28 088
Wijziging van onder meer de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra, de Wet op het voortgezet onderwijs, de Wet educatie en beroepsonderwijs en de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, ter waarborging van de bekwaamheid tot het uitoefenen van beroepen in het onderwijs (Wet op de beroepen in het onderwijs)

nr. 36
GEWIJZIGD AMENDEMENT VAN HET LID JAN DE VRIES TER VERVANGING VAN DAT GEDRUKT ONDER NR. 26

Ontvangen 10 februari 2004

De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:

I

In artikel I, onderdeel A, wordt na punt 1 een nieuw punt ingevoegd, luidende:

1a. Aan het tweede lid wordt toegevoegd: Voor het geven van godsdienstonderwijs of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs is vereist het bezit van een getuigschrift pedagogisch-didactische bekwaamheid als bedoeld in artikel 7a.5a van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek.

II

In artikel I, onderdeel B, vervalt het tweede lid van artikel 3a.

III

In artikel I, onderdeel D, wordt aan het zesde lid onder vervanging van de slotpunt door een komma toegevoegd: en tweede lid, tweede volzin.

IV

In artikel I, onderdeel E, worden in artikel 32a de volgende wijzigingen aangebracht:

1. Aan het derde lid wordt toegevoegd: Deze eisen omvatten voor zover de ondersteunende werkzaamheden betrekking hebben op godsdienstonderwijs of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs, geen eisen ten aanzien van de vakbekwaamheid.

2. Na het vierde lid wordt een lid 4a ingevoegd, luidend:

4a. In afwijking van het vierde lid, onderdeel b, worden voor leraren die godsdienstonderwijs of levensbeschouwelijk onderwijs geven, geen eisen ten aanzien van de vakbekwaamheid vastgesteld.

V

In artikel I wordt na onderdeel G een onderdeel G1 ingevoegd, luidend:

G1

Aan artikel 51 wordt toegevoegd:

Het bevoegd gezag ziet erop toe dat dit onderwijs uitsluitend wordt gegeven door een leraar die blijkens een daartoe strekkende verklaring van de aanwijzende instantie:

a. voldoet aan de bekwaamheidseisen die krachtens artikel 32a, eerste lid, met inachtneming van lid 4a, voor het geven van dat onderwijs zijn vastgesteld, en

b. zijn bekwaamheid onderhoudt.

VI

In artikel II, onderdeel A, wordt na punt 1 een nieuw punt ingevoegd, luidende:

1a. Aan het tweede lid wordt toegevoegd: Voor het geven van godsdienstonderwijs of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs is vereist het bezit van een getuigschrift pedagogisch-didactische bekwaamheid als bedoeld in artikel 7a.5a van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek.

VII

In artikel II, onderdeel B, vervalt het tweede lid van artikel 3a.

VIII

In artikel II, onderdeel D, wordt aan het zesde lid onder vervanging van de slotpunt door een komma toegevoegd: en tweede lid, tweede volzin.

IX

In artikel II, onderdeel E, worden in artikel 32a de volgende wijzigingen aangebracht:

1. Aan het derde lid wordt toegevoegd: Deze eisen omvatten voor zover de ondersteunende werkzaamheden betrekking hebben op godsdienstonderwijs of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs, geen eisen ten aanzien van de vakbekwaamheid.

2. Na het vierde lid wordt een lid 4a ingevoegd, luidend: 4a. In afwijking van het vierde lid, onderdeel b, worden voor leraren die godsdienstonderwijs of levensbeschouwelijk onderwijs geven, geen eisen ten aanzien van de vakbekwaamheid vastgesteld.

X

In artikel II wordt na onderdeel F een onderdeel F1 ingevoegd, luidend:

F1

Aan artikel 54 wordt toegevoegd:

Het bevoegd gezag ziet erop toe dat dit onderwijs uitsluitend wordt gegeven door een leraar die blijkens een daartoe strekkende verklaring van de aanwijzende instantie:

a. voldoet aan de bekwaamheidseisen die krachtens artikel 32a, eerste lid, met inachtneming van lid 4a, voor het geven van dat onderwijs zijn vastgesteld, en

b. zijn bekwaamheid onderhoudt.

XI

In artikel III, onderdeel C, wordt na punt 5a een nieuw punt ingevoegd, luidende:

5a0. Aan het zesde lid wordt toegevoegd: Voor het geven van godsdienstonderwijs of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs is vereist het bezit van een getuigschrift pedagogisch-didactische bekwaamheid als bedoeld in artikel 7a.5a van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek.

XII

In artikel III, onderdeel E, vervalt het tweede lid van artikel 35.

XIII

In artikel III, onderdeel F, worden in artikel 36 de volgende wijzigingen aangebracht:

1.Aan het derde lid wordt toegevoegd: Deze eisen omvatten voor zover de ondersteunende werkzaamheden betrekking hebben op godsdienstonderwijs of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs, geen eisen ten aanzien van de vakbekwaamheid.

2. Na het vierde lid wordt een lid 4a ingevoegd, luidend:

4a. In afwijking van het vierde lid, onderdeel b, worden voor leraren die godsdienstonderwijs of levensbeschouwelijk onderwijs geven, geen eisen ten aanzien van de vakbekwaamheid vastgesteld.

XIV

In artikel III worden na onderdeel H1 twee nieuwe onderdelen ingevoegd, luidende:

H2

Aan artikel 46 wordt een zesde lid toegevoegd, luidende:

6. Het bevoegd gezag ziet erop toe dat dit onderwijs uitsluitend wordt gegeven door een leraar die blijkens een daartoe strekkende verklaring van de aanwijzende kerkelijke gemeente of plaatselijke kerk:

a. voldoet aan de bekwaamheidseisen die krachtens artikel 36, eerste lid, met inachtneming van lid 4a, voor het geven van dat onderwijs zijn vastgesteld, en

b. zijn bekwaamheid onderhoudt.

H3

Aan artikel 47 wordt een vijfde lid toegevoegd, luidende:

5. Het bevoegd gezag ziet erop toe dat dit onderwijs uitsluitend wordt gegeven door een leraar die blijkens een daartoe strekkende verklaring van het aanwijzend genootschap op geestelijke grondslag:

a. voldoet aan de bekwaamheidseisen die krachtens artikel 36, eerste lid, met inachtneming van lid 4a, voor het geven van dat onderwijs zijn vastgesteld, en

b. zijn bekwaamheid onderhoudt.

XV

In artikel IV, onderdeel D, wordt aan het vierde lid van artikel 4.2.1 toegevoegd:

Voor het geven van godsdienstonderwijs of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs is vereist het bezit van een getuigschrift pedagogisch-didactische bekwaamheid als bedoeld in artikel 7a.5a van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek.

XVI

In artikel IV, onderdeel D, vervalt het tweede lid van artikel 4.2.2.

XVII

In artikel IV, onderdeel D, worden in artikel 4.2.3 de volgende wijzigingen aangebracht:

1. Aan het tweede lid wordt toegevoegd: Deze eisen omvatten voor zover de ondersteunende werkzaamheden betrekking hebben op godsdienstonderwijs of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs, geen eisen ten aanzien van de vakbekwaamheid.

2. Na het derde lid wordt een lid 3a ingevoegd, luidend:

3a. In afwijking van het derde lid, onderdeel b, worden voor docenten die godsdienstonderwijs of levensbeschouwelijk onderwijs geven, geen eisen ten aanzien van de vakbekwaamheid vastgesteld.

XVIII

In artikel V, onderdeel F, wordt na artikel 7a.5 een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 7a.5a. Getuigschrift pedagogisch-didactische bekwaamheid godsdienstonderwijs of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs

Door de examencommissie van een instelling die daarvoor het meest in aanmerking komt, wordt een getuigschrift pedagogisch-didactische bekwaamheid godsdienstonderwijs of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs uitgereikt aan degene die voldoet aan de voor dat onderwijs geldende bekwaamheidseisen, bedoeld in artikel 32a, eerste lid, vierde lid en lid 4a, van de Wet op het primair onderwijs, artikel 32a, eerste lid, vierde lid en lid 4a, van de Wet op de expertisecentra, artikel 36, eerste lid, vierde lid en lid 4a, van de Wet op het voortgezet onderwijs of artikel 4.2.3, eerste lid, derde lid en lid 3a, van de Wet educatie en beroepsonderwijs.

XIX

In artikel V, onderdeel H, punt 2, wordt na de aanduiding van het opschrift van artikel 7a.5 ingevoegd:

Artikel 7a.5a. Getuigschrift pedagogisch-didactische bekwaamheid godsdienstonderwijs of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs

XX

Na artikel VII wordt een artikel ingevoegd, luidende:

ARTIKEL VIII. OVERGANGSRECHT GEVEN VAN GODSDIENSTONDERWIJS OF LEVENSBESCHOUWELIJK VORMINGSONDERWIJS EN VERRICHTEN VAN ONDERWIJSONDERSTEUNENDE WERKZAAMHEDEN DAARVOOR

1. Degene die op het tijdstip van inwerkingtreding van bekwaamheidseisen die betrekking hebben op het geven van godsdienstonderwijs of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs voor het geven van dat onderwijs is benoemd of tewerkgesteld zonder benoeming, alsmede degene die eerder al voor het geven van dat onderwijs benoemd is geweest of tewerkgesteld zonder benoeming, wordt bij inwerkingtreding van die eisen aangemerkt als daaraan te voldoen.

2. Degene die binnen een periode van 5 jaren gerekend vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van de in het eerste lid bedoelde bekwaamheidseisen voor de eerste maal wordt benoemd of tewerkgesteld zonder benoeming voor het geven van godsdienstonderwijs of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs, dient binnen een periode van 5 jaren gerekend vanaf het tijdstip van die eerste benoeming of die eerste tewerkstelling zonder benoeming, te voldoen aan deze bekwaamheidseisen om belast te kunnen blijven worden met de desbetreffende werkzaamheden. Bij algemene maatregel van bestuur kan in afwijking van de eerste volzin de periode van 5 jaren gerekend vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van de in het eerste lid bedoelde bekwaamheidseisen worden verlengd met in een die maatregel te bepalen periode indien dat noodzakelijk is voor een goede invoering van die bekwaamheidseisen.

3. Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op degene die:

a.onderwijsondersteunende werkzaamheden verricht behoeve van godsdienstonderwijs of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs, voor zover voor die werkzaamheden bekwaamheidseisen zijn vastgesteld, en

b. is aangewezen, eerder was aangewezen onderscheidenlijk voor de eerste maal wordt aangewezen voor het geven van godsdienstonderwijs of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs op openbare scholen.

4. Bij ministeriële regeling worden regels vastgesteld ter uitvoering van het eerste tot en met derde lid.

Toelichting

Iedere onderwijsgevende functionaris die is belast met het geven van godsdienstonderwijs of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs dient pedagogisch-didactische kennis, vaardigheden en inzichten te bezitten. De op dit punt bestaande en ook in dit wetsvoorstel opgenomen uitzonderingen t.a.v. het voldoen aan bekwaamheidseisen voor onderwijsgevenden functionarissen die lessen godsdienst of levensbeschouwing geven, dienen daarom voor alle relevante onderwijssectoren te worden opgeheven. Voor de inhoud zelf van de lessen godsdienst en levensbeschouwing heeft dit amendement geen gevolgen. En ook matigt de overheid zich geen oordeel aan over de vakbekwaamheid van de leraar: dat aspect blijft ook in dit amendement uitgezonderd van overheidsbemoeienis en is een zaak voor het bevoegd gezag. Dat geldt nu ook reeds voor de inhoud van lessen godsdienst of levensbeschouwing. Dit onderwijs moet overigens wel in het Nederlands worden aangeboden en voldoen aan de grenzen van onze rechtsstaat.

Het amendement regelt dat HO-instellingen getuigschriften kunnen afgeven waaruit blijkt dat men pedagogisch-didactisch bekwaam is.

Soortgelijke overwegingen als hierboven uiteengezet, gelden voor het verrichten van onderwijsondersteunende werkzaamheden ten behoeve van het verzorgen van godsdienstonderwijs of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs. Eisen van vakbekwaamheid mogen voor dergelijke werkzaamheden niet worden vastgesteld. Wel andersoortige eisen. Het wetsvoorstel voorziet al in de grondslag voor een algemene maatregel van bestuur die regelt hoe de bekwaamheid kan worden aangetoond. Dat is ook de weg voor het aantonen van de hier bedoelde bekwaamheden.

Het overgangsrecht in artikel VIII waarborgt allereerst de rechtspositie van de onderwijsgevenden of onderwijsondersteunende functionarissen die bij inwerkingtreding van de hier aan de orde zijnde bekwaamheidseisen al lessen godsdienst of levensbeschouwing geven of ondersteunen, of dat voordien al hebben gedaan, in die zin dat zij ook na inwerkingtreding van de bekwaamheidseisen de bevoegdheid daartoe behouden. Wel zal dan op hen de verplichting tot het onderhouden van hun bekwaamheid van toepassing zijn. Dat ligt al besloten in de systematiek van het wetsvoorstel, dus daarin hoeft het amendement niet meer te voorzien. Voor het onderhouden van de bekwaamheid tot het geven van godsdienstonderwijs of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs aan openbare scholen is wel een aparte clausule opgenomen, want dat onderhoud vloeit niet al voort uit de systematiek van het wetsvoorstel.

Wie pas binnen 5 jaar na inwerkingtreding van de bekwaamheidseisen voor de eerste keer lessen godsdienst of levensbeschouwing gaat geven, heeft vanaf het moment van eerste benoeming nog maximaal 5 jaar de tijd om aan de bekwaamheidseisen te voldoen. Die eerstbedoelde 5-jaarsperiode vanaf inwerkingtreding van de bekwaamheidseisen kan bij algemene maatregel van bestuur worden verlengd als daartoe bij invoering van de bekwaamheidseisen de noodzaak blijkt.

Eenzelfde overgangsregeling is van toepassing op wie onderwijsondersteunende werkzaamheden verrichten ten behoeve van lessen godsdienst of levensbeschouwing waarvoor bekwaamheidseisen worden vastgesteld. Op overeenkomstige wijze geldt deze overgangsregeling voor leraren die zijn aangewezen door een organisatie of genootschap voor het geven van godsdienstonderwijs of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs.

Het vierde lid is nodig om te regelen hoe het eerste tot en met derde lid «administratief» zullen worden toegepast (regels over het overleggen van bescheiden e.d.) .

Jan de Vries

Naar boven