28 000 VII
Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (VII) voor het jaar 2002

nr. 64
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 25 juni 2002

Naar aanleiding van de besluitenlijst van de procedurevergadering van de Vaste commissie voor BZK d.d. 6 juni 2002 hecht ik eraan een aantal bijzondere aspecten met betrekking tot het grensbeloop tussen de gemeente Den Haag en de gemeente Leidschendam-Voorburg onder uw aandacht te brengen. Ik voel mij hiertoe geroepen vanwege mijn wettelijke taak tot vaststelling van de grensbeschrijving ex artikel van de Wet tot gemeentelijke herindeling van Den Haag en omgeving.

Ik verwijs in dit verband ook naar mijn brief van 13 maart 2002, die ik als bijlage meezend1. De grensbeschrijving is conform de bedoeling van de wetgever, zoals neergelegd in de inwerking getreden wet tot Gemeentelijke herindeling van Den Haag en omgeving van 12 juli 2001 en de daarbij behorende kaart, definitief vastgesteld bij besluit van 18 september 2001.

Ik benadruk dat deze grensbeschrijving nauwkeurig in overeenstemming is met de detailkaart die ik ter voorbereiding van de behandeling door de Tweede Kamer heb toegezonden. Dat geldt eveneens voor het amendement Hoekema, waarbij in overeenstemming met die kaart en de mondelinge behandeling in de Tweede Kamer de woonwijk voor Leidschendam(Voorburg) is behouden en de omliggende volkstuinen, sportaccommodaties, boerderijen en andere functies bij Den Haag zijn gevoegd.

Het besluit van 18 september 2001 was overigens het tweede grenscorrectiebesluit omdat in het eerdere besluit enkele feitelijke onjuistheden van technische aard waren geconstateerd door de betrokken gemeenten. Mogelijk heeft mijn bereidheid om deze te corrigeren onbedoeld de indruk gewekt bij Leidschendam dat een totaal nieuw grensbeloop onderhandelbaar zou zijn.

De president van de rechtbank heeft de bezwaren van de gemeente Leidschendam in december 2001 inhoudelijk ongegrond verklaard in een procedure om een voorlopige voorziening. Hij heeft daarin op het onderdeel Park Leeuwenberg vastgesteld dat het blijkt dat er geenszins sprake was van een kennelijke onjuistheid en dat het gekozen grensbeloop inderdaad beter aansluit bij de wettelijke grens. Ook voor wat betreft Overgoo heb ik naar het oordeel van de rechter in redelijkheid kunnen oordelen dat dit grensbeloop in overeenstemming is met de bedoeling van de wetgever.

De rechter heeft daarmee bevestigd dat er sinds de grensbeschrijving van 8 september 2001 geen sprake kan zijn van onduidelijkheid over het grensbeloop. Ik kan dan ook niet inzien waarom in de in de motie Van der Hoeven wordt gesproken over de onzekerheid over het grensbeloop. Het staat de gemeente Leidschendam-Voorburg uiteraard vrij te menen dat deze grens niet door de wetgever op deze plaats had mogen worden getrokken.

Parallel aan de eerdere procedure om een voorlopige voorziening, heb ik het aan mij gerichte bezwaar van deze gemeente tegen het grensbeschrijvingsbesluit niet-ontvankelijk verklaard. Dit vanuit de gedachte dat dit besluit slechts een kadastrale vertaling is van de wet en de bijbehorende kaart, zoals die door de wetgever is vastgesteld, en waartegen immers evenmin bezwaar gemaakt kan worden. De gemeente Leidschendam-Voorburg is inmiddels tegen deze niet-ontvankelijkverklaring in beroep gegaan bij de rechtbank.

Dit voorjaar heeft uw commissie de provincie gevraagd te bemiddelen in deze kwestie.

Ik heb in mijn eerdere brief van 13 maart 2002 (BZK02–176) aangegeven dat de wet naar mijn mening geen ruimte biedt aan mij of aan de provincie voor een nieuw te bepalen grensbeloop, respectievelijk arbitrage over dit grensbeloop tussen gemeenten.

Inmiddels heeft de provincie ditzelfde standpunt ingenomen. Niet zoals het gemeentebestuur van Leidschendam-Voorburg abusievelijk vermeldt in zijn brief aan u van 7 juni 2002, omdat de provincie het afhandelen van een grenscorrectie als een taak beschouwt van de Tweede Kamer, maar omdat het hier naar de mening van het provinciebestuur gaat om een geschil tussen de gemeente Leidschendam-Voorburg en de Minister van BZK en omdat dit geschil onderwerp is van een rechterlijke beroepsprocedure.

Nu de gemeente Leidschendam-Voorburg ondanks de vastgestelde wet en ondanks de rechterlijke procedures een nieuwe herindelingsprocedure wenselijk acht, blijkend uit het verzoek gedaan aan de provincie d.d. 16 mei 2002 en uit de brief van 7 juni 2002 aan uw commissie, roept dit in ieder geval de vraag op in hoeverre dit, gelet op de afgeronde wettelijke procedure mogelijk is.

Het gaat immers niet om nieuwe feiten of argumenten. Ter verduidelijking, waar het Park Leeuwenberg betreft, gaat het hier om reeds gewisselde argumenten tijdens de mondelinge behandeling in het wettelijk traject.

Waar het Overgoo betreft is nooit enig bezwaar ingebracht tegen de voorgestelde grens. Pas nadat het eerste grensbeschrijvingsbesluit was genomen heeft de gemeente Leidschendam bezwaar gemaakt tegen dit grensbeloop. De gemeente Leidschendam-Voorburg betrekt bij het laatste onderdeel een brief van één van de wethouders van Den Haag van 28 augustus 2001 aan een van mijn medewerkers op het ministerie, over een het Haagse standpunt inzake het grensbeloop bij de A4. Afgezien van de status van dit standpunt, geldt ook voor deze brief dat het een opvatting op onderdelen is over een grens die reeds wettelijk was vastgelegd. Ook de rechter heeft over deze brief gezegd dat ik daardoor niet gebonden kan worden.

Afrondend concludeer ik dat na een uitgebreide voorbereiding, waarin de argumenten uitgebreid zijn gewisseld, de wet in werking is getreden, met een bijbehorende kaart. Het grensbeschrijvingsbesluit heeft de wettelijke kaart vertaald naar een kadastrale omschrijving. Daarmee ligt het grensbeloop vast. Er kan na de correctie van de technische onvolkomenheden in het besluit van 18 september 2001 geen sprake zijn van onduidelijkheden. De rechter heeft dit in december 2001 reeds inhoudelijk bevestigd. Overigens ben ik van mening dat er tegen dit grenscorrectiebesluit geen bezwaar of beroep aangetekend kan worden. Tegen deze stellingname heeft de gemeente Leidschendam-Voorburg beroep ingesteld. Ik wacht het oordeel daarover van de rechter af.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

K. G. de Vries


XNoot
1

zie brief BZK02–176

Naar boven