28 000 VII
Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (VII) voor het jaar 2002

nr. 57
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 23 april 2002

De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties1 heeft de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de volgende vragen ter beantwoording voorgelegd over diens brief van 19 februari 2002 inzake de wijziging ambtsinstructie commissaris van de Koning (BZK02–106). De minister heeft de vragen beantwoord bij brief van 16 april 2002.

De vragen en antwoorden zijn hieronder afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,

De Cloe

De griffier voor dit verslag,

Bregman

1

Is het niet gepast dat de commissaris zonder voorbehoud de vertrouwenscommissie informeert over de criteria die hij heeft gehanteerd bij zijn selectie van kandidaten? Wat is het voordeel om die informatie alleen «desgevraagd» aan de vertrouwenscommissie te verschaffen (artikel 6 lid 3)?

Op grond van het tweede lid van artikel 61 van de Gemeentewet overlegt de commissaris van de Koningin met de raad over de eisen die aan de te benoemen burgemeester worden gesteld met betrekking tot de vervulling van het ambt. In het tweede lid van artikel 6 van de ambtsinstructie wordt dit nader uitgewerkt. Wanneer het overleg tussen de commissaris en de raad niet tot overeenstemming leidt geeft de commissaris aan welke eisen hij in afwijking van de raad zal hanteren bij zijn oordeel over de geschiktheid van kandidaten. Het algemene kader dat de commissaris hanteert om te komen tot een keuze van naar zijn oordeel geschikte kandidaten is daarmee aan de vertrouwenscommissie bekend. Indien de selectie van de commissaris desondanks vragen oproept, dient de commissaris desgevraagd nader inzicht te verschaffen in de wijze waarop hij tot zijn selectie is gekomen. Het derde lid van artikel 6 biedt dus een extra waarborg ten behoeve van de vertrouwenscommissie.

2

Om de vertrouwenscommissie in de gelegenheid te stellen een eerste oordeel te geven over alle kandidaten is het gewenst dat zij over meer informatie beschikt dan alleen een (alfabetische)opgave van degenen die naar het ambt van burgemeester hebben gesolliciteerd. Is het niet passender bij de nieuwe benoemingsprocedure dat ten behoeve van het overleg met de commissaris van elke kandidaat een afschrift van de sollicitatiebrief aan de vertrouwenscommissie ter beschikking wordt gesteld (artikel 6 lid 3)?

Op grond van het derde lid van artikel 61 van de Gemeentewet verschaft de commissaris de vertrouwenscommissie een opgave van alle sollicitanten, vergezeld van zijn oordeel over kandidaten die hij in beginsel geschikt acht voor benoeming. Als de vertrouwenscommissie om welke reden dan ook andere sollicitanten bij haar beoordeling wenst te betrekken geeft de commissaris ook over die kandidaten zijn oordeel, vergezeld van de desbetreffende sollicitatiebrieven. De vertrouwenscommissie heeft aldus desgewenst inzage in alle sollicitatiebrieven. Wanneer de vertrouwenscommissie zich kan vinden in de selectie van de commissaris en geen behoefte aan nadere informatie heeft of slechts nadere informatie over één of enkele andere kandidaten wenst is het noch in het belang van de vertrouwenscommissie noch in het belang van de niet-geselecteerde kandidaten dat de sollicitatiebrieven toch naar de vertrouwenscommissie gaan.

De vertrouwenscommissie kan overigens te allen tijde met de commissaris over diens selectie overleggen. In de praktijk bespreekt de commissaris zijn selectie steeds met de vertrouwenscommissie. Ik merk in dit verband op dat vertrouwenscommissies zich in de praktijk zeer goed kunnen vinden in de selectie van de commissaris.

3

Wat is uw reactie op de gedachte dat het passender is indien de commissaris over alle kandidaten zijn oordeel geeft aan de vertrouwenscommissie omdat het uiteindelijk de vertrouwenscommissie is die besluit om ook andere kandidaten dan die de commissaris in beginsel geschikt acht, bij haar beoordeling te betrekken (artikel 6 lid 3)?

Ook hier is het derde lid van artikel 61 van de Gemeentewet van belang dat bepaalt dat de commissaris de vertrouwenscommissie een opgave verstrekt van alle sollicitanten, vergezeld van zijn oordeel over kandidaten die hij in beginsel geschikt acht. Deze selectie is een belangrijk element van de procedure dat verankerd is in de wet en daarom ook deel uitmaakt van de ambtsinstructie. Los daarvan acht ik het niet doelmatig wanneer de commissaris op voorhand over alle kandidaten een uitdrukkelijk oordeel aan de vertrouwenscommissie kenbaar zou moeten maken, dus ook wanneer de vertrouwenscommissie daaraan geen behoefte heeft. Het uitgangspunt dat de vertrouwenscommissie zelf aan kan geven met betrekking tot welke (niet door de commissaris geselecteerde) kandidaten zij een oordeel wenst, acht ik juist.

4

Artikel 6 lid 4 luidt: De commissaris verschaft zich informatie over de sollicitant (...) nodig acht. Het inwinnen van referenties (...) de gegevens aandraagt.

Kan de minister duidelijk maken waarom in de eerste zin het woord «informatie» wordt gehanteerd, en in de tweede zin het woord «referenties»? Deze twee woorden betekenen toch niet hetzelfde? Waarom is dit onderscheid gemaakt en is dit bewust gedaan?

Het vierde lid van artikel 61 van de Gemeentewet bepaalt dat de vertrouwenscommissie zich door tussenkomst van de commissaris de door haar nodig geachte informatie over de kandidaten verschaft. Dat ziet dus op gegevens in algemene zin. Net zoals dat bij sollicitaties in het algemeen gebruikelijk is, kan er behoefte zijn aan het inwinnen van referenties. Indien dat het geval is worden referenties niet ingewonnen dan met instemming van de betrokken sollicitant. Veelal wordt in zo'n situatie aan de sollicitant zelf gevraagd aan wie referenties kunnen worden gevraagd. Het gaat daarbij dus om een specifieke vorm van informatie. Dit is geëxpliciteerd in het vierde lid van artikel 6 van de ambtsinstructie.

5

De commissaris heeft bij het recht van de gemeenteraad om het ontslag van een burgemeester aan te bevelen volgens artikel 7a eerste lid vooral een procedurele rol: hij ziet toe op een ordelijk verloop van de procedure. Wat houdt deze taak in? Welke bevoegdheden heeft de commissaris ten aanzien van deze taak? Welke criteria hanteert een commissaris bij zijn advisering aan de minister inzake de aanbeveling van de gemeenteraad met betrekking tot het ontslag van een burgemeester?

Artikel 61b van de Gemeentewet regelt de procedure op grond waarvan de gemeenteraad tot een aanbeveling tot ontslag kan komen. Zo bevat het vierde lid een wettelijke «afkoelingstermijn» door te bepalen dat een aanbeveling tot ontslag geen onderwerp van beraadslaging vormt en niet wordt vastgesteld dan nadat de raad tenminste twee weken en ten hoogste drie maanden tevoren heeft verklaard dat tussen de burgemeester en de raad sprake is van een verstoorde verhouding. Gelet op het ingrijpende karakter van een aanbeveling tot ontslag is het van groot belang dat de raad zorgvuldig handelt. Op grond van artikel 7a van de ambtsinstructie ziet de commissaris daarop toe, en kan zo nodig adviseren over de procedure of wijzen op formele verplichtingen en consequenties. Formele bevoegdheden tot ingrijpen heeft de commissaris echter niet. De verantwoordelijkheid ligt uiteindelijk bij de raad. In zijn advies aan de minister zal de commissaris in ieder geval zijn oordeel geven over de inhoud en het verloop van de gevolgde procedure.

Overigens is de rol van de commissaris niet louter procedureel. Op grond van het derde lid van artikel 61b van de Gemeentewet overlegt de raad met de commissaris voordat de raad verklaart dat van een verstoorde verhouding sprake is. Op grond van het tweede lid van artikel 7a van de ambtsinstructie onderzoekt de commissaris of er nog mogelijkheden zijn dat een gerezen conflict kan worden opgelost. Hier heeft de commissaris uitdrukkelijk een bemiddelende rol. De mogelijkheid om die rol de facto inhoud te geven wordt uiteraard bepaald door de ruimte die de raad en de burgemeester daarvoor geven. Ook op dit aspect zal de commissaris ingaan bij zijn advies aan de minister.

6

Wat is uw reactie op de stelling dat, nu de commissaris gelijktijdig met de gemeenteraad schriftelijk op de hoogte wordt gesteld van de bevindingen van de vertrouwenscommissie, er voorafgaand aan de beraadslaging in de gemeenteraad als regel geen overleg met de commissaris noodzakelijk is. Kan, in het geval een commissaris van de Koningin er bij de vertrouwenscommissie toch nadrukkelijk op aandringt om zelfs voorafgaand aan het uitbrengen van het verslag aan de gemeenteraad overleg te laten plaatsvinden tussen de commissaris en de vertrouwenscommissie, dat overleg alleen betrekking hebben op het ordelijk verloop van de procedure?

De gemeenteraad stelt zijn aanbeveling ten behoeve van een benoeming vast nadat hij van de bevindingen van de vertrouwenscommissie op de hoogte is gesteld. Het staat de gemeenteraad vrij desgewenst voorafgaand aan zijn beraadslagingen met de commissaris te overleggen als daar behoefte aan bestaat, maar dat is niet noodzakelijk (en dus ook niet voorgeschreven). Het wettelijk stelsel gaat er van uit dat de raad zijn aanbeveling vast kan stellen nadat hij van de bevindingen van de vertrouwenscommissie kennis heeft genomen. Evenmin is voorgeschreven dat de vertrouwenscommissie overlegt met de commissaris alvorens zij de commissaris en de raad van haar bevindingen in kennis stelt. Ook hier laten de wettelijke bepalingen ruimte voor zo'n overleg wanneer daar behoefte aan bestaat. Dat overleg hoeft zich dan niet te beperken tot het ordelijk verloop van de procedure.

7

Valt onder de bijzondere gevallen waarin de raad mag afwijken van de hoofdregel dat een aanbeveling uit twee personen bestaat ook de omstandigheid «wanneer een kandidaat zich terugtrekt zodat de facto maar één kandidaat overblijft»? Zo ja, is het dan niet duidelijker om deze omstandigheid, net zoals dat is gedaan bij de procedureregels bij burgemeestersbenoemingen, direct te vermelden onder de bijzondere gevallen in de nota van toelichting?

In de nota van toelichting is uiteengezet dat een enkelvoudige aanbeveling niet louter gemotiveerd kan worden met de omstandigheid dat een kandidaat zich heeft teruggetrokken. Uitdrukkelijk dient te worden aangegeven dat de reden is terug te voeren tot een aan overmacht grenzende situatie. In deze zin is ook onderdeel XI, onder 4, van de circulaire bedoeld, waar wordt ingegaan op de situatie dat een kandidaat zich terugtrekt.

8

Uitdrukkelijk is bepaald dat een aanbeveling uit twee personen moet bestaan. Als in voorkomende gevallen de nummer twee van de openbare aanbeveling zich ondanks eerdere belofte toch terugtrekt, schuift de nummer drie op het lijstje van de vertrouwenscommissie dan automatisch door naar de tweede plek?

Als een kandidaat zich terugtrekt voordat de aanbeveling is vastgesteld doet deze vraag zich niet voor. De raad kan dan met die omstandigheid rekening houden. Als een kandidaat zich na het vaststellen van de aanbeveling terugtrekt, blijft de aanbeveling luiden zoals hij luidt. De facto is die aanbeveling dan echter enkelvoudig.

9

Is het niet gewenst om in deze ambtsinstructie (en wellicht ook bij de procedureregels) helderder tot uitdrukking te brengen dat het uiteindelijk de vertrouwenscommissie is die besluit met welke kandidaten gesprekken worden gevoerd en dat de commissaris in deze een adviserende en niet een beslissende rol heeft?

Kan in dit verband commentaar worden gegeven op bijvoorbeeld artikel I, lid 1 van de verordening op de vertrouwenscommissie voor de vervulling van de vacature burgemeester van de gemeente Pijnacker-Nootdorp. Hierin wordt onder meer gesteld dat de vertrouwenscommissie tot taak heeft een door de commissaris van de Koningin aan te reiken selectie van kandidaten voor het ambt van burgemeester te beoordelen en daarover haar opvattingen schriftelijk en gemotiveerd aan de commissaris ter kennis te brengen.

Wordt met deze formulering niet de indruk gewekt dat het de commissaris is die bepaalt met welke kandidaten een gesprek wordt gevoerd?

Wordt in dit eerste artikel van de verordening niet voorbijgegaan aan de bedoeling van de nieuwe procedure dat door de vertrouwenscommissie verslag wordt uitgebracht van haar bevindingen aan de gemeenteraad (en aan de commissaris)?

Is het niet handig dat het ministerie in overleg met de VNG een voorbeeld verordening opstelt die de taak, samenstelling en bevoegdheden regelt van de vertrouwenscommissie nu de nieuwe benoemingsprocedure in werking is getreden?

In de wet, de ambtsinstructie en de circulaire is zeer systematisch tot uitdrukking gebracht wat ieders rol is, welke verantwoordelijkheden daarbij horen en hoe de (nieuwe) procedure in elkaar zit. De raad, de vertrouwenscommissie en de commissaris van de Koningin hebben daarin ieder een mijns inziens helder omschreven verantwoordelijkheid.

Binnen het kader van de wettelijke regels en de uitwerking daarvan in de circulaire legt de raad de procedure die leidt tot zijn aanbeveling in een verordening vast. De vertrouwenscommissie nodigt de kandidaten uit die zij wil spreken, waarbij zij acht dient te slaan op de gemotiveerde selectie door de commissaris van kandidaten die hij benoembaar acht. De vertrouwenscommissie heeft echter op grond van haar instelling door de raad een eigen verantwoordelijkheid en kan om die reden besluiten om ook met andere kandidaten gesprekken te voeren. Mij bereiken geen signalen dat raden en vertrouwenscommissies zich niet bewust zijn van deze eigen verantwoordelijkheid, waarbij ik aanteken dat de nieuwe procedureregels op dit punt geen verandering hebben gebracht ten opzichte van de voordien bestaande regels.

Ik zie geen aanleiding om door middel van een modelverordening nog nader richting te geven aan de invulling van de eigen verantwoordelijkheid door de raad. Wel is nog een informatieve brochure in voorbereiding die naast het formele kader nog ingaat op diverse praktische aspecten. Of de verordening van de gemeente Pijnacker-Nootdorp op dit punt te beperkt is, kan mijns inziens niet uit het weergegeven artikel I, eerste lid, worden afgeleid. Daartoe zou de gehele verordening moeten worden bezien. Noch van de commissaris, noch van de raad heb ik enig signaal ontvangen dat ze de procedure niet helder vinden of op andere wijze zouden willen procederen dan volgens het nieuwe wettelijke kader. Ten aanzien van het uitbrengen door de vertrouwenscommissie van het verslag van haar bevindingen aan de gemeenteraad (en aan de commissaris), merk ik op dat het niet goed voorstelbaar is dat de verordening op dit punt een lacune vertoont. In dat geval zou de raad namelijk niet in staat zijn om zijn wettelijk aanbevelingsrecht uit te oefenen omdat hij dan de daarvoor essentiële informatie ontbeert. Ook hier geldt dat de verordening zich niet laat beoordelen op de weergave van één artikellid.

10 en 11

Wat heeft het aandacht vragen in de commissarissenvergadering ten aanzien van het punt van toelaten van sollicitanten na de sluitingstermijn, opgeleverd in verhouding tot de opmerking van de minister «dat wel belangrijk is zich te realiseren dat de winkel dicht is na de sluitingsdatum»?

Mogen alleen kandidaten die binnen de sollicitatietermijn de commissaris hebben aangeschreven in de sollicitatieprocedure worden betrokken? Of hebben de raad of de commissaris mogelijkheden om kandidaten tot de sollicitatieprocedure toe te laten die niet binnen deze termijn hebben gereageerd?

De openstellingsadvertenties bevatten steeds een duidelijke sluitingsdatum. Brieven dienen binnen die periode te worden ingezonden. Brieven die nadien, in de zin van een of enkele dagen na de sluitingsdatum, worden ontvangen mogen alleen in de procedure worden betrokken als de commissaris dit aan de vertrouwenscommissie voorlegt en deze daar geen bezwaar tegen maakt.

12

De rol en de positie van de wethouders zijn door de invoering van het dualistische stelsel in het lokale bestuur veranderd. Onder andere zijn wethouders geen lid meer van de gemeenteraad. Kan de minister een beschouwing geven over de rol van de wethouders met betrekking tot de aanstelling van de burgemeester, nu ze geen lid meer zijn van de gemeenteraad, maar wel samen met de burgemeester het dagelijks bestuur van een gemeente vormen?

De leden van de vertrouwenscommissie dienen bij hun werkzaamheden alle belangen die bij de selectie van een nieuw te benoemen burgemeester in het geding zijn, te betrekken. Daartoe behoort niet in de laatste plaats het belang van een vruchtbare samenwerking in het college. Gelet op de aard van het burgemeestersambt zullen samenbindende kwaliteiten en het vermogen in teamverband te functioneren zwaar wegen. Verder is in dat verband van belang dat de raad de wethouders kan betrekken bij het opstellen van de profielschets. Een rechtstreekse betrokkenheid van de zittende wethouders bij de gesprekken met sollicitanten is naar mijn mening echter niet doorslaggevend voor een goede uitkomst, waarbij dient te worden bedacht dat een te benoemen burgemeester gedurende zijn ambtstermijn in meer dan één college zal functioneren. Ik moge er overigens op wijzen dat het voor de totstandkoming van de dualisering voorkwam dat er geen wethouder in de vertrouwenscommissie zat. Tot slot merk ik op dat de betrokkenheid van de wethouders bij de vertrouwenscommissie geen garantie vormt voor een conflictloze samenwerking in het college.


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Te Veldhuis (VVD), ondervoorzitter, De Cloe (PvdA), voorzitter, Van den Berg (SGP), Van de Camp (CDA), Scheltema-de Nie (D66), Van der Hoeven (CDA), Van Heemst (PvdA), Noorman-den Uyl (PvdA), Hoekema (D66), Rijpstra (VVD), O. P. G. Vos (VVD), Rehwinkel (PvdA), Wagenaar (PvdA), Luchtenveld (VVD), Duijkers (PvdA), Verburg (CDA), Rietkerk (CDA), Halsema (GroenLinks), Kant (SP), Balemans (VVD), De Swart (VVD), De Pater-van der Meer (CDA), Slob (ChristenUnie), T. Pitstra (GroenLinks), Horn (PvdA).

Plv. leden: Van Beek (VVD), Zijlstra (PvdA), Ravestein (D66), Van Wijmen (CDA), Bakker (D66), Balkenende (CDA), Barth (PvdA), Gortzak (PvdA), Dittrich (D66), Cherribi (VVD), Van den Doel (VVD), Van Oven (PvdA), Apostolou (PvdA), Cornielje (VVD), Belinfante (PvdA), Mosterd (CDA), Th. A. M. Meijer (CDA), Van Gent (GroenLinks), Poppe (SP), Van Splunter (VVD), Nicolaï (VVD), Wijn (CDA), Rouvoet (ChristenUnie), Rabbae (GroenLinks), Kuijper (PvdA).

Naar boven