Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 23 september 2015
In mijn brief van 3 juli jl. over de uitwerking van de huursombenadering en het huurakkoord
van Aedes en Woonbond (Kamerstuk 27 926, nr. 247) heb ik aangegeven dat ik de Autoriteit woningcorporaties had verzocht om de gevolgen
van het akkoord voor de sector door te rekenen. Bij deze brief ontvangt u de betreffende
rapportage van de Autoriteit woningcorporaties1 (verder: de Autoriteit).
De Autoriteit concludeert in het rapport dat de gevolgen van het huurakkoord op sectorniveau
financieel gezien beperkt zijn in vergelijking met de sectorcijfers die zijn gebaseerd
op de bij de Autoriteit ingediende gegevens van de corporaties zonder de restricties
van het huurakkoord. Dit komt met name door het feit dat corporaties zelf in de afgelopen
periode hun huurvoornemens voor de prognoseperiode stapsgewijs al hebben gematigd.
Wel geeft de Autoriteit aan dat voor individuele corporaties die nu al een financieel
zwakke positie hebben het huurakkoord desondanks groot effect kan hebben.
De Autoriteit komt op basis van deze constatering tot de opmerking dat indien het
Huurakkoord wordt omgezet in regelgeving – wat ik in lijn met mijn brief van 3 juli
voornemens ben te doen – de Autoriteit minder mogelijkheden krijgt om een individuele
corporatie financieel te laten bijsturen wanneer daar aanleiding voor is. De Autoriteit
geeft hierbij aan dat indien deze inperking van de interventiemogelijkheden beleidsmatig
ongewenst zou zijn, in de regelgeving de Autoriteit ruimte moet worden geboden om
in voorkomende gevallen aan individuele corporaties een maatregel op te leggen. De
Autoriteit stelt voor dat in een op te leggen maatregel dan afgeweken kan worden van
huurregelgeving, rekening houdend met de maximaal redelijke huur, als dat bijdraagt
aan financieel herstel van de corporatie.
Door een dergelijke bevoegdheid tot afwijking van regelgeving zou een ruimere huurstelling
echter een aparte positie krijgen ten opzichte van andere regelgeving die raakt aan
herstelmaatregelen zoals bijvoorbeeld rond verkopen. Met de Autoriteit ben ik van
mening dat een herstelprogramma bovendien altijd uit een goed gewogen mix van maatregelen
zal moeten bestaan die tot het gewenste financieel herstel kunnen leiden. Ik zie daarom
meer in de lijn die de Autoriteit in de rapportage zelf ook aangeeft. Namelijk dat
de oplossing van een zwakke financiële positie van een corporatie in het geval dat
de inzet van maatregelen op individueel niveau echt niet meer toereikend is op systeemniveau
moet worden gezocht. Hierbij kan worden gedacht aan het overdragen van portefeuilles,
samenwerken of fuseren met andere corporaties of via sanering de corporatie op een
gewenst financieel niveau brengen.
Naast de Autoriteit heeft ook het WSW mij geïnformeerd over de effecten van de huursombenadering
voor de borg. Ook deze brief is bijgevoegd2. Het WSW heeft een doorrekening gemaakt wat het huurakkoord betekent voor de financiële
positie en risico’s van individuele corporaties. Het WSW concludeert op basis van
deze doorrekening dat het huurakkoord leidt tot een verminderde leencapaciteit. Het
WSW schat dit effect op zo’n 7,5 mrd euro. Het WSW benadrukt in de brief dat het hier
een globale doorrekening betreft. Daarnaast moet bij dit cijfer worden aangetekend
dat in zoverre de leencapaciteit ongebruikt is bij corporaties het daadwerkelijke
effect op de investeringen lager zal zijn.
Het WSW komt op basis van deze doorrekening tot het oordeel dat het risico aanvaardbaar
is om het borgingsplafond voor 2015 en 2016 toe te kennen op grond van de huidige
prognose-informatie dPi2014, hoewel deze dus niet meer geheel actueel is. WSW vindt
het daarom wel van groot belang dat de corporaties bij de opstelling van de meerjarenprognose
dPi2015 aansluiten op de komende wettelijke vormgeving van de voornemens ten aanzien
van de huursombenadering uit de brief van 3 juli.
De Minister voor Wonen en Rijksdienst, S.A. Blok