder benoeming.
In artikel II, onderdeel I, wordt in artikel 162e, eerste lid, na «benoeming» ingevoegd: of tewerkstelling zonder benoeming.
In artikel II, onderdeel I, wordt in artikel 162f, eerste lid, na «benoemen» telkens ingevoegd: of tewerktestellen zonder benoeming.
In artikel III, onderdeel C, vervalt sub 1 en worden tevens de volgende wijzigingen aangebracht:
1. In sub 4 wordt in het nieuwe vierde lid van artikel 33 na «benoembaar» ingevoegd: of tewerkstelbaar zonder benoeming.
2. In sub 6 wordt in het artikel 33, veertiende lid, na «benoeming» ingevoegd «of tewerkstelling zonder benoeming» en wordt na «benoemingsperiode» ingevoegd: tewerkstellingsperiode zonder benoeming.
In artikel III, onderdeel D, wordt in artikel 34, aanhef en eerste lid, onder b, na «benoemd» telkens ingevoegd: of tewerkgesteld zonder benoeming.
In artikel III, onderdeel G, worden in artikel 38 de volgende wijzigingen aangebracht:
1. In het eerste lid wordt na «benoemt» ingevoegd: of tewerkstelt zonder benoeming.
2. In het derde lid wordt na «benoemd» ingevoegd: of tewerkgesteld zonder benoeming.
In artikel III, onderdeel L, wordt in artikel 118k, eerste lid, na «benoeming» ingevoegd: of tewerkstelling zonder benoeming.
In artikel III, onderdeel L, wordt in artikel 118l, eerste lid, na «benoemen» ingevoegd: of tewerktestellen zonder benoeming.
In artikel IV, onderdeel D, worden in artikel 4.2.1 de volgende wijzigingen aangebracht:
1. Het eerste tot en met zesde lid vernummerd tot tweede tot en met zevende lid.
2. In het tweede lid (nieuw), aanhef, wordt na «benoemd» ingevoegd: of tewerkgesteld zonder benoeming.
3. In het derde lid (nieuw) wordt na «benoeming» ingevoegd: of tewerkstelling zonder benoeming.
In artikel IV, onderdeel D, wordt in artikel 4.2.4, eerste lid, onder c, en derde lid, na «benoeming» telkens ingevoegd: of tewerkstelling zonder benoeming.
ARTIKEL VIE. WIJZIGING IN VERBAND MET WETVOORSTEL TECHNISCHE HERZIENING WET EDUCATIE EN BEROEPSONDERWIJS
Indien het bij koninklijke boodschap van 23 december 2002 ingediend voorstel van wet houdende wijziging van de Wet educatie en beroepsonderwijs in verband met verbeteringen van uiteenlopende, voornamelijk uitvoeringstechnische aard (Technische herziening WEB; Kamerstukken II 2002/03, 28 745, nr.2) wat artikel I, onderdeel SS, betreft, kracht van wet verkrijgt en in werking treedt voordat deze wet in werking treedt, vervallen in artikel IV, onderdeel D, wat artikel 4.2.1 betreft in het eerste lid, onder b.6° de woorden «behaald in een land dat niet behoort tot de Lid-Staten van de EU».
ARTIKEL VIF. WIJZIGING WETBOEK VAN STRAFRECHT
In artikel 435 onder ten 3° van het Wetboek van Strafrecht wordt «de artikelen 7.20, 7.22, tweede lid, en 7.22a, eerste lid» vervangen door: de artikelen 7.20, 7.22, tweede lid, 7.22a, eerste lid, en 7a.6.
In artikel XIII wordt «118r, eerste en tweede lid, 158a en 277a» vervangen door: en 118r, eerste en tweede lid.
In artikel XIV vervalt «of artikel 277a».
In artikel XV vervalt «of artikel 277a juncto artikel 118o, eerste lid,».
De artikelen XVIa en XVIb worden vervangen door twee nieuwe artikelen, luidend:
ARTIKEL XVIA. OVERGANGSRECHT HO-INSTELLINGEN ERKENNING T.B.V. GESCHIKTHEIDSONDERZOEK
Instellingen voor hoger onderwijs die op grond van de Interimwet zij-instroom leraren primair en voortgezet onderwijs bevoegd zijn tot het verrichten van het in die wet bedoelde geschiktheidsonderzoek, behouden die bevoegdheid tot een jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van de artikelen 176e van de Wet op het primair onderwijs, 162h van de Wet op de expertisecentra en 118n van de Wet op het voortgezet onderwijs.
ARTIKEL XVIB. TITULATUUR ZIJ-INSTROMERS INTERIMWET ZIJ-INSTROOM LERAREN PRIMAIR EN VOORTGEZET ONDERWIJS
Tot het voeren van een in artikel 7a.6 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek genoemde titel is eveneens gerechtigd degene aan wie op grond van de Interimwet zij-instroom leraren primair en voortgezet onderwijs vanaf 1 september 2002 het getuigschrift van met goed gevolg afgesloten bekwaamheidsonderzoek is uitgereikt.
Artikel XVIc vervalt.
Deze nota van wijziging dien ik ook in namens de Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij.
De contouren van de meer beleidsrijke componenten van de nota van wijziging zijn geschetst in het Plan van aanpak arbeidsmarkt- en personeelsbeleid (Kamerstukken II 2002/03, 28 600 VIII, nr. 97), dat ik op 2 december 2002 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal heb gezonden en waarover op 12 december 2002 een Algemeen overleg met de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen uit die Kamer heeft plaatsgevonden.
Daarnaast bevat de nota van wijziging technische en redactionele aanpassingen.
2. Beleidsinhoud van de nota van wijziging
Deze nota van wijziging concentreert zich op de zij-instroom. Zij:
a. introduceert het begrip deelbekwaamheid en
b. past de regels voor de uitvoering van het geschiktheidsonderzoek aan.
Daarnaast is de verruiming van de benoemingsvoorwaarden voor schoolleiders in het primair onderwijs aangepast.
Verder zijn de bepalingen verruimd over de beroepsorganisatie die voorstellen kan doen voor bekwaamheidseisen.
Op die vier onderdelen van de nota van wijziging ga ik in deze paragraaf nader in.
Ten slotte is het nu duidelijker in de wettekst zichtbaar gemaakt dat bekwaamheidseisen zullen worden vastgesteld voor onderwijsondersteunende werkzaamheden die rechtstreeks verband houden met het onderwijsleerproces, en dat bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald, welke werkzaamheden dat zijn.
In juli 2000 is de Interimwet zij-instroom leraren primair en voortgezet onderwijs in werking getreden. Sindsdien zijn de nodige ervaringen met deze weg naar het leraarsberoep opgedaan. Er ontstaat een steeds beter beeld van de ervaringen van zij-instromers en over de drempels die zij ondervinden. De voorstellen op het terrein van deelbekwaamheid hebben vooral betrekking op die drempels.
Ook is er, onder meer op grond van bevindingen van de inspectie van het onderwijs (Inspectierapport d.d. 5 december 2002, «Evaluatie van het zij-instroomtraject in het voortgezet onderwijs»), een beter beeld van de ervaringen met de uitvoering van geschiktheidsonderzoeken. Ook op dat punt doe ik voorstellen. Die worden in de volgende paragraaf nader toegelicht.
De ervaring tot op heden leert dat de drempels voor de zij-instromer soms te hoog zijn. Die zij-instromer begint niet aan het zij-instroomtraject of haakt tussentijds af, omdat het traject naar inhoud of begeleiding onvoldoende aansluit op het feitelijke werk waarmee hij onmiddellijk zou worden belast. Voor hem is van belang dat hij die werkzaamheden zo snel mogelijk goed kan vervullen en dat de noodzakelijke scholing en begeleiding hem daarbij daadwerkelijk helpen.
Met deze nota van wijziging moeten die onnodige drempels worden geslecht. Het is nadrukkelijk niet de bedoeling de verlangde bekwaamheid als zodanig los te laten, maar wel om de weg naar die verlangde bekwaamheid beter begaanbaar te maken.
De nota van wijziging maakt het mogelijk dat zij-instromers meer tijd krijgen om naar volledige bekwaamheid te worden geleid. Zij mogen voor een beperkte periode volstaan met bekwaamheid voor dat deel van het onderwijs waar zij werken. Dat kan door het introduceren van een «certificaat van deelbekwaamheid», dat daartoe de bevoegdheid geeft.
De zij-instromer die in een geschiktheidsonderzoek een geschiktheidsverklaring heeft behaald, kan er voor kiezen om:
a. binnen twee jaren na de start van het zij-instroomtraject in een bekwaamheidsonderzoek zijn volledige bekwaamheid te tonen (zoals tot op heden de praktijk is op grond van de Interimwet zij-instroom leraren primair en voortgezet onderwijs) dan wel
b. in dat bekwaamheidsonderzoek zijn bekwaamheid te tonen voor een bij of krachtens de Wet BIO geïdentificeerd deel van het onderwijs waarvoor tijdelijk kan worden volstaan met het op grond van dat bekwaamheidsonderzoek te verwerven «certificaat van deelbekwaamheid».
Bij de aanmelding voor het geschiktheidsonderzoek moet bij voorkeur al duidelijk zijn welke route hij wenst, dus of hij zo snel mogelijk het getuigschrift wil behalen dan wel de tussenstap van het certificaat van deelbekwaamheid wil nemen.
Assessoren beoordelen in het geschiktheidsonderzoek of de kandidaat die in eerste instantie kiest voor deelbekwaamheid in zodanige mate aan de algemeen geldende sets van bekwaamheidseisen voor het verlangde leraarschap voldoet om in het desbetreffend deel van het onderwijs te kunnen functioneren. De algemeen geldende set van bekwaamheidseisen voor dat leraarschap is dus de norm. Er worden geen afzonderlijke deelbekwaamheidseisen vastgesteld.
In het geschiktheidsonderzoek moet de zij-instromer die in eerste instantie op grond van deelbekwaamheid wordt benoemd, ten overstaan van de assessoren aantonen:
– geschikt te zijn voor het leraarschap in het desbetreffende vak, volgens de voor dat leraarschap geldende set van bekwaamheidseisen,
– in staat te zijn binnen twee jaren in een bekwaamheidsonderzoek een «certificaat van deelbekwaamheid» te behalen voor dat deel van het onderwijs waar hij onmiddellijk zijn werkzaamheden als leraar zal verrichten, en
– in staat te zijn vervolgens binnen enkele jaren het bekwaamheidsonderzoek af te sluiten met het getuigschrift waaruit blijkt dat hij voor desbetreffende vak geheel voldoet aan de dan geldende set van bekwaamheidseisen.
Het ligt dan voor de hand dat betrokkene zijn competenties in ieder geval kan tonen in dat deel van het onderwijs waar hij wenst te werken en dus dat het praktijkdeel van geschiktheidsonderzoek in ieder geval ook een plaats heeft in dat deel van het onderwijs waarop de deelbekwaamheid betrekking heeft.
Het advies bij het geschiktheidsonderzoek over de noodzakelijke scholing en begeleiding heeft betrekking op het behalen van zowel het certificaat van deelbekwaamheid als het getuigschrift passend bij volledige bekwaamheid.
De scholings- en begeleidingsovereenkomst sluit daarop aan. Die overeenkomst is allereerst gericht op het behalen van het certificaat. Na het behalen van het certificaat zullen in de scholings- en begeleidingsovereenkomst uitspraken moeten worden gedaan over nog noodzakelijke verdere scholing en begeleiding om ook het getuigschrift te kunnen verwerven.
Cruciaal is, voor welke delen van het onderwijs tijdelijk kan worden volstaan met deelbekwaamheid. Dat deel moet in elk geval een identificeerbare, betekenisvolle eenheid zijn. Deelbekwaamheid kan, zoals in de wettekst is aangegeven, alleen gelden voor daar genoemde samenhangende delen van het onderwijs.
Samenhangende delen van het onderwijs waarbij de zij-instromer op grond van de WPO voorlopig zou kunnen volstaan met deelbekwaamheid, worden in de wet zelf vastgelegd. Het gaat dan om:
• het onderwijs in de eerste vier schooljaren
• het onderwijs in de laatste vier schooljaren en
• het onderwijs als vakleraar.
De aanwijzing van een vak als samenhangend deel van het onderwijs maakt het beter mogelijk dat een zij-instromer direct voor dat vak in het PO zal functioneren.
Binnen drie jaren na het behalen van het certificaat moet het bekwaamheidsonderzoek hebben geleid tot een getuigschrift waarmee betrokkene bevoegd is tot het geven van dat vak in het VO.
De WEC sluit voor de keuze van de deelbekwaamheden aan bij de wettelijke indeling van de verschillende onderwijssoorten in clusters en expertisecentra. Hierdoor kunnen de noodzakelijke scholing en begeleiding van de beginnende zij-instromer worden toegespitst op een deel van het (voortgezet) speciaal onderwijs. Ook voorkomt dit een te smalle en daardoor voor de arbeidsmarktpositie van de zij-instromer risicovolle inzetbaarheid als deelbekwame. De mogelijkheid van een keuze voor deelbekwaamheid binnen de scholen van een bepaald cluster geldt zowel voor (toekomstige) groepsleraren als voor vakleraren.
De voor die onderdelen van het onderwijs deelbekwame leraar zal vervolgens het getuigschrift dat voldoet aan de algemeen geldende set van bekwaamheidseisen moeten behalen op grond waarvan hij breder in het primair of voortgezet onderwijs inzetbaar is.
De WVO wijst zelf, anders dan de WPO en de WEC, geen delen van het onderwijs aan waarbij de zij-instromer voorlopig met deelbekwaamheid kan volstaan. Er is voor gekozen om die delen bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen, omdat die aanwijzing samenhangt met het al of niet gebruikmaken van de mogelijkheid om voor het VO de bekwaamheidseisen te differentiëren naar schoolsoort en/of samenhangende leerjaren.
Bij die aanwijzing van delen is het volgende onderscheid denkbaar:
• het onderwijs in de basisvorming (en daarbinnen mogelijk ook de leraar algemene vakken in de basisberoepsgerichte leerweg);
• het onderwijs in het derde en vierde leerjaar van het vmbo.
De bovenbouw van havo/vwo wordt niet gezien als deel van het onderwijs waarvoor met deelbekwaamheid kan worden volstaan, want voor het voorbereidend hoger onderwijs worden op grond van de Wet BIO in ieder geval bekwaamheidseisen vastgesteld en wie voldoet aan die eisen, is in het gehele VO benoembaar (inclusiviteit).
Het perspectief moet zijn dat de zij-instromer uiteindelijk zal voldoen aan de algemeen geldende bekwaamheidseisen, want er moet niet worden getornd aan de wettelijk voorgeschreven bekwaamheid. De voorgestelde wijziging strekt er alleen toe, de weg naar die bekwaamheid beter begaanbaar te maken.
De zij-instromer die binnen maximaal twee jaren een certificaat van deelbekwaamheid heeft behaald, mag op grond van dat certificaat maximaal 3 aaneengesloten jaren worden belast met leraarswerkzaamheden in dat deel van het onderwijs waarop het certificaat betrekking heeft. In die periode moet hij het getuigschrift hebben behaald dat aangeeft dat hij volledig bekwaam is. Deze nota van wijziging legt die termijn van maximaal 3 jaren vast in WPO, WEC en WVO.
Voorts legt de nota van wijziging in de wet vast dat onder bepaalde voorwaarden kan worden afgeweken van de maximale periode dat zij-instromers op basis van een certificaat kunnen worden belast met leraarswerkzaamheden.
In de eerste plaats gaat het dan om een voorziening bij «overmacht». Als door oorzaken buiten de macht van betrokkene de periode van 3 jaren voor het behalen van een getuigschrift te kort blijkt, kan het bevoegd gezag de inspectie verzoeken toe te staan dat die periode met maximaal 50% wordt verlengd. Dit komt overeen met de uitzonderingsbepaling die ook al geldt op grond van de Interimwet.
In de tweede plaats kan de leeftijd van betrokkene een afwijking rechtvaardigen. Personen die aan het eind van hun loopbaan hun kennis en ervaring ten dienste willen stellen van het onderwijs, streven niet altijd naar volledige bekwaamheid maar willen werken in een beperkt deel van dat onderwijs. Het moeten verwerven van volledige bekwaamheid kan voor hen een te grote drempel zijn. Voor personen die niet ver van hun pensioen staan, zou het dan ook in beginsel mogelijk moeten zijn tevolstaan met deelbekwaamheid. Daarom wordt in de wet bepaald dat het certificaat beperkt geldig is voor alleen die personen die na het behalen ervan langer dan 8 jaren als leraar werkzaam zouden kunnen zijn. Personen die op hun 55ste aan een zij-instroomtraject beginnen en op hun 57ste het certificaat behalen, kunnen dan dus tot het pensioen (uitgaande van het 65ste levensjaar) op basis van dat certificaat werkzaamheden als leraar verrichten. Voor hen hoeft, tenzij zij zelf anders wensen, niet opnieuw een scholings- en begeleidingsovereenkomst te worden gesloten, gericht op volledige bekwaamheid. Voor het bevoegd gezag geldt jegens hen ook niet de inspanningsverplichting die wel geldt in relatie tot andere bezitters van een certificaat van deelbekwaamheid.
Inspanningsverplichting bevoegd gezag
Het bevoegd gezag moet ervoor zorgen dat de condities aanwezig zijn waaronder de bezitter van een certificaat van deelbekwaamheid kan voldoen aan de algemeen geldende bekwaamheidseisen. In de wet is daarvoor een ankerpunt gemaakt in de kwaliteitszorgartikelen. Dat betekent dat het schoolplan de maatregelen en instrumenten daarvoor moet bevatten.
Deelbekwaamheid alleen een optie voor de zij-instromer
De mogelijkheid tot benoeming of aanstelling op grond van een certificaat van deelbekwaamheid blijft voorbehouden aan wie minimaal een HO-diploma heeft en door zij-instroom in het beroep begint aan een (tweede) loopbaan in het onderwijs. Dezelfde mogelijkheid bestaat voor zij-instromers met een MBO-diploma die aan de slag gaan in beroepsgerichte vakken in het VMBO.
Het is nadrukkelijk niet de bedoeling om de mogelijkheid van deelbekwaamheid open te stellen voor wie niet aan deze voorwaarden voldoen. Mede daarom zullen geen afzonderlijk deelbekwaamheidseisen worden vastgesteld.
Studenten die na het voortgezet onderwijs een lerarenopleiding volgen, kunnen dus pas als leraar worden benoemd als zij zijn geschoold voor de brede bekwaamheid die is vastgelegd in de bekwaamheidseisen. Zorg om de kwaliteit leidt tot deze keuze. Door ook hen de mogelijkheid van deelbekwaamheid te bieden, zou feitelijk de in bekwaamheidseisen neergelegde minimumkwaliteit wordt verlaagd. Dat is niet in het belang van het onderwijs en zeker niet in het belang van betrokkenen. Bovendien zou bij een aanstelling op grond van alleen deelbekwaamheid (dus zonder minimaal een HO-diploma) hun arbeidsmarktpositie te zwak kunnen zijn.
2.2. Positionering van het geschiktheidsonderzoek (assessment)
De nota van wijziging bevat verder aanpassingen van de zij-instroomregels, met name die over de uitvoering van het geschiktheidsonderzoek. Die aanpassingen moeten leiden tot een betere waarborg van de kwaliteit van de uitvoering van die taken en de kwaliteit van de uitvoerders en ook tot waarborging van de onafhankelijkheid van oordelen in het zij-instroomtraject. Het eerdergenoemde inspectierapport van 5 december 2002 geeft daartoe aanleiding en ook om goed na te gaan of de beoordeling in het geschiktheidsonderzoek voldoende competentiegericht is. Ook werpt de inspectie de vraag op of het daarop aansluitend advies over scholing en begeleiding en de uitwerking daarvan inderdaad leiden tot een daarbij passend maatwerktraject.
In al die fasen is bijstelling nodig. Dat moet de komende tijd duidelijker worden. Maar de voortgang van de Wet BIO mag daardoor niet worden gestuit.
Het wetsvoorstel zoals dat luidt zonder deze nota van wijziging, geeft instellingen in het hoger onderwijs die de overeenkomende lerarenopleiding aanbieden, het recht tot uitvoering van het geschiktheidsonderzoek. Ook geeft het een basis voor een «erkenningsprocedure» voor instellingen (binnen en buiten het hoger onderwijs) die geen lerarenopleiding verzorgen.
Maar die regels waarborgen nog onvoldoende dat «assessmentcentra» tijdig leveren, dat ze kwaliteit leveren en dat ze een zuiver en onafhankelijk oordeel vellen waarbij diagnose (het geschiktheidsonderzoek en het advies over noodzakelijke scholing en begeleiding) en remedie (het aangaan van een scholings- en begeleidingsovereenkomst en het uitvoeren ervan) helder zijn onderscheiden en in onafhankelijkheid van elkaar worden gerealiseerd. Het uitvoeren van geschiktheidsonderzoeken is een publieke taak. Kwaliteit en onafhankelijkheid moeten daarbij zijn gewaarborgd. In de nota van wijziging is daarom voorgesteld dat álle instellingen die geschiktheidsonderzoeken willen uitvoeren (dus ook de instellingen in het hoger onderwijs die lerarenopleidingen verzorgen) zich voor die taak moeten kwalificeren, volgens een procedure die de kwaliteit van de uitvoering en van de uitvoerders waarborgt en die verzekert dat de diagnose en remedie inderdaad goed te onderscheiden zijn. In dat kader is het niet uitgesloten dat een zekere (bijvoorbeeld regionale) concentratie van assessmentvoorzieningen het resultaat zou kunnen zijn.
2.3. Schoolleiders in het primair onderwijs
Ten slotte stel ik voor om te bepalen dat schoolleiders in het primair onderwijs die niet worden belast met werkzaamheden waarvoor bekwaamheidseisen zijn vastgesteld, weliswaar niet in het bezit behoeven te zijn van een «onderwijsbevoegdheid», maar wel ten minste een HO-getuigschrift moeten hebben. Ook zullen de schoolleiders in het primair onderwijs moeten voldoen aan de bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen bekwaamheidseisen – op voorstel van de beroepsgroep –, in ieder geval op het terrein van onderwijskundig leiderschap. In het oorspronkelijke wetsvoorstel was op dat punt nog een facultatieve bepaling opgenomen.
De Nederlandse Schoolleiders Academie (NSA) vervult hierbij natuurlijk ook een rol.
2.4. Voorstellen voor bekwaamheidseisen door beroepsorganisatie
De huidige tekst van de Wet BIO moet worden verduidelijkt op het punt van de beroepsorganisatie die voorstellen kan doen voor bekwaamheidseisen. Het is niet wenselijk om – zoals nu in de wettekst kan worden gelezen – op voorhand vast te leggen dat maar één beroepsorganisatie representatief zal kunnen worden geacht voor al het onderwijspersoneel van elke sectorwet. Wel streven wij ernaar dat voorstellen voor bekwaamheidseisen in onderlinge samenhang zullen worden opgesteld, met daarbij een centrale rol voor organisaties als het SBL en de NSA.
3. Artikelsgewijze toelichting
Onderdeel A (artikel 3 WPO) en onderdeel N (artikel 3 WEC)
Nieuw in dit onderdeel is het vereiste van het bezit van een certificaat, naast het bezit van een getuigschrift; dit houdt verband met invoering van deelbekwaamheid. Verder zijn technische verbeteringen aangebracht.
Onderdeel B (artikel 3a WPO) en onderdeel O (artikel 3a WEC)
De eerste volzin van het derde lid is nu beter geformuleerd.
Onderdeel C (artikel 12 WPO), onderdeel P (artikel 21 WEC) en onderdeel BB (artikel 24 WVO)
Nieuw is onderdeel d van het vierde lid.
Voor de inzichtelijkheid is heel het vierde lid opnieuw vastgesteld, en zijn de verschillende elementen van dat lid nu in een opsomming geplaatst.
De inhoud van onderdeel d is toegelicht in hoofdstuk 2.1 van deze nota van wijziging.
Van de gelegenheid is gebruikgemaakt om ook het onderhouden van de bekwaamheid beter te verwoorden.
Onderdeel D (artikel 32 WPO) en onderdeel Q (artikel 32 WEC)
Nieuw in artikel 32, eerste lid, is onderdeel a.2°: het algemene vereiste van een HO-getuigschrift. Zie daarvoor onder 2.3 van deze toelichting. Het eerste lid is voor de inzichtelijkheid opnieuw vastgesteld.
Bij invoering van dit vereiste is een voorziening noodzakelijk voor (adjunct-)directeuren die vóór de Wet BIO mochten worden benoemd zonder te beschikken over een HO-getuigschrift dat lesbevoegdheid gaf. Deze voorziening is als laatste lid toegevoegd.
Wie werkzaamheden verricht als bedoeld in onderdeel b, en daarvoor al een HO-getuigschrift bezit, voldoet daarmee tevens aan het vereiste van onderdeel a.2°. Maar wie op een andere manier voldoet aan de in onderdeel b bedoelde bekwaamheidseisen, zal daarnaast ook moeten voldoen aan onderdeel a.2° en dus een HO-getuigschrift moeten kunnen overleggen.
Verder is het tweede lid van artikel 32 nu beter geformuleerd.
Het nieuw ingevoegde tiende lid houdt verband met invoering van het certificaat van deelbekwaamheid. De elementen van dat tiende lid zijn al toegelicht in hoofdstuk 2.1 van deze toelichting.
Onderdeel E (artikel 32a WPO) en onderdeel R (artikel 32a WEC)
Nieuw is dat de bekwaamheidseisen voor leidinggevend personeel moeten in plaats van kunnen worden vastgesteld, en dat ook voor nog andere werkzaamheden dan de oorspronkelijk bedoelde, bekwaamheidseisen kunnen (dus niet: moeten) worden vastgesteld.
Verder geeft het derde lid nu duidelijker aan dat bij algemene maatregel van bestuur ondersteunende werkzaamheden kunnen worden aangewezen waarvoor alsdan bekwaamheidseisen moeten worden vastgesteld.
Verder is in het zesde lid verduidelijkt (zie paragraaf 4.2 van deze toelichting) dat de wet niet inhoudt dat maar één beroepsorganisatie kan worden aangemerkt als representatief voor al het onderwijspersoneel van de sectorwet. De woorden «onderwijspersoneel als bedoeld in deze wet» vervangen de woorden «het onderwijspersoneel, bedoeld in deze wet».
Onderdeel F (artikel 38a WPO), onderdeel S (artikel 38a WEC) en onderdeel GG (artikel 38 WVO)
De wijziging onder 1 is een vernummering.
De nieuwe tweede volzin van het eerste lid heeft betrekking op de scholings- en begeleidingsovereenkomst voor wie een certificaat van deelbekwaamheid wil verwerven. Zie daarover paragraaf 2.1 van deze toelichting. Bepaald is dat een aanvullende scholings- en begeleidingsovereenkomst moet worden gesloten en dat partijen bij de vaststelling van de noodzakelijke scholing en begeleiding behalve op het oorspronkelijke advies over betrokkene (uit het geschiktheidsonderzoek) ook acht slaan op kennis, inzicht en vaardigheden die de betrokkene meent nadien te hebben verworven.
Onderdeel G (artikel 176b WPO), onderdeel U (artikel 162e WEC) en onderdeel HH (artikel 118k WVO)
Deze wijziging is een vernummering.
Onderdeel H (artikel 176c WPO), onderdeel V (artikel 162f WEC) en onderdeel II (artikel 118l WVO)
Artikel 176c WPO, artikel 162f WEC en artikel 118l WVO regelen het geschiktheidsonderzoek. In plaats van de oorspronkelijke tekst wordt nu, in het eerste lid, bepaald dat die bevoegdheid tot dat onderzoek in alle gevallen alleen toekomt aan instellingen die zijn erkend. HO-instellingen moeten dus via een erkenningsprocedure deze bevoegdheid zien te verwerven en hebben die bevoegdheid niet meer van rechtswege.
Lid 3a heeft betrekking op de samenhangende delen waarop deelbekwaamheid moet zijn gericht. Dit is in het voorafgaande uitgebreid toegelicht.
Het nieuwe zesde lid maakt een flexibele bijstelling van te heffen bijdragen mogelijk.
Onderdeel J (artikelen 176e tot en met 176g WPO), onderdeel X (artikelen 162h tot en met 162 j WEC) en onderdeel KK (artikelen 118n tot en met 118p WVO)
De nieuwe artikelen 176e WPO, 162h WEC en 118n WVO regelen dat ook lerarenopleidingen een erkenning nodig hebben om bevoegd te zijn tot het uitvoeren van het geschiktheidsonderzoek. De erkenningsvoorwaarden zullen bij algemene maatregel van bestuur worden vastgesteld. De wet regelt de onderwerpen die daarin aan de orde moeten komen.
De nieuwe artikelen 176f WPO, 162i WEC en 118o WVO bevatten een beknopte definitie van het bekwaamheidsonderzoek, met daarin verwerkt de gerichtheid op deelbekwaamheid. Het onderzoek zelf wordt geregeld in de WHW.
De oorspronkelijke eerste volzin is nu opgenomen in de artikelen over de bevoegdheid tot het uitvoeren van bekwaamheidsonderzoek.
De nieuwe artikelen 176g WPO, 162j WEC en 118p WVO voorzien erin dat HO-instellingen zich bij de minister aanmelden om ofwel scholing en begeleiding te verzorgen, ofwel het bekwaamheidsonderzoek uit te voeren, dan wel beide.
Deze nieuwe artikelen over zij-instroom sluiten niet uit dat een voor het geschiktheidsonderzoek erkende HO-instelling ook die bevoegdheden uitoefent, maar dan wel met inachtneming van de eisen met betrekking tot onafhankelijkheid, deskundigheid en betrouwbaarheid die bij algemene maatregel van bestuur zullen worden vastgesteld.
Ook is nu expliciet bepaald dat de instelling de leraar die zich daartoe heeft aangemeld en die de scholing en begeleiding heeft «voltooid» conform de scholings- en begeleidingsovereenkomst, tijdig in de gelegenheid moet stellen om deel te nemen aan het bekwaamheidsonderzoek. Dit betekent dat de instelling die bevoegd wil zijn tot het uitvoeren van bekwaamheidsonderzoek, verplicht is om dat onderzoek tijdig uit te voeren, dat wil zeggen binnen de periode dat de betrokken leraar nog kan zijn benoemd. Daarmee doen deze instellingen overigens geen uitspraak over de inhoud van de scholings- en begeleidingsovereenkomst waarbij ze geen partij zijn. Ze moeten de zij-instromers wel toelaten tot het onderzoek om het resultaat van die overeenkomst vast te stellen.
Zie de toelichting op de onderdelen A en N.
De eerste volzin van het vierde lid is nu beter geformuleerd.
Zie de toelichting op de onderdelen E en R.
Onderdeel PP (artikelen 4.2.1 tot en met 4.2.5 WEB)
Voor de wijzigingen van artikel 4.2.3, zie de toelichting op de onderdelen E en R.
Het tweede lid van het nieuwe artikel 4.2.5 moet vervallen omdat de beoordeling of is voldaan aan de bekwaamheidseisen en de afgifte van een getuigschrift ten bewijze van het daaraan voldoen nu worden geregeld in het nieuwe Hoofdstuk 7a van de WHW.
Onderdelen QQ, RR en VV (artikel V onder aA, A en Ga)
In de artikelen 2.5, 7.4a en 17a.2b van de WHW is de nieuwe aanduiding voor eerstegraadslerarenopleiding opgenomen.
Onderdeel SS (artikel V onder B, C en E)
Het vervallen van de onderdelen B (betreffende artikel 7.5) en E (betreffende artikel 7.31) van artikel V is het gevolg van de inwerkingtreding van de wet van 6 juni 2002, Stb. 303 (invoering van de bachelor-masterstructuur). Bij die gelegenheid is artikel 7.5 geschrapt en heeft artikel 7.31 een volledig andere inhoud gekregen.
Met betrekking tot het vervallen van onderdeel C (betreffende artikel 7.11a) merk ik op dat de in artikel 7.11a geregelde materie is opgenomen in het nieuwe artikel 7a.5.
Onderdeel TT (artikel V onder F)
Algemeen
Bij nadere overweging verdient het de voorkeur de regeling van het getuigschrift bekwaamheidsonderzoek tezamen met andere voorschriften betreffende de zij-instroom in het beroep van leraar en docent in een afzonderlijk hoofdstuk van de WHW onder te brengen.
Het nieuwe hoofdstuk 7a regelt de afgifte van het getuigschrift bekwaamheidsonderzoek, het certificaat bekwaamheidsonderzoek en het getuigschrift pedagogisch-didactische scholing, alsmede de daaraan verbonden titulatuur. Het afleggen van het bekwaamheidsonderzoek daarentegen is geregeld in de artikelen 176e van de WPO, 162h van de WEC en artikel 118n van de WVO.
Voor de achtergronden van de verdeling van de zij-instroomregels over enerzijds de sectorwetten (WPO, WEC en WVO) en anderzijds de WHW breng ik de toelichting op onderdeel G van artikel I van het wetsvoorstel Wet BIO (Kamerstukken II 2001/02, 28 088, nr. 3, blz. 38 en 39) in herinnering.
Artikel 7a.3 bevat voorschriften over de gevallen waarin en de procedure volgens welke een getuigschrift bekwaamheidsonderzoek wordt uitgereikt. Ook is bepaald wat op dat bewijsstukken moet worden aangegeven. Van een modelvoorschrift is afgezien.
Deze bepaling ontbrak in het oorspronkelijke wetsvoorstel en is nodig door de introductie van de deelbekwaamheid. Het artikel regelt het «certificaat van deelbekwaamheid». Kortheidshalve wordt hier verwezen naar paragraaf 2.1 van de toelichting op deze nota van wijziging.
Ook artikel 7a.5 is nieuw. Het artikel komt overeen met het tweede lid van artikel 4.2.5 van de Wet educatie en beroepsonderwijs dat bij gelegenheid van deze nota van wijziging is geschrapt.
Als gevolg van de invoering van de bachelor-masterstructuur dient in de WHW een specifieke bepaling te worden opgenomen over de titulatuur die is verbonden aan het met goed gevolg deelnemen aan het bekwaamheidsonderzoek. Omdat in de nieuwe structuur geen titulatuur meer is verbonden aan het met goed gevolg afleggen van het afsluitend examen in een opleiding, moet expliciet worden geregeld dat aan het met goed gevolg deelnemen aan het bekwaamheidsonderzoek de titel baccalaureus, voorzover het betreft een onderzoek op hbo-niveau, dan wel de titel doctorandus, voorzover het betreft een onderzoek op wo-niveau, is verbonden. Daarmee hebben de zij-instromers recht op het voeren van dezelfde titels als degenen die de overeenkomende opleiding hebben afgerond.
Onderdeel UU onder Fa (artikel 15.5)
Dit artikel wordt aangevuld met de strafbaarstelling van het meewerken van het afgeven van een certificaat bekwaamheidonderzoek.
Onderdeel UU onder Fb (artikel 15.6)
Dit artikel wordt aangevuld met de strafbaarstelling van het gebruikmaken van de bevoegdheid die is neergelegd in artikel 7a.6. Het verlenen van titulatuur zonder dat met goed gevolg aan het bekwaamheidsonderzoek is deelgenomen, is strafbaar.
Artikel VIb is een wijziging van de WOT die het geschiktheidsonderzoek, de scholing en begeleiding, en het bekwaamheidsonderzoek onder het begrip «onderwijs» en daarmee onder het bereik van de inspectietaken brengt.
De Wet justitiële gegevens zal in werking treden op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. Dat tijdstip kan liggen voor, op of na het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet BIO, indien tot wet verheven. In alle gevallen moeten de verwijzingen in de WBIO naar de Wet op de justitiële inlichtingen en op de verklaringen omtrent het gedrag worden aangepast. Daarin voorziet het nieuwe artikel VIc.
Het wetsvoorstel uitzendkrachten in het onderwijs is op 1 april 2003 aanvaard door de Eerste Kamer der Staten-Generaal. De inwerkingtreding van die wet zal bij afzonderlijk koninklijk besluit plaatsvinden. Deze nota van wijziging voorziet in enkele noodzakelijke aanpassingen van de Wet BIO, respectievelijk van de WPO, de WEC, de WVO en de WEB, aan de regels over uitzendkrachten.
Dit is een technische aanpassing, afhankelijk van wat er met wetsvoorstel 28 745 zal gebeuren.
Deze wijziging stelt straf op het onbevoegd afgeven van certificaten voor het bekwaamheidsonderzoek zij-instroom, op dezelfde manier waarop nu al straf is gesteld op het onbevoegd afgeven van een HO-getuigschrift. De wijziging hangt samen met de wijziging, voorgesteld in artikel V, onderdeel Fb (het nieuwe artikel 15.5 WHW).
Deze wijzigingen zijn nodig in verband met het vervallen van Deel II WVO per 1 augustus 2003. Het koninklijk besluit dat dit regelt, is in Staatsblad 2003, 139 gepubliceerd.
Onderdeel CCC (artikelen XVIa en XVIb)
Artikel XVIa geeft de HO-instellingen een jaar de tijd om te voldoen aan de voorwaarden van de Wet BIO om het geschiktheidsonderzoek uit te voeren.
Voor het oorspronkelijke artikel XVIb (wijzigingen Wet BIO in verband met Accreditatiewet HO) geldt dat die wijzigingen nu rechtstreeks in de Wet BIO moeten worden aangebracht, zodat artikel XVIb moet vervallen.
In plaats daarvan wordt nu het volgende geregeld.
Artikel 6, derde lid, van de Interimwet zij-instroom leraren primair en voortgezet onderwijs, dat voorziet in een gelijkstelling van het met goed gevolg deelnemen aan het bekwaamheidsonderzoek en het met goed gevolg afleggen van het afsluitend examen, heeft door de bachelor-mastersystematiek het beoogde effect wat betreft de titulatuur verloren. Dus is het noodzakelijk om expliciet te regelen dat ook aan het met goed gevolg deelnemen aan het bekwaamheidsonderzoek van de Interimwet de titel baccalaureus, voor onderzoek op hbo-niveau, dan wel de titel doctorandus, voor onderzoek op wo-niveau, is verbonden. Deze bepaling is van toepassing op wie vanaf 1 september 2002 met goed gevolg aan een bekwaamheidsonderzoek heeft deelgenomen.
Aan artikel XVIc bestaat geen behoefte meer, omdat deel II van de WVO op 1 augustus 2003 komt te vervallen. Verder leidt het vervallen van Deel II ertoe dat uit het wetsvoorstel Wet BIO alle verwijzingen naar artikelen uit dat deel moesten worden geschrapt.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-28088-7.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.