27 926 Huurbeleid

Nr. 200 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR WONEN EN RIJKSDIENST

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 27 mei 2013

Tijdens het AO van 27 maart 2013 (Kamerstuk 27 926, nr. 199) en het VAO van 9 april 2013 (Handelingen II 2012/13, nr. 72, Evaluatie Wet overleg huurders) aangaande de evaluatie van de Wet op het overleg huurders – verhuurder en het functioneren van VvE's, zijn er vragen gesteld over de hoogte van de boete die kan worden opgelegd wanneer een VvE niet heeft voldaan aan de inschrijfplicht in het handelsregister. Bij deze licht ik, zoals tijdens het overleg toegezegd, de hoogte van die boete en de wijze van toepassing in de praktijk toe.

De inschrijfplicht voor VvE’s vloeit voort uit artikel 6 juncto artikel 19 van de Handelsregisterwet 2007. De Handelsregisterwet 2007 wet bepaalt dat alle ondernemingen en rechtspersonen die in Nederland gevestigd zijn, zich moeten inschrijven in het register. Het niet naleven van deze verplichting is een economisch delict in de zin van de Wet op de economische delicten (WED). In de WED is bepaald welke strafmaat bij overtreding van die wet kan worden opgelegd, overeenkomstig artikel 23 van het Wetboek van Strafrecht (WvS). Die inkadering kent uiteraard een onderlinge samenhang: zwaardere overtredingen dienen zwaarder te worden gesanctioneerd dan lichtere. Artikel 23 WvS kent in totaal 6 boetecategorieën; elk daarvan geeft een bandbreedte waarbinnen een boete kan worden opgelegd:

1ste categorie

€ 0 – € 390,–

2de categorie

€ 0 -–€ 3.900,–

3de categorie

€ 0 – € 7.800,–

4de categorie

€ 0 – € 19.500,–

5de categorie

€ 0 – € 78.000,–

6de categorie

€ 0 – € 780.000,–

De WED hanteert daarvan de 4de en de 5de categorie. Overtreding van de bepalingen van de Handelsregisterwet 2007 kan worden beboet volgens de vierde boetecategorie, dus tussen € 0 en € 19.500. Laatstgenoemde bedrag is dus het bedrag dat ten hoogste kan worden opgelegd. Een boete op grond van de WED wordt opgelegd door het Openbaar Ministerie (OM), op basis van een proces-verbaal van de handhavende instantie. Indien de overtreder niet ingaat op het schikkingsvoorstel van het OM komt de zaak voor de rechter.

De handhaving van de Handelsregisterwet 2007 is belegd bij de Belastingdienst/Unit Ordening. Tot op heden heeft genoemde Dienst nog geen proces-verbaal behoeven op te maken voor het, door een VvE of een andere inschrijfplichtige, niet naleven van de inschrijfplicht in het handelsregister, aangezien overtreders in de gelegenheid zijn gesteld hun verzuim alsnog goed te maken en dit vervolgens ook doen.

De ernst van het economische delict, de grootte van de organisatie, de mate van verwijtbaarheid en eventuele recidive bepalen mede de hoogte van de boete die daadwerkelijk wordt opgelegd. Hieronder vindt u daar voorbeelden van. De maximumboete die voor een bepaalde overtreding kan worden opgelegd wordt door deze werkwijze alleen in een uitzonderlijke situatie waarbij deze factoren een rol spelen opgelegd. De voorbeelden betreffen, doordat zoals gezegd tot dusver geen boetes zijn opgelegd voor overtreding van de inschrijfplicht, een andere daaraan verwante overtreding waarvoor in de WED eveneens een boete uit de vierde categorie is gesteld: namelijk het (door een NV of BV) niet voldoen aan de verplichting de jaarrekening te deponeren overeenkomstig artikel 394 Boek 2 BW. In de praktijk levert dit de volgende boetes op;

  • Voor het (meerdere jaren achtereen) niet deponeren werd aan een (kleine) gereedschappenhandel een boete opgelegd van € 300;

  • Een middelgrote aannemer en een uitzendbureau kregen beide voor eenzelfde overtreding een geldboete van € 650;

  • het distributiecentrum van een landelijk gespreide supermarktketen werd hiervoor door de rechter beboet met € 4500.

Het wijzigen van de maximale boete voor het niet inschrijven van VvE’s in het handelsregister vergt een wijziging van de WED. Het bovenstaande in aanmerking genomen ben ik geen voorstander van een dergelijke wetswijziging. De wet geeft het OM voldoende mogelijkheden om met de boete te differentiëren naar omstandigheden. Daarbij komt dat de indeling van overtredingen binnen het kader van de WED een samenhangend geheel is. Een herschikking van een bepaalde overtreding moet dan ook altijd worden bezien in relatie tot andere overtredingen, tenzij sprake zou zijn van evidente toepassingsproblemen. Dat laatste is ter zake van de inschrijfplicht van VvE’s niet het geval. Met boetes aan VvE’s in geval van het zich niet inschrijven in het handelsregister is nog geen praktijkervaring opgedaan, maar ik zie voldoende redenen om te veronderstellen dat zoals geschetst het huidige wettelijke kader voldoende ruimte biedt voor het OM om proportioneel te kunnen optreden.

Mocht uw Kamer het wenselijk vinden dat de hoogte van de maximumboete voor het niet inschrijven van VvE’s verlaagd wordt, dan moet dit door middel van een aanpassing in de wet. Aangezien de WED nu alleen boetes kent van de vierde of vijfde categorie, betekent een lager (maximum) boetebedrag bij niet inschrijving van bijvoorbeeld non-profit organisaties een principiële wetswijziging, omdat een of meer boetecategorieën zouden moeten worden toegevoegd en met betrekking tot alle overtredingen in de WED zou moeten worden beoordeeld of die lagere maximumboete(s) de meest passende is/zijn. Een dergelijke wijziging van de WED is dan ook potentieel zeer ingrijpend.

Ik geef u in overweging deze discussie te voeren met de minister van EZ, bijvoorbeeld in het kader van de evaluatie van de Handelsregisterwet 2007.

De minister voor Wonen en Rijksdienst, S.A. Blok

Naar boven