27 926 Huurbeleid

Nr. 323 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES EN DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 10 juni 2020

Bij de beantwoording van de vragen van de leden Omtzigt en Ronnes over verworven rechten in de huurtoeslag (Aanhangsel Handelingen II 2019/20, nr. 2139) en in het schriftelijk overleg met de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken (Kamerstuk 27 926, nr. 318) is toegezegd in mei per brief aan te geven hoe de uitspraak van de Raad van State van 24 juli 2019 inzake het verworven recht van de huurtoeslag ook van toepassing kan zijn op huishoudens waarbij in het verleden het verworven recht niet is herleefd.

Ook doen wij hierbij de toezegging gestand uit het schriftelijk overleg met de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken om nader in te gaan op jurisprudentie inzake het verworven recht.

Na de uitspraak van de Raad van State is het beleid rond verworven recht aangepast en toegepast op alle aanvragen die nog niet onherroepelijk vaststonden. In totaal betreft dat circa 640 aanvragen, voornamelijk over 2018 en 2019, omdat aanvragen huurtoeslag over deze jaren ten tijde van de uitspraak nog niet definitief vastgesteld waren. Het recht op huurtoeslag is voor deze huishoudens beoordeeld conform de uitspraak van de Raad van State. Deze huishoudens hebben inmiddels bericht ontvangen van de Belastingdienst.

Toepassing uitspraak Raad van State op huishoudens van wie in het verleden het verworven recht niet is herleefd.

Zoals wij eerder aan uw Kamer hebben laten weten, is in de periode van 2012 tot en met 2017 sprake geweest van een geautomatiseerd systeem dat anders uitwerkte dan de interpretatie die destijds aan de wet werd gegeven. Achteraf komt deze werkwijze echter overeen met de uitspraak van de Raad van State. Dat zorgt voor de unieke situatie dat een meerderheid van de aanvragen, die via het automatische proces zijn beoordeeld, gunstiger zijn behandeld dan de minderheid die niet via het geautomatiseerde systeem zijn beoordeeld. De fout in de geautomatiseerde systemen is eind 2017 ontdekt en vervolgens hersteld. Beschikkingen die toen al definitief waren vastgesteld, zijn destijds niet herzien in het nadeel van de belanghebbende.

Als gevolg van de afwijkende interpretatie van het geautomatiseerde systeem is, naar het zich laat aanzien, in de periode 2012 tot en met 2016 in de meerderheid van de gevallen huurtoeslag toegekend conform de uitspraak van de Raad van State. In een minderheid van de gevallen is dat echter niet gebeurd. In die gevallen zijn huishoudens dus minder gunstig behandeld. Om deze minderheid van huishoudens alsnog dezelfde behandeling te geven, wordt de uitspraak van de Raad van State op grond van artikel 5a van de uitvoeringsregeling Awir tot vijf jaar terug toegepast. Deze 5 jaar wordt gerekend vanaf het moment van de uitspraak van de Raad van State. Dit betekent dat de uitspraak van toepassing zal zijn op aanvragen vanaf berekeningsjaar 2014.

De Belastingdienst zal huishoudens op wie de uitspraak vanaf 2014 van toepassing is zo actief mogelijk benaderen. De aanvragen van deze belanghebbenden worden ambtshalve opnieuw beoordeeld. Dit betreft in ieder geval huishoudens waarbij de geautomatiseerde toekenning is aangepast nadat het geautomatiseerde systeem is aangepast aan de toen gehanteerde uitleg van het verworven recht. Voor deze huishoudens zal de Belastingdienst tevens bezien of ook voor de jaren 2018 en 2019 recht bestaat op huurtoeslag. Wanneer gegevens ontbreken voor deze beoordeling, zal de Belastingdienst contact opnemen met de belanghebbenden. Daarnaast zijn er mogelijk huishoudens op wie deze regeling ook van toepassing is, die niet bekend zijn bij de Belastingdienst/Toeslagen. Om die reden worden huishoudens tot 1 januari 2021 in staat gesteld zich te melden bij de Belastingdienst/Toeslagen. Voor huishoudens die zich melden, zal conform de uitspraak van de Raad van State worden beoordeeld of recht bestaat op huurtoeslag.

Voor het berekeningsjaar 2020 hebben huishoudens nog tot 1 september 2021 om huurtoeslag aan te vragen. Deze aanvragen worden vanzelfsprekend beoordeeld conform de uitspraak van de Raad van State.

Communicatie

Zoals aangegeven zal de groep die bij de Belastingdienst bekend is actief benaderd worden. Om de overige groepen te bereiken, zal informatie worden geplaatst op de sites rijksoverheid.nl, woningmarktbeleid.nl en belastingdienst.nl. Daarnaast zal aan verschillende organisaties, zoals Aedes, Woonbond en ouderenbonden informatie worden verstrekt met de vraag deze informatie aan de achterban te verstrekken en zo onder de aandacht van huurders te brengen.

Jurisprudentie verworven recht

De leden van de CDA-fractie hebben in het schriftelijk overleg gevraagd om een overzicht van alle uitspraken over verworven recht van de afgelopen 15 jaar. Zoals eerder aangegeven is het niet mogelijk een uitputtend overzicht te geven, ook omdat het verworven recht slechts zelden het enige geschil in een specifieke zaak is. Zoals toegezegd, volgt hierbij wel een inventarisatie van uitspraken over verworven recht.

De onderhavige interpretatie van het verworven recht ziet specifiek op een situatie waarin een belanghebbende een zekere periode huurtoeslag heeft gehad op basis van het verworven recht, maar dat het recht op huurtoeslag is onderbroken, bijvoorbeeld als gevolg van een te hoog inkomen of vermogen. Met deze onderbreking werd volgens de interpretatie van Binnenlandse Zaken en de Belastingdienst ook het verworven recht beëindigd. Bij een hernieuwde aanvraag, als men wel weer aan de inkomens- en vermogenseisen voldeed, bestond volgens deze interpretatie geen recht meer op huurtoeslag, vanwege een te hoge huurprijs. Deze situatie komt slechts beperkt voor. Bij de Belastingdienst zijn vier uitspraken van rechtbanken1 bekend, waarin de interpretatie van de Belastingdienst werd gevolgd. In een uitspraak van een rechtbank2 is de interpretatie van de Belastingdienst niet gevolgd. De zaak die ten grondslag lag aan die zaak, heeft ook geleid tot de uitspraak 24 juli 2019 van de Raad van State. Dat was de eerste keer dat de Raad van State is gevraagd uitspraak te doen over deze rechtsvraag.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K.H. Ollongren

De Staatssecretaris van Financiën, A.C. van Huffelen


X Noot
1

Rb. Oost-Brabant 17 december 2018, SHE 18/1517 (niet gepubliceerd); Rb. Den Haag 11 oktober 2018, ECLI:NL:RBDHA:2018:12405, Rb. Den Haag 5 november 2018, nr. 18/1005 (niet gepubliceerd) en Rb. Zeeland-West-Brabant 28 november 2018, nr. 18_3225, ECLI:NL:RBZWB:2018:6764.

X Noot
2

Rb. Noord-Holland 26 juli 2018, nr. 17/5678, ECLI:NL:RBNHO:2018:6348

Naar boven