28 000 XVI
Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (XVI) voor het jaar 2002

nr. 124
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 3 juli 2002

Met mijn schrijven d.d. 29 juni 2001 (27 400-XVI, nr. 90) heb ik u mede namens de Minister van Justitie en de Staatssecretarissen van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (OCenW) in kennis gesteld omtrent de erkenning en de standaardisatie van de Nederlandse gebarentaal (Ngt). In deze brief heb ik aangegeven dat ik, naast de juridische inspanningen op het terrein van de erkenning van de Nederlandse gebarentaal, in interdepartementaal verband wil komen tot een actieplan teneinde de positie van dove mensen te verbeteren.

Het u toegezegde actieplan bied ik u hierbij mede namens de drie bewindspersonen van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (OCenW) aan.

In de Nederlandse samenleving dienen alle burgers op een zo gelijkwaardig mogelijke wijze aan de samenleving te kunnen deelnemen. Deze benaderingswijze dient eveneens leidraad te zijn bij de verbetering van de positie van dove mensen.

1. NEDERLANDSE GEBARENTAAL

1.1 Erkenning

In de brief d.d. 29 juni 2001 heb ik t.a.v. de erkenning van de Nederlandse gebarentaal aangegeven dat internationale regelgeving richtinggevend dient te zijn voor deze erkenning binnen de Nederlandse samenleving. Zowel het Europees Handvest van de Raad van Europa als de Standaardregels van de Verenigde Naties bieden aanknopingspunten om de erkenning van de Nederlandse gebarentaal te realiseren.

Ik ben in overleg getreden met mijn collega's van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Buitenlandse Zaken om te bezien in hoeverre deze internationale regelgeving benut kan worden voor dit onderwerp. Zodra ik van hen nadere informatie heb ontvangen zal ik u over de juridische status van de Nederlandse gebarentaal nader informeren.

1.2 Ontwikkeling

Een van de uitvloeisels van het rapport «Méér dan een gebaar» van de Commissie Nederlandse Gebarentaal is de ontwikkeling van de gebarentaal. Voor de ontwikkeling van deze taal is het Nederlands Gebarencentrum opgericht. Aangezien het tot het moment van het verschijnen van genoemd rapport – vanwege de beperkte middelen voor dit doel – had ontbroken aan een systematische ontwikkeling van de Nederlandse gebarentaal is vanuit het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) aan het Nederlands Gebarencentrum voorlopig voor de periode 1 september 1998 t/m 31 december 2001 een subsidie verstrekt voor de ontwikkeling van de Nederlandse gebarentaal. Hiermee was een bedrag ad f 500 000,– per jaar gemoeid.

Daarnaast dienen t.a.v. de ontwikkeling van de Nederlandse gebarentaal de maatregelen genoemd te worden die vanuit het Ministerie van OCenW zijn genomen.

In juni 2002 heeft de, bij convenant van juni 1998 door de toenmalige Staatssecretaris van OCenW mevrouw T. Netelenbos, ingestelde Stuurgroep Nederlandse Gebarentaal/tweetalig onderwijs (NGT2) een eerste basislexicon (gebaren die nodig zijn in de dagelijkse omgang) voor de Nederlandse gebarentaal opgeleverd. Daarnaast komen een specifiek onderwijslexicon (specifieke onderwijsgebaren in aanvulling op het basislexicon) en een eerste onderwijsgrammatica beschikbaar. Het dovenveld is zeer nauw betrokken bij de ontwikkeling van deze producten. Hiermee is de taak van de betreffende stuurgroep beëindigd.

Voor de verdere ontwikkeling van de Nederlandse gebarentaal, het beheer van deze taal en de coördinatie van ontwikkelings- en implementatieactiviteiten in onderwijs en zorg zal een nieuwe organisatie worden belast. Conform het advies van de Stuurgroep NGT2 zal daartoe het Nederlands Gebarencentrum, dat bestuurlijk gedragen wordt door alle belanghebbende partijen in het dovenveld, een subsidie ontvangen van de ministeries van OCenW en VWS. Aangezien zeker de eerste jaren het accent in de werkzaamheden nog vooral zal liggen op verdere ontwikkelingsactiviteiten van de gebarentaal en minder op het beheer zal vooralsnog een subsidieperiode van vier jaar worden aangehouden. Daarna zal beslist worden over een vaste infrastructuur voor het beheer en de behartiging van de belangen van de Nederlandse gebarentaal.

Deze ontwikkelingsactiviteiten dienen tevens in samenhang te worden gezien met de steeds grotere diversiteit aan communicatiemogelijkheden van dove mensen. Onder meer door de cochleaire implantaties bij dove mensen zal deze diversiteit toenemen. Het is denkbaar dat als gevolg van deze implantaties in de toekomst de betekenis van het Nederlands met ondersteunende gebaren aan betekenis zal toenemen. Naast de ontwikkeling van de Nederlandse gebarentaal zal het Nederlands Gebarencentrum zich ook meer en meer dienen te richten op de ontwikkeling van andere communicatiemogelijkheden voor dove mensen.

1.3 Implementatie in het dovenonderwijs

Voor de implementatie van de Nederlandse gebarentaal in het dovenonderwijs wordt door het Ministerie van OCenW voor de komende vier jaren een additioneel budget beschikbaar gesteld. Dit is bedoeld voor activiteiten op het gebied van scholing van onderwijspersoneel op het terrein van de Nederlandse gebarentaal en de ontwikkeling van leerplannen voor tweetalig onderwijs (Nederlandse gebarentaal en Nederlands) en dovencultuur, inclusief bijbehorende lesmethoden. Over de precieze inhoud ervan wordt nog overlegd met de betrokken doveninstituten. Het Nederlands Gebarencentrum zal een coördinerende en faciliterende rol spelen met betrekking tot deze implementatie-activiteiten.

2. ONDERWIJSKUNDIGE ASPECTEN

2.1 Leerlinggebonden financiering

De invoering van leerlinggebonden financiering per 1 augustus 2002 in het primair en voortgezet onderwijs zal ook voor de sector van het onderwijs aan auditief gehandicapten een aantal belangrijke consequenties hebben. Zo zal de mogelijkheid voor ouders en/of gehandicapten om te kiezen tussen speciaal onderwijs en regulier onderwijs vergroot worden doordat bij een keuze voor het regulier onderwijs de betreffende faciliteiten (o.a. voor ambulante begeleiding vanuit het speciaal onderwijs) in een «rugzakje» met het kind meekomen. Verder zullen in het kader van dit beleid de huidige schoolsoorten zich per regio clusteren tot Regionale Expertise Centra (REC's). Binnen de REC's auditief gehandicapten (de zogenaamde cluster 2 REC's) zullen, naast dove kinderen, ook slechthorende kinderen, kinderen met ernstige spraakmoeilijkheden en meervoudig gehandicapte kinderen worden opgevangen. Hierdoor zullen de mogelijkheden voor samenwerking en afstemming voor deze schoolsoorten toenemen, hetgeen gunstig is o.a. in het licht van een al jaren optredende daling van het aantal dove kinderen (o.a. als gevolg van de toepassing van cochleaire implantaties) en de optredende diversificatie van de doelgroep (een ingewikkelde en vaak meervoudige problematiek).

In dit kader kan verder nog gewezen worden op het door het Ministerie van OCenW gesubsidieerde experiment «Dovenonderwijs in Oost-Nederland», dat per 1 augustus a.s. afloopt en tot doel heeft het beproeven van een dovenunit in een school voor slechthorende kinderen en de mogelijkheden van een tweetalig onderwijsaanbod daarbij.

2.2 Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie

Voor gehandicapten, waaronder doven, bestaat een aantal beleids- en financiële regelingen in deze sector. In de sector van het beroepsonderwijs en de volwasseneducatie zijn twee instellingen die beroepsbegeleidende opleidingen voor doven verzorg(d)en: de stichting Effatha in Zoetermeer en het beroepsbegeleidend onderwijs van De Schalm in Sint-Michielsgestel. Het aantal dove deelnemers aan deze instellingen, meer speciaal in Sint-Michielsgestel, is de afgelopen jaren teruggelopen. Oorzaak daarvan is de bredere wens van de dove deelnemers meer geïntegreerd te staan in de maatschappij en om die reden ook in het «reguliere» onderwijs te participeren. Als gevolg daarvan zijn sinds 1 januari 2002 de laatste deelnemers van het beroepsbegeleidend onderwijs «De Schalm» naar het ROC Koning Willem I College in Den Bosch overgestapt, waar zij – met behulp van de specifieke expertise van De Schalm – een goede opvang krijgen.

De specifieke voorzieningen van gehandicapte deelnemers – waaronder doven – bestaan in de sector van het beroepsonderwijs en volwasseneducatie uit een aantal financiële voorzieningen en beleidstrajecten.

Dat zijn:

• vanaf 1 januari 2000 ontvangen de instellingen boven de reguliere bekostiging structureel EUR 462 855,00 extra voor gehandicaptenbeleid. Deze middelen zijn versleuteld over de instellingen volgens de bekostigingssystematiek in het beroepsonderwijs en toegevoegd aan de rijksbijdrage van de instellingen;

• een totaalbedrag van EUR 28 828 657,00 aan middelen voor voorbereidende en ondersteunende activiteiten (VOA-middelen) dat de instellingen kunnen inzetten om deelnemers op niveau 1 en 2 extra ondersteuning te bieden bij onderwijsachterstand.

Gehandicapte deelnemers met leerachterstanden vallen onder de bedoelde doelgroep voor deze middelen;

• een jaarlijks bedrag van EUR 245 041,00 toegekend aan de opleidingsinstituten genoemd in de wet REA, voor de opvang van deelnemers die vanwege de ernst van de handicap niet in staat zijn regulier beroepsonderwijs te volgen.

Verder is onlangs een onderzoek gestart naar de problemen van de gehandicapte deelnemers in het (v)mbo. Dit onderzoek past in het beleid van het Ministerie van OCenW om de toegang tot en de integratie van de gehandicapte deelnemer in het regulier (beroeps)onderwijs te bevorderen. Het onderzoek zal meer zicht geven op de problemen die gehandicapte deelnemers ondervinden.

2.3 Hoger Onderwijs

Toegankelijkheid van het hoger onderwijs Het beleid is gericht op verbreding van de instroom van diverse doelgroepen studenten waaronder doven. Daarbij zijn onderwijsinstellingen verantwoordelijk voor een passend aanbod. Op basis van diverse regelingen kunnen studenten met een handicap/chronische ziekte aanspraak maken op faciliteiten die studiebelemmeringen kunnen ondervangen: extra examentijd; aangepaste studieroosters; aangepaste examenvormen; een extra jaar studiefinanciering; afstudeerregelingen en een tolk gebarentaal. Uit recent onderzoek naar de positie van studenten met een handicap blijkt dat 1% van de studenten een beperking in het horen en 1% een beperking in het spreken heeft. Beide groepen studenten hebben vooral te maken met belemmeringen bij het volgen van hoorcolleges, het maken van examens en het samenwerken met anderen. De beschikbare faciliteiten worden door studenten over het algemeen doeltreffend geacht. De beschikbare faciliteiten blijken bij zowel instellingen als studenten echter slecht bekend. De komende vijf jaar worden derhalve de middelen voor de informatievoorziening over faciliteiten verdubbeld. Daarbij zal t.b.v. doven aandacht besteed worden aan beeldvorming en materiaal in gebarenvorm.

Stimuleren van doven voor functies in het dovenonderwijs Mensen met een handicap hebben slechtere beroepskansen dan mensen zonder handicap. Dat geldt ook voor doven. In die situatie biedt het, als dove onderwijsverzorgenden werkzaam zijn in het dovenonderwijs, perspectief op zinvolle arbeid. Enkele doven zijn tot grote tevredenheid van alle betrokkenen werkzaam aan de doveninstituten, mede omdat zij wat betreft de gebarentaal de «native speakers» zijn en daardoor het gebruik van de gebarentaal zowel in het daadwerkelijke onderwijs als in het instituut als geheel sterk bevorderen. Dove leerlingen zien dove onderwijsverzorgenden vaak als rolmodel voor hun latere beroepsuitoefening. Het is daarom van belang meer doven te werven voor functies aan de doveninstituten.

Doveninstituten kunnen op basis van hun kennis over potentiële kandidaten onder afgestudeerden aan hun opleiding contacten leggen met opleidingsinstituten voor onderwijsverzorgenden in de regio. Daarbij verdienen vooral de duale opleidingstrajecten aandacht. Deze trajecten bieden de mogelijkheid om regionaal maatwerk te bieden, waarbij opleidingswegen met een – vooral voor doven – aanzienlijk uitvalrisico vermeden worden.

Landelijk onderzoeksprogramma Nederlandse gebarentaal en tweetalig onderwijs/opvoeding Op dit gebied vindt reeds de nodige research en development plaats aan de Universiteit van Amsterdam (alwaar een hoogleraar Nederlandse gebarentaal werkzaam is), enkele andere universiteiten, de Hogeschool van Utrecht en bij de doveninstituten die als expertisecentra kunnen gelden. Het komt vooral aan op het gericht inzetten van middelen in een gebundeld onderzoeksprogramma. Een strategisch onderzoeksplan kan zicht bieden op eventuele hiaten in het plan en aanleiding vormen aanvullende financieringsmogelijkheden te zoeken. Daarbij kan aandacht worden geschonken op de onderzoeksprioriteiten van het Nederlands Wetenschappelijk Onderzoek.

2.4 Hoger onderwijs en beroepsonderwijs

Het bij de Kamer voorliggende wetsontwerp Gelijke Behandeling op grond van handicap of chronische ziekte (TK 2001–2002 28 169, nrs. 1–3) strekt zich ook uit tot de opleidingen in het hoger onderwijs en in het beroepsonderwijs. Aanvaarding van het wetsvoorstel zal leiden tot een versterking van de positie van leerlingen en studenten met een handicap bij het maken van aanspraken op passende voorzieningen aan de onderwijsinstellingen van beroepsonderwijs en hoger onderwijs.

3. CULTUUR

3.1 Podiumkunsten

In de huidige cultuurnota-periode is er voor het eerst structurele aandacht gekomen voor cultuuruitingen in de Nederlandse gebarentaal. De Staatssecretaris van Cultuur, de heer F. van der Ploeg, heeft hiertoe een aantal kunstenfondsen (Fonds voor de Podiumkunsten, Fonds voor Amateurkunst, het Literair Productiefonds en het Fonds voor de Letteren) opgedragen per 1 januari 2001 cultuuruitingen in gebarentaal tot hun reguliere taak te rekenen. Het Fonds voor de Letteren nam in het voorjaar van 2001 het initiatief tot het organiseren van een informerende studiebijeenkomst over de Nederlandse gebarentaal en cultuur. Op deze, met extra incidentele cultuurmiddelen gesubsidieerde dag, werd van gedachten gewisseld over noden en lacunes. Besloten werd een multidisciplinaire fondsencommisie te formeren voor de beoordeling van subsidieverzoeken, die tot dusver – zo heeft het Fonds voor de Letteren laten weten – overigens slechts mondjesmaat binnenkomen. Genoemde commissie zal ook een plan van aanpak voorbereiden.

Met ingang van de cultuurnotaperiode 2001–2004 beslist de Stichting Lezen autonoom over subsidieaanvragen en projecten op het vlak van de leesbevordering. Met de Stichting Lezen is wel afgesproken dat zij in de periode van de huidige cultuurnota de subsidiëring van de Nationale Leesvertelwedstrijd voor dove kinderen – de pendant van de Nationale Voorleeswedstrijd – zal continueren.

Samen met de Staatssecretaris van Cultuur subsidieer ik in de periode van de huidige cultuurnota het Handtheater te Amsterdam dat onder andere theaterproducties maakt voor en met doven. De ministeries van OCW en VWS subsidiëren de organisatie elk met EUR 90 757,00 per jaar.

3.2 Media

Het mediabeleid ten aanzien van doven en slechthorenden richt zich vooral op het toegankelijk maken van het medium televisie. De voornaamste punten hierbij zijn ondertiteling, een eigen programma voor doven in de Nederlandse gebarentaal en meer invloed van doven en slechthorenden door gebruikerspanels. Op het gebied van ondertiteling en gebruikerspanels worden vorderingen gemaakt en wordt verdere verbetering onderzocht. Het initiëren van een programma in de Nederlandse gebarentaal door de overheid is, mede gelet op de restricties in de Mediawet, geen onderdeel van beleid. Hiervoor zullen dovenorganisaties en omroepen gezamenlijk het initiatief moeten nemen.

3.2.1 Ondertiteling

3.2.1.1 Publieke omroep

Ruim de helft van de Nederlandstalige programma's van de landelijke publieke omroep was in 2001 ondertiteld. Het aantal uren is de afgelopen jaren flink gestegen, maar door de groei van het aantal uitzenduren stijgt het percentage slechts langzaam. De Staatssecretaris van OCenW, de heer R. van der Ploeg, en de NOS (zie NOS meerjarenbegroting 2002, blz. 21) streven naar volledige ondertiteling. Dit doel moet uiterlijk rond 2010 bereikt zijn. De NOS verricht op dit moment onderzoek naar de toekomstige organisatie van de eenheid die de ondertiteling verzorgt en de stappen die nodig zijn om te komen tot het volledig ondertitelen van de programma's van de publieke omroep. De Staatssecretaris van OCW heeft de NOS gevraagd om mede op basis van dit onderzoek te komen tot een operationeel plan om deze doelstelling te realiseren.

3.2.1.2 Regionale omroep

Voor mensen met een auditieve beperking is informatie over de eigen regio van groot belang voor hun maatschappelijk functioneren. Regionale televisie speelt daarbij een steeds grotere rol. Aan de ROOS is in 1999 subsidie verleend voor een pilot met ondertiteling bij een drietal regionale omroepen, namelijk in Groningen, Friesland en Zeeland. Ik verwacht binnenkort het verslag van de resultaten van deze proef. Het is allereerst de verantwoordelijkheid van de regionale omroepen om hieraan een vervolg te geven. Daarbij spelen ook de verantwoordelijke overheden en de provinciebesturen een belangrijke rol, met name met het oog op de financiering. Om die reden is dit onderwerp ook aan de orde in het overleg tussen het Ministerie van OCenW en het IPO over de toekomstige financiering van de regionale televisie.

3.2.1.3 Commerciële omroep

Het kabinet streeft ook naar substantiële ondertiteling van programma's van de commerciële omroep. Als ideaal geldt de situatie in het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten, waar het doel 100% bedraagt. In Nederland is het nu niet mogelijk zo'n doelstelling door middel van regelgeving te bereiken, omdat een aantal Nederlandstalige commerciële omroepen buiten de Nederlandse Mediawet vallen (RTL 4 en 5). Het is teleurstellend dat overleg met de commerciële omroepen tot op heden beperkte en incidentele resultaten heeft opgeleverd.

Er is evenwel overleg gaande over een voorstel van de Vestra (de branche-organisaties van commerciële televisie-omroepen in Nederland) om een start te maken bij de meest bekeken amusementsprogramma's op de verschillende zenders. Het streven is erop gericht om in het televisieseizoen 2002–2003 hiermee te starten.

3.2.2 Programma in de Nederlandse gebarentaal

De uitzending van journaals met een tolk gebarentaal, inmiddels ook uitgebreid naar het jeugdjournaal, heeft de vraag naar een eigen programma voor doven niet weggenomen.

Het kabinet steunt de gedachte van zo'n programma. Gelet op de zeer beperkte omvang van de groep kijkers voor wie gebarentaal de belangrijkste taal is, zou zo'n programma ook voor horenden interessant moeten zijn. Het ligt dan ook, mede in het licht van de wettelijk vastgelegde programmatische autonomie van de omroepen, op de weg van dovenorganisaties en omroepen gezamenlijk om hier een vorm voor te ontwikkelen. De substantiële inbreng vanuit dovenorganisaties bij het maken van het BBC-programma voor doven is hier een belangwekkend voorbeeld.

3.3 Gebruikerspanels voor ondertiteling en tolken

Dovenschap laat momenteel onderzoek doen naar het werken met gebruikerspanels. Het Ministerie van OCenW betaalt daarbij de kosten van dit onderzoek. Aan de hand van de ervaringen zal worden bezien hoe langs deze weg de inbreng van de doven kan worden versterkt.

4. BELANGENBEHARTIGING

De hoogte van de subsidies voor de belangenbehartiging, zowel voor de ouderorganisatie van dove kinderen als voor de organisatie van dove volwassenen, is nog steeds op het niveau zoals dat in het begin van de 80-er jaren is vastgesteld. De betreffende organisaties zijn in de loop der jaren bij een steeds groot aantal maatschappelijke ontwikkelingen betrokken die samenhangen met de participatie van dove mensen binnen de Nederlandse samenleving. Voorbeelden hiervan zijn onder meer de erkenning van de Nederlandse gebarentaal, het ondertitelen van televisieprogramma's, de doventolkvoorziening en kunstuitingen in gebarentaal. Als gevolg van de betekenis van cochleaire implantaties, om een voorbeeld te noemen, is de belangenbehartiging van beide organisaties niet uitsluitend meer gericht op de «dovenwereld». Dit houdt in dat de belangenbehartiging van deze organisaties zowel door de maatschappelijke als door de medische ontwikkelingen een meer divers karakter heeft gekregen. Dit heeft tot gevolg gehad dat de activiteiten van beide organisaties de afgelopen jaren in belangrijke mate zijn uitgebreid.

Ik heb besloten in 2002 te komen tot een versterking van de belangenbehartiging van dove volwassen en van dove kinderen en hun ouders. Het is daarbij mijn streven de extra financiële middelen, die ik voor dit doel wil bestemmen, op een effectieve wijze aan te wenden, zodat zoveel als mogelijk is deze belangenbehartiging op een gemeenschappelijke wijze gestalte krijgt.

Deze versterking wil ik in samenhang zien met de bestuurlijke vernieuwing, die ik op het gebied van de financiering van belangenorganisaties wil realiseren. Zoals ik in de nota «Met zorg kiezen» heb aangegeven is het mijn voornemen de financiering van gehandicapten- en ouderorganisaties vanuit het Ministerie van VWS per 1 januari 2003 aan het Patiëntenfonds over te dragen. Op 18 maart jl. heb ik over deze nota met u overleg gevoerd.

Voor de betreffende organisaties is een overgangsregeling van kracht. Tijdens deze overgangsfase is de hoogte van de huidige subsidie maatgevend. Na deze overgangsfase zal een financiering op basis van de subsidievoorwaarden van het Patiëntenfonds van toepassing zijn. Teneinde te kunnen aansluiten bij de uitgangspunten van het Patiëntenfonds ben ik bereid gedurende deze overgangsfase de belangenbehartiging van mensen met een auditieve handicap of hun vertegenwoordigers te versterken.

5. DOVENTOLKVOORZIENING

5.1 Capaciteit

De doventolkvoorziening is gebaseerd op twee uitvoeringsregelingen. Het Landelijk instituut sociale verzekering financiert de doventolkvoorziening in de opleidings- en werksituaties, terwijl het College voor Zorgverzekeringen zorgdraagt voor de financiering van de doventolkvoorziening in de leefsituatie. Deze financiering is gebaseerd op het gegeven dat 18 uren per jaar toereikend zijn om gebruik te maken van een tolk gebarentaal in de leefsituatie. De vraag is evenwel in hoeverre het aantal uren van 18 per jaar een reëel gegeven is om in de werkelijke behoefte van een tolkvoorziening in de leefsituatie te kunnen voorzien.

5.2 Differentiatie van de doventolkvoorziening

De doventolkvoorziening wordt nu uitsluitend bepaald door communicatie in de Nederlandse gebarentaal. Er zijn eveneens dove mensen die gebaat zijn bij andere vormen van communicatie, zoals het gebruik van Nederlands met ondersteunende gebaren. Ook zijn er mensen die bij de communicatie met de «horende wereld» gebaat zijn met het lezen van tekst of spraakafzien.

De mogelijkheden van een «tolkenvoorziening op afstand» dienen onderzocht te worden bij voorbeeld door middel van het inschakelen van de beeld- en teksttelefoon. Deze verschillende wijzen van communiceren door dove mensen geven aan dat er behoefte bestaat aan differentiatie van de tolkvoorziening voor dove mensen. In aansluiting op het uitgangspunt «de cliënt centraal» ligt het voor de hand een tolkenvoorziening te ontwikkelen die aansluit bij de communicatiebehoefte van belanghebbenden.

Deze benadering wordt steeds belangrijker mede vanwege de mogelijkheid van toepassing van cochleaire implantaties. Meer en meer dove kinderen krijgen een cochleair implantaat. Daardoor wijzigen ook sommige communicatiebehoeften. In overleg met belanghebbende partijen dienen de verschillende mogelijkheden naar de communicatiebehoeften van dove mensen onderzocht te worden. Het onderwerp leent zich – op grond van een beter inzicht naar de behoefte van deze dienstverlening alsmede naar de differentiatie van de communicatiemogelijkheden van dove mensen – voor een onderzoek. Vanuit de belangenbehartiging en vanuit tolkenvoorziening wordt meer en meer de noodzaak beklemtoond van een onderzoek naar de communicatiebehoeften van dove mensen.

Ik ben bereid, in overleg met de betrokken partijen, een onderzoek te financieren naar de communicatiebehoeften van dove mensen. Hierbij dienen zowel de behoefte aan het aantal uren in de leefsituatie alsmede de behoeften van de verschillende communicatiemogelijkheden onderzocht te worden.

Het College voor Zorgverzekeringen heeft het voornemen in de loop van 2002 een onderzoek te starten naar de effecten van de van 1 januari 2002 van kracht zijnde financieringssystematiek van doventolken. Vanaf deze datum zijn drie kostencomponenten bepalend voor de hoogte van de vergoeding van de doventolken: de tolkopdracht, de reiskosten en de bemiddeling. In samenhang met dit onderzoek wil ik het College voor Zorgverzekeringen verzoeken een onderzoek te laten uitvoeren naar de tolkbehoefte in de leefsituatie en naar de noodzaak tot differentiatie van de doventolkvoorziening.

6. AANSPRAKEN IN DE ZORG

6.1 Cochleaire implantaties

Gedurende de jaren negentig is in Nederland uitgebreid geëxperimenteerd met cochleaire implantaties. Eerst bij volwassen en vervolgens, wegens de gunstige resultaten en ervaringen, bij kinderen. Eind 1999 is besloten cochleaire implantaties op basis van de Ziekenfondswet regulier te vergoeden.

Vanwege de bijzondere aard van de cochleaire implantatie heeft dit ministerie onlangs besloten de uitvoering van bovengenoemde verrichting, via artikel 8 van de Wet op bijzondere medische verrichtingen, te reguleren. Middels een beleidsvisie zal dit ministerie op korte termijn zijn beleid en visie omtrent cochleaire implantaties uiteenzetten. Uitgangspunt daarbij is dat op basis van medische en psychosociale argumenten cochleaire implantaties alleen in academische ziekenhuizen plaats kunnnen vinden. Daarbij wordt een duidelijk onderscheid gemaakt tussen cochleaire implantaties bij volwassenen en die bij kinderen. Cochleaire implantaties bij volwassenen zal in alle acht academische ziekenhuizen gedaan kunnen worden. In praktijk gebeurt dit reeds. De beleidsvisie zal de reeds bestaande situatie sanctioneren. Voor wat betreft cochleaire implantaties bij kinderen is de situatie anders. De Gezondheidsraad heeft in augustus 2001 op verzoek van de minister het advies «Cochleaire implantatie bij kinderen» uitgebracht. In dit advies wordt beargumenteerd dat de diagnostiek en de behandeling van doofheid bij kinderen uit het oogpunt van kwaliteit (d.w.z.: behoud en bevordering van kwaliteit, deskundigheid en ervaring) en uit het oogpunt van doelmatigheid (d.w.z.: kostenbeheersing) een beheerste uitvoering van cochleaire implantaties bij kinderen in een beperkt aantal hooggekwalificeerde centra vereisen. Het ministerie deelt de opvatting van de Gezondheidsraad en zal derhalve cochleaire implantaties bij kinderen in vier van de acht academische ziekenhuizen toestaan.

6.2 Begeleiding dove volwassenen

Tot 1 januari 2002 waren twee instellingen voor maatschappelijk werk voor volwassen doven werkzaam: het Bureau 0 & M te Gouda en de sector maatschappelijk werk voor volwassen doven van het Instituut voor Doven te Sint-Michielsgestel. Beide organisaties werden tot die datum gefinancierd op basis van begrotingsmiddelen.

Sinds jaar en dag is het uitgavenniveau in deze sector op hetzelfde niveau gebleven. Daardoor heeft er geen vernieuwing in deze dienstverlening kunnen plaatsvinden. Beide organisaties pleiten onder meer voor een 24-uurs bereikbaarheid van het maatschappelijk werk voor volwassen doven. De financiering van deze dienstverlening dient in samenhang te worden gezien met de «Eindrapportage in het kader van de herstructurering van de zorg voor auditief en/of communicatief gehandicapten», die het College voor Zorgverzekeringen op 22 juni 2000 heeft uitgebracht.

In deze rapportage is aangegeven dat de cluster zorg voor auditief en/of communicatief gehandicapten kan worden beschreven in termen van de zorgonderdelen verblijf, begeleiding, behandeling en informatie en advies. Deze eindrapportage heeft er onder meer toe geleid dat ik de begeleiding van volwassen doven als een onderdeel van de flexibilisering van de aanspraken voor de zorg voor zintuiglijk gehandicapten heb aangemerkt. Met mijn brief d.d. 8 november 2001 (kenmerk Z/VU-2 231 451) heb ik u hiervan op de hoogte gesteld. Deze benadering heeft het mogelijk gemaakt dat de werkzaamheden, die door het Bureau 0 & M en de sector maatschappelijk werk voor dove volwassenen vanuit het Instituut voor Doven werden uitgevoerd, vanaf 1 januari 2002 gefinancierd worden op grond van budgettaire middelen, die op basis van de Algemene Wet Bijzondere Kosten (AWBZ) beschikbaar worden gesteld.

Deze andere wijze van financiering heeft ertoe geleid dat beide organisaties besprekingen zijn aangegaan die per 1 januari 2002 tot een fusie van beide instellingen heeft geleid. Er is thans sprake van één organisatie (de stichting «Dienstverlening aan Doven en Slechthorenden» te Gouda), die in het gehele land verantwoordelijk is voor de ambulante begeleiding van volwassenen doven en slechthorenden. Deze ontwikkeling maakt het mogelijk dat een meer evenwichtig gespreid aanbod van dienstverlening op dit terrein gerealiseerd kan worden. Tevens kan er meer differentiatie in het aanbod van de dienstverlening worden verwezenlijkt. Het laat zich verstaan dat ik deze ontwikkeling toejuich.

Aangezien deze tak van dienstverlening vanaf 1 januari 2002 onder de AWBZ-bekostingssystematiek ressorteert dient de nieuw gevormde instelling tot productieafspraken met het betreffende zorgkantoor te komen. De 24-uurs bereikbaarheid dient een van de zorgelementen te zijn die bepalend is voor het beschikbare budget in deze sector.

6.3 Gezinsbegeleiding

Vanaf 1965 is de gehoorscreening in Nederland als basisvoorziening opgenomen in het pakket van de jeugdgezondheidszorg. Voor deze screening wordt 94% van de doelgroep (kinderen van 9 maanden oud) bereikt. De huidige screening vindt plaats vanaf de leeftijd van 9 maanden. De aard van de test, de zogenaamde Ewing-test, maakt toepassing op een jongere leeftijd, binnen een universeel screeningsprogramma, niet mogelijk. Voordat de screening en de behandeling van de huisarts, de KNO-arts en bij het audiologisch centrum zijn afgerond is het dove of slechthorende kind vaak 15 à 18 maanden alvorens het gezin de zorg kan krijgen die noodzakelijk is. Dit betekent dat pas op die leeftijd een aanvang kan worden genomen met de gezinsbegeleiding voor het kind en zijn ouders.

Moderne screeningstechnieken maken het thans mogelijk kinderen reeds op zeer jonge leeftijd te onderzoeken op hun gehoor. Dankzij deze neonatale gehoorscreening worden kinderen enige dagen na hun geboorte op het gehoor onderzocht. Uit het rapport «Implementatie neonatale gehoorscreening» (2001) blijkt dat neonatale gehoorscreening vanaf de 4e levensdag van het kind mogelijk is.

Bij de constatering dat een kind doof is kan tegenwoordig al heel kort na de geboorte worden overgegaan tot gezinsbegeleiding aan de ouders.

Ten aanzien van de financiering van deze vorm van begeleiding geldt een identieke benadering als bij de begeleiding van volwassenen doven is aangegeven. Op grond van de flexibilisering van de aanspraken van de zorg voor zintuiglijk gehandicapten maakt de gezinsbegeleiding van auditief gehandicapte kinderen deel uit van deze aanspraken.

Uitbreiding van het aanbod aan gezinsbegeleiding zowel voor zeer jonge kinderen als voor kinderen ouder dan vijf jaar alsmede de begeleiding van hun ouders dient onderdeel te zijn van de productieafspraken, die de instellingen belast met de gezinsbegeleiding, met de Zorgkantoren maken.

7. PLOTS- EN LAATDOVEN

7.1 Zorg

Plots- en laatdoven nemen een bijzondere positie in binnen de groep van auditief gehandicapten. Doof worden is een ingrijpende gebeurtenis die een specifieke aandacht voor plots- en laatdoven rechtvaardigt. De psychische en sociale hulpverlening aan doven heeft de afgelopen decennia onder meer dankzij de daarvoor noodzakelijke infrastructuur een goede ontwikkeling doorgemaakt. Deze hulpverlening richt zich echter met name op prelinguaal doven. Gezien de specifieke hulpvraag van deze doelgroep, is inbreng vanuit verschillende disciplines noodzakelijk. Vanuit de huidige infrastructuur wordt nog in onvoldoende mate gespecialiseerde zorg- en dienstverlening aan plots- en laatdoven geboden. Een inhaalslag is noodzakelijk om adequate hulpverlening aan plots- en laatdoven te bewerkstelligen. Om deze inhaalslag te realiseren is een onderzoek noodzakelijk teneinde te kunnen inventariseren op welke terreinen de zorg- en dienstverlening aan plots- en laatdoven geïntensiveerd dienen te worden. Ik zal een budget beschikbaar stellen om in overleg met belanghebbenden en de organisaties, die zich thans met de zorg- en dienstverlening aan deze dove mensen bezighouden, een dergelijk onderzoek te realiseren.

7.2 Communicatiecursussen

Voor postlinguaal doven (plots- en laatdoven) is het Nederlands de moedertaal. Na het doof geworden zijn is deze taal en daarmee de maatschappij ineens niet meer toegankelijk. Om de reïntegratie en zelfredzaamheid in de maatschappij te bevorderden, dienen plots- en laatdoven nieuwe vormen van communicatie te leren, zoals spraakafzien en het leren van Nederlands met ondersteunende gebaren. Het leren spraakafzien valt (beperkt) onder het vergoedingenpakket van de AWBZ (logopedie). Met spraakafzien valt echter maximaal 25–30% van de uitgesproken klanken te zien. Plots- en laatdoven hebben bovendien niet van jongs af aan ervaring met spraakafzien. Plots- en laatdoven moeten in de gelegenheid worden gesteld om communicatiecursussen te volgen zodat zij opnieuw leren communiceren.

Ik wil bezien op welke wijze de communicatiecursussen voor plots- en laatdoven in het kader van de verstrekkingen op basis van de sociale ziektekostenverzekering mogelijk is. De uitkomsten van het onder 8.1 genoemde onderzoek naar de behoefte van de zorg- en dienstverlening dienen daarbij uitgangspunt te zijn.

7.3 Voorlichting

De zorg aan doven valt of staat met een goede voorlichting. Kennis over plots- en doofheid ontbreekt vaak. Daardoor vindt niet altijd een adequate verwijzing plaats naar een organisatie voor zorg- of dienstverlening. Op langere termijn kan dit leiden tot vergaande psychische problemen en tot sociale isolatie. De hulpverlening aan plots- en laatdoven vraagt een multidisciplinaire aanpak gezien de aard en de gevolgen van de aandoening. Het hulpverleningstraject begint over het algemeen bij de huisarts of KNO-arts. Een goede hulpverlening valt of staat met een goede doorverwijzing. Ik zal initiatieven op het gebied van voorlichting ondersteunen die moeten leiden tot de verbetering van de zorg- en dienstverlening aan plots- en laatdoven.

8. OVERHEIDSVOORLICHTING

De Directie Voorlichting en Communicatie van het Ministerie van VWS heeft volgens internationale richtlijnen een nieuwe internetsite opgebouwd. Deze internetsite voldoet aan de criteria die gelden voor de toegankelijkheid daarvan voor mensen met een auditieve handicap. Het Certificaat van Toegankelijkheid is verleend per 7 juni 2001. Bij het stellen van de toegankelijkheidseisen voor mensen met een handicap is uitgegaan van de criteria zoals die door het project «Drempels weg» zijn gesteld.

Ten aanzien van de voorlichting op het niveau van de rijksoverheid wil ik opmerken dat de Rijksvoorlichtingsdienst de voorlichtingszaken van alle ministeries coördineert en faciliteert. De Rijksvoorlichtingsdienst verzorgt via de Postbus-51 kanalen, televisie, radio, infolijn en internet de informatie aan het publiek namens de gezamenlijke voorlichtingsdiensten van de ministeries. Ondanks deze coördinatie van de Rijksvoorlichtingsdienst blijft ieder ministerie verantwoordelijk voor de eigen voorlichtingsactiviteiten.

9. PARTICIPATIE

9.1 Teleac-cursus

Teneinde de participatie van dove mensen binnen de Nederlandse samenleving te bevorderen heb ik EUR 90 756,00 beschikbaar gesteld voor de 12-delige televisieserie in de Nederlandse gebarentaal en voor een 12-delige cursus Nederlandse gebarentaal. De omroeporganisatie Teleac-Not heeft beide programma's in de periode 25 november 2001 t/m 10 februari 2002 uitgezonden. Aangezien de omroepmiddelen niet voldoende waren om dit multimediale project volledig te financieren heeft Teleac-Not een beroep gedaan op externe financiers. De betekenis van dit project sluit aan bij het programma «Participatie en toegankelijkheid» van de Welzijnsnota 1999–2002 «Werken aan sociale kwaliteit».

9.2 Voorlichting aan zwangere vrouwen

Meer en meer blijkt behoefte te bestaan aan specifieke voorlichting ten behoeve van dove mensen. In dit verband heb ik EUR 22 689,00 beschikbaar gesteld voor een voorlichtingsfilm in de Nederlandse gebarentaal waarin aan dove vrouwen voorlichting wordt gegeven over zwangerschap en de geboorte van een kind.

Toekomstige ontwikkelingen

Gezien de permanente en vaak van grote betekenis zijnde ontwikkelingen op het terrein van het gehoor en de maatschappelijke consequenties daarvan stel ik mij voor periodiek in overleg te treden met de betreffende belangenorganisaties om vanuit de rijksoverheid een bijdrage te kunnen leveren aan de versterking van de maatschappelijke positie van dove mensen en hun ouders.

Tevens zullen mijn collega's van OCenW en ik erop toezien dat op ambtelijk niveau de vorderingen inzake de uitvoering van dit actieplan jaarlijks worden geëvalueerd.

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

A. M. Vliegenthart

Naar boven