28 000 XVI
Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (XVI) voor het jaar 2002

nr. 126
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 15 juli 2002

In de brief van 11 december 2001 (28 000 XVI, nr. 78) waarin de Minister en ik ons standpunt met betrekking tot de evaluatie van de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen aan u deden toekomen, hebben wij aangegeven voornemens te zijn de wet op een aantal punten aan te passen.

Mede naar aanleiding van de discussie met de Kamer in het Algemeen Overleg van 18 maart jl. en gezien mijn reactie op de gezamenlijke brief van het LSR-LOC-LPR van 12 juni jl. zijn hier nog een aantal punten aan toegevoegd.

Voor de volledigheid som ik de voornemens hieronder op:

– een verduidelijking van het begrip instelling ten aanzien van het niveau van de organisatie waarop de medezeggenschap aangrijpt;

– bekeken wordt of de toepassing van de wet op het «gecoördineerd ouderenwerk» en het «algemeen maatschappelijk werk» kan komen te vervallen;

– mogelijk wordt «vervangende nieuwbouw» toegevoegd aan de lijst van onderwerpen waarover krachtens artikel 3 advies gevraagd moet worden;

– voor instellingen waarin gedurende het etmaal zorg wordt verleend aan cliënten die in de regel langdurig in de instelling verblijven worden de onderwerpen de geheel of gedeeltelijke opheffing, verhuizing, ingrijpende verbouwing van de instelling en eventueel vervangende nieuwbouw toegevoegd aan de lijst van onderwerpen die vallen onder het verzwaard adviesrecht;

– de benoeming van een cliëntenvertrouwenspersoon wordt eveneens opgenomen in de lijst van onderwerpen die onder het verzwaard adviesrecht vallen.

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

A. M. Vliegenthart

Naar boven