28 000 VII
Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (VII) voor het jaar 2002

nr. 62
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 13 juni 2002

Bij brief van 18 april 2001 (bzk-01-507) deed ik u, mede namens de staatssecretaris van Defensie, het onderzoeksrapport «Munitieruiming in de periode 1944–1947» toekomen. Uit dit rapport blijkt dat de Nederlandse bodem nog een aanzienlijke hoeveelheid explosieven uit de Tweede Wereldoorlog herbergt. Na beëindiging van de oorlog zijn ter zake schattingen gemaakt, waarbij men alleen al voor wat betreft explosieven van geallieerde zijde uitkwam op ca. 135 000 ton. Over de hoeveelheid Duitse explosieven zijn de regering geen gegevens bekend. Jaarlijks wordt gemiddeld ca. 50 ton explosieven onschadelijk gemaakt.

Genoemd rapport laat voorts zien dat aan het einde van de Tweede Wereldoorlog en in de jaren direct daarna de ruiming van explosieven in zgn. springputten zeer waarschijnlijk niet in alle gevallen volledig is geweest, waardoor in relatie tot sommige van die springputten kan worden gesproken van potentiële risicolocaties. Aangezien in veel gevallen de exacte locaties van de springputten niet bekend zijn, heb ik, conform toezegging aan de Kamer, de gemeenten en provincies gevraagd terzake aanvullend (archief)onderzoek te overwegen en mij over de uitkomsten daarvan en over de daaraan verbonden conclusies te informeren. In mijn beantwoording van de schriftelijke vragen van de vaste commissie Tweede Kamer voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (28 000 VII, nr. 6) naar aanleiding van voornoemde brief van 18 april 2001 heb ik aangegeven de Kamer in de eerste helft van 2002 nader terzake te zullen informeren.

In combinatie met het gegeven dat voor de komende tientallen jaren door de overheid vele bouwactiviteiten zijn voorzien (vgl. de Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening) rechtvaardigt de grote hoeveelheid explosieven die nog in de grond aanwezig moet worden geacht de verwachting dat de onderhavige problematiek nog vele jaren bestuurlijke aandacht zal vragen.

De bestuurlijke verantwoordelijkheid voor de lokale veiligheid ligt primair bij het gemeentebestuur. Het gemeentebestuur kent de plaatselijke omstandigheden en is derhalve bij uitstek in staat te beoordelen of, en zo ja, in hoeverre, in concrete situaties door de (vermeende) aanwezigheid van explosieven uit de Tweede Wereldoorlog sprake is van (potentiële) veiligheidsrisico's voor de bevolking die al dan niet tot opsporende en/of ruimende activiteiten nopen. Niettemin is er vanuit het belang van openbare veiligheid ook een duidelijke medebetrokkenheid van de rijksoverheid. In het Bijdragebesluit kosten ruiming explosieven Tweede Wereldoorlog 1999 is de in dezen geldende verantwoordelijkheidsverdeling neergelegd: het gemeentebestuur beslist over opsporing en ruiming van explosieven (weegt belangen af, maakt keuzes en bepaalt prioriteiten) en kan vervolgens, onder voorwaarden, een bijdrage in de gemaakte kosten van de zijde van het rijk verkrijgen. Deze bijdrage bedraagt momenteel maximaal 90% van de gemaakte kosten, onder aftrek van een eigen gemeentelijke drempelbedrag dat per project is vastgesteld op € 2,27 (f 5,00) per inwoner, met een maximum van € 45 378,02 (f 100 000,00).

Het beslag van gemeentezijde op het voor de uitvoering van het Bijdragebesluit beschikbare budget is de afgelopen jaren sterk gestegen. Als belangrijkste oorzaken hiervan kunnen worden genoemd:

– toename grote infrastructurele werken en bouwactiviteiten (m.n. aanleg en verbreding wegen en spoorlijnen, dijkverbeteringen, baggerwerken, Vinex-locaties);

– aanleg en uitbreiding recreatiegebieden en intensivering recreatie;

– wijziging wet- en regelgeving (onder meer milieuwetgeving en Arbowetgeving), leidende tot een toename van opsporingsactiviteiten (bijvoorbeeld in verband met baggerwerkzaamheden) en tot kostenverhogende maatregelen (bijvoorbeeld in verband met asbest en straling) en

– toename opsporingscapaciteit.

Als gevolg hiervan is dit budget gestegen van € 4,4 mln (f. 9,8 mln) in 1999, via € 21 mln (f 46,5 mln.) in 2000 tot € 24 mln. (f 53,0 mln) in 2001. Voor dit jaar is, voor zover zich dat nu laat aanzien, een budget van circa € 45 mln (f 99,0 mln) nodig.

Het vorenstaande toont de noodzaak aan van maatregelen gericht op een betere beheersing van kosten op het onderhavige terrein. Ik stel mij voor deze op de kortst mogelijke termijn – per 1 oktober 2002 – te realiseren door middel van wijziging van het Bijdragebesluit kosten ruiming explosieven Tweede Wereldoorlog 1999. Deze wijziging zal betrekking hebben op de navolgende punten.

In de eerste plaats zal de regeling inzake de door gemeenten verschuldigde drempelbijdrage worden gewijzigd. Thans is deze bijdrage vastgesteld op € 2,27 (f 5,00) per inwoner per project met een maximum van € 45 378,02 (f 100 000,00). Voorgesteld wordt vanaf 2002 deze maximering te laten vervallen en de eigen gemeentelijke bijdrage per project te bepalen op € 2,50 (f 5,51) per inwoner. De facto zal hiermee in nominale bedragen van grote(re) gemeenten een grotere eigen bijdrage worden gevraagd dan van kleine(re).

In de tweede plaats wordt het maximum uitkeringpercentage vastgelegd op 80% van de declarabele kosten. In het huidige Bijdragebesluit is dit maximum nog 90%. Ik heb een inhoudelijke versobering van de regeling overwogen, door woningbouw op Vinex-locaties uit te sluiten onder handhaving van 90%, dan wel Vinex-locaties te handhaven onder gelijktijdige verlaging van het bijdrage percentage. In bestuurlijk overleg met de VNG is gebleken dat geen overeenstemming mogelijk was over versobering. Vinex-locaties blijven binnen de werking van het Bijdragebesluit, het maximum uitkeringpercentage wordt vastgelegd op 80%.

In de derde plaats zal een aantal situaties worden uitgezonderd van de werking van het Bijdragebesluit, namelijk situaties waarbij sprake is van opsporing en ruiming van explosieven uit de Tweede Wereldoorlog in het kader van door het rijk geïnitieerde en/of gesubsidieerde grootschalige infrastructurele projecten, zoals aanleg van wegen en spoorlijnen (bijv. HSL), baggerwerken en dijkverbeteringen. Ik acht het alleszins redelijk en ten principale ook juister de hieruit voortvloeiende kosten van opsporing en ruiming van explosieven mee te nemen in het totaal van de betreffende projectkosten. Niet valt in te zien waarom de gemeenten een deel van de kosten – namelijk de gemeentelijke drempelbijdrage vermeerderd met minimaal 20% van de overige opsporings- en ruimingskosten – van dergelijke rijksprojecten zouden moeten dragen.

Een vierde wijziging zal inhouden dat in het Bijdragebesluit de mogelijkheid wordt gecreëerd, dat in zeer bijzondere omstandigheden een rijksbijdrage van 100% kan worden toegekend (i.p.v. 80%), namelijk indien:

1. op een terrein dat eigendom is van de Staat door natuurlijke processen een situatie van acuut levensbedreigend gevaar voor de bevolking is ontstaan, waardoor onmiddellijke opsporing en ruiming van explosieven noodzakelijk is en

2. de explosieven zich bevinden op of in de directe omgeving van een plaats waar tijdens dan wel kort na de Tweede Wereldoorlog grote hoeveelheden explosieven ter vernietiging bijeen zijn gebracht.

In de vijfde plaats – tot slot – stel ik mij voor in het Bijdragebesluit wederom voor gemeenten een meldplicht vooraf van op te starten projecten in te voeren. Op basis van deze meldplicht kan het ministerie een eerste toets uitvoeren om te bezien of wordt voldaan aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een rijksbijdrage. De meldplicht zal mij tevens in staat stellen een tijdig inzicht te verkrijgen in de te verwachten budgettaire consequenties van de regeling.

Het is mijn verwachting dat bij realisering van vorengeschetste wijzigingen van het Bijdragebesluit de kosten van de regeling beter beheersbaar zullen zijn, met inachtneming van hetgeen geboden is uit een oogpunt van wenselijke en verantwoorde veiligheidszorg in ons land. Dit neemt niet weg dat ook de komende jaren het beroep dat de gemeenten op deze regeling zullen doen sterk kan fluctueren. Dit laat zich moeilijk vertalen in een strakke meerjarenraming van de benodigde middelen. Het is evenwel onvermijdelijk dat de uitvoeringskosten van de regeling ook voor de toekomst structureel hoger zullen zijn dan het thans beschikbare budget ad € 5 mln (f 11 mln). Door het vrij geven van de markt is het aantal marktpartijen dat zich bezig houdt met opsporing van explosieven sterk toegenomen. Als gevolg daarvan zijn de kosten de afgelopen jaren sterk gestegen. In 2002 is sprake van een overgangssituatie. Voor dit jaar worden de kosten geraamd op € 45 mln. In het kader van de begrotingsvoorbereiding 2003 zal een besluit moeten worden genomen over de financiering van de structurele kosten vanaf 2003. Als het percentage voor 2003 op 80 wordt gesteld is, naar huidige inzichten, een extra bedrag van € 30 mln nodig. De kosten voor 2002 zullen worden besproken bij de najaarsnota 2002 ;alsdan zal ook worden bezien welk uitkeringspercentage ten aanzien van de declarabele kosten voor 2002 zal gelden.

Zoals aangegeven, is het streven erop gericht de wijziging van het Bijdragebesluit kosten ruiming explosieven Tweede Wereldoorlog 1999 per 1 oktober 2002 te realiseren, waarbij voor lopende meerjarige projecten een overgangsregeling zal worden getroffen. Voor de langere termijn is mijn streven gericht op totstandkoming – per 2003 – van een wettelijke regeling ter vervanging van de huidige wettelijke grondslag– art. 17, derde lid, van de Financiële verhoudingswet – , bedoeld voor tijdelijke specifieke uitkeringen. In deze wettelijke regeling zal de gewijzigde financiële systematiek van het Bijdragebesluit doorwerken. De hiermee opgedane ervaringen zullen daarbij – uiteraard– worden betrokken.

Ik stel mij voor de gemeenten zo spoedig mogelijk te informeren over de hiervóór geschetste, door mij wenselijk geachte, aanpassing van het Bijdragebesluit.

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

G. M. de Vries

Naar boven